PSKA SAMENVATTING
Socialisatie van het kind
Kinderen passen zich aan aan hun omgeving, ervaringen, economische status en demografie.
Socialisatie
= is het proces waarbij een individu kennis, vaardigheden en kenmerken aangeleerd krijgen
die ervoor zorgen dat ze kunnen participeren in onze samenleving.
- Unindirectioneel: alleen vanaf actor/ouder richting het kind.
- Bidirectioneel: kind lokt reacties uit van de actoren waarop weer een reactie volgt.
- Transactioneel: processen over de tijd heen, wat zorgt voor ontwikkeling.
- Unintentionele socialisatie: gebeurt tijdens situaties wanneer er niet opzettelijk wordt
gedoeld op socialisatie, maar onbewust leer je een kind iets aan.
- Intentionele socialisatie: wanneer verzorgers opzettelijk waardes en normen
overbrengen op hun kind.
Socialisatie actoren: ouders, familie, school, het geloof, cultuur, taal, werkgever, media etc.
Door interactie/communicatie met anderen, over tijd
Taal en gedachtes leiden tot gedrag en vise versa
Persoonlijkheidstheorieën
- Psychoanalytische theorie (Blos): kinderen hebben seksuele en agressieve driften,
maar omdat de relatie met vrienden egalitair is kan je dit makkelijk uitten.
- Sullivans theorie: dat je ergens bij hoort bevordert het welzijn.
- Symbolic interactionist theorie: door vrienden besef je dat anderen ook een beeld
over jou hebben en daardoor kan je eigen beeld ook veranderen
- Cognitieve ontwikkelingstheorie (Piaget): de relatie tussen vrienden is egalitair
waardoor je op gelijke basis van elkaar leert wat je kennis in cognitief evenwicht
brengt.
- Vygotsky: cognitieve groei is afhankelijk van interpersoonlijke relaties, dus met
anderen. Samenwerken met peers zorgt voor verandering in ontwikkeling.
- Sociale leertheorie: leren door observeren van leeftijdsgenoten.
Relaties met leeftijdsgenoten
= voor emotionele, cognitieve bronnen, contexten voor sociale vaardigheden, ontwikkeling
autonomie en identiteit, voorlopers voor latere relaties.
Goede ouder kind relatie en veilige hechting kan ervoor zorgen dat het kind emoties van
anderen ook beter begrijpt en hierdoor makkelijker relaties met leeftijdsgenoten aan kan gaan.
Ouders kunnen leren om conflicten constructief op te lossen.
Ouders bieden mogelijkheden voor sociale interacties met peers.
Ouders kunnen gedrag monitoren.
Niveaus van sociale complexiteit
Theorie van Hinde: je hebt zelf bepaalde attituden, dit bepaalt hoe je met anderen om gaat,
als deze interactie veelvoudig is bouw je een band op relatie, deze is ook weer gekoppeld
aan de groep waar je bij hoort.
Vrienden maken
Op jonge leeftijd vooral op basis van voorkeur voor speelmaatjes Homophily = De
neiging van individuen om zich te associëren en te binden met anderen die vergelijkbaar zijn.
, Als kinderen ouder zijn dan 8 jaar, veranderen de doelen van vriendschap van spelen naar
sociale acceptatie.
Romantische relaties mythes
- Romantische relaties in de adolescentie zijn zeldzaam en kort Ze komen juist
vaak voor en kunnen ook lang duren.
- Romantische relaties in de adolescentie zijn onbelangrijk Romantische relaties
hebben juist een significante invloed op het functioneren van adolescenten. Ze kunnen
zelfs langetermijngevolgen hebben voor vriendschappen en relaties in de toekomst.
- Romantische relaties zijn simpelweg een reflectie van andere sociale relaties
Romantische relaties zijn inderdaad gerelateerd aan andere relaties, maar deze relaties
zijn anders dan romantische relaties.
Peer pressure: kinderen proberen elkaar actief te overtuigen bepaald gedrag te vertonen. De
druk van leeftijdsgenoten kan als gevolg hebben dat de kinderen meer asociaal gedrag gaan
vertonen.
Sociale vergelijking: ze krijgen zelfvertrouwen als ze denken dat ze even goed zijn als hun
leeftijdsgenoten.
Afwijzing voor een kind
- Gevoelige kinderen reageren vaak gestrest op negatieve feedback
- Als de feedback komt van iemand die het kind bewonderd heeft het meer invloed
Gevolgen: eenzaamheid, problemen op school, minder goede relaties met lerares, kans op
meer emotionele en gedrag problemen.
Sociometrische status (Jacob Moreno)
= Een procedure voor het bepalen van de status van een kind binnen zijn of haar groep van
leeftijdsgenoten; elk kind in de groep benoemt anderen die hij of zij het meest en het minst
leuk vindt of beoordeelt elk kind in de groep op zijn of haar wenselijkheid als begeleider.
Hieruit resulteren wie populair zijn etc.
Peery: 2 dimensies van kinderen: Sociale preferentie (hoe aardig wordt een kind gevonden)
en sociale impact (hoe zichtbaar is een kind populair, afgewezen, vriendelijk of geisoleerd.
Biologie speelt ook een rol bij socialisatie. Genotype en de omgeving waarin een kind
opgroeit correleren met elkaar.
- Passief: ‘prewired’ genotype van ouders en de ouders zorgen voor de omgeving
waarin het kind opgroeit ouders muzikaal, muziek in huis, kind speelt piano.
- Evocatief: genotype van het kind lokt dingen uit van de omgeving blij kind gaat
eerder met andere spelen dan een verlegen kind.
- Actief: het genotype van het kind zorgt ervoor dat hij/zij opzoek gaat naar een
omgeving die bij diegene past kind groeit op met een drukke omgeving, is
introvert, dus gaat later in een rustige wijk wonen.
Sociale bonding theorie (Hirschi): peers hebben geen directe invloed op de mate van
delinquentie wanneer je een goede relatie hebt met mensen om je heen. 2 perspectieven:
positieve impact van vrienden. Social interaction perspectief: laat zien dat er ook negatief
effect kan hebben door peers, peers gebruiken meer middelen, dan jij ook sneller.