Dit is dyslexie – Aryan van der Leij
Deel I: Verschijnsel
Hoofdstuk 1: Wat is dyslexie?
Definitie
Dyslexie houdt voornamelijk in dat het automatiseren van cognitieve vaardigheden niet goed
lukt. Dat betekent dat basisvaardigheden als lezen en spellen onvoldoende worden beheerst,
waardoor een dyslecticus veel moeite heeft met het verwerken van tekstinhoud en het zelf
schrijven van begrijpelijke teksten. Doordat deze basisvaardigheden niet geautomatiseerd zijn,
kost het uitvoeren ervan meer tijd en energie. Dit wordt nog eens verergerd wanneer de
omstandigheden, bijvoorbeeld stress en tijdsdruk, problemen opleveren. Het is per persoon
verschillend hoe erg de dyslexie is, maar in vrijwel elk geval is de ‘’patiënt’’ in kwestie erg gebaat
bij goede ondersteuning thuis en op school.
Symptomen
Dyslexie kan zich op verschillende manieren uiten. De symptomen kunnen betrekking hebben op
de taalvaardigheid, maar ook op andere aspecten van de leerprestaties en ontwikkeling. Zie hier:
Technisch lezen: Het herkennen van geschreven taal lukt niet: hier is veel tijd voor
nodig. Hardop lezen, maar ook stillezen zijn moeilijk en de betekenis wordt nauwelijks
begrepen.
Spellen: Er worden fouten gemaakt bij het toepassen van spellingsregels, veelal
zichtbaar bij schrijftaken en dictees.
Begrijpend lezen: Lezen gebeurt woord voor woord en dat levert begripsproblemen op.
Dit heeft te maken met het niet kunnen automatiseren en multitasken bij taaltaken.
Strategisch schrijven: Bij schrijftaken denk je normaal gesproken al vooruit over de
structuur en opbouw van zinnen en alinea’s. Bij dyslectici lukt dat niet.
Visualisering: Een belangrijke geautomatiseerde vaardigheid is het koppelen van
lettertekens aan klanken en van klanken aan lettertekens: dat is voor dyslectici erg lastig.
Taalvaardigheid: De algemene taalvaardigheid wordt normaliter beter naarmate het
lezen en spellen beter gaat. Bij dyslectici ontstaan taalhiaten bij bijvoorbeeld
spreektaken.
Aandacht en concentratie: Doordat taaltaken veel energie en tijd kosten, is het voor
dyslectici vaak moeilijk om de aandacht erbij te houden. Ze raken sneller afgeleid.
Sociaalemotionele problemen: Dyslexie kan in hoge mate onzekerheid, frustraties en
andere problemen met zich meebrengen die te maken hebben met acceptatie en gedrag.
Combinatie met andere leerproblemen: In sommige gevallen komt dyslexie voor in
combinatie met andere beperkingen of met andere leerproblemen, bijv. qua rekenen.
Hoofdstuk 2: Hoeveel dyslectici zijn er?
Gradaties
De hoeveelheid dyslectici in een samenleving is sterk tijd- en cultuurafhankelijk. Het lijkt in de
laatste decennia alsof er steeds meer mensen dyslexie hebben, maar dat is niet zo: het gaat er
puur om dat we anno 2017 meer weten over dyslexie en dat het ‘’normaler’’ is om het te hebben.
Daarnaast leeft de gedachte dat we uiteindelijk allemaal wel een beetje dyslectisch zijn, maar dat
het per mens verschilt in hoeverre je dyslectisch bent en op welke manier dan: aan welke criteria
of symptomen je voldoet: we denken in gradaties. Daarnaast krijgt dyslexie tegenwoordig meer
aandacht omdat het een populair sperpunt is voor politiek en media en omdat de voordeeltjes
ervan ook ontdekt zijn.
,Statistieken
In het voortgezet onderwijs doet jaarlijks 12% van de leerlingen eindexamen met een
dyslexieverklaring. Daarnaast zijn er jaarlijks ongeveer 13.000 leerlingen in de
basisschoolleeftijd (7 tot 12 jaar) die na een periode van remedial teaching aangemeld worden
voor dyslexiehulpverlening en de diagnose ‘’ernstige enkelvoudige dyslexie’’ krijgen. Wanneer de
echte dyslexieverschijnselen optreden, verschilt vaak enorm per kind én per school, want het ligt
er maar net aan wanneer er met lezen wordt begonnen. De eerste problemen ontstaan meestal
rond groep 4, wanneer het automatiseren van technisch lezen (snel en moeiteloos woorden
herkennen) vastloopt. In sommige gevallen wordt dyslexie ook pas later ontdekt, als leerlingen
de eerste jaren nog voldoende compensatietechnieken hebben (andere sterke punten).
Hoofdstuk 3: Hoe wordt dyslexie gedefinieerd?
Discrepantieopvatting
Dyslexie is een aangeboren probleem dat te maken heeft met de neurologische ontwikkeling.
Hoewel de omgeving invloed kan hebben op het positief omgaan met dyslexie, kan dyslexie zelf
niet ontstaan onder invloed van de omgeving. Men heeft heel lang gedacht dat dit wel zo was:
kwam je uit een laag milieu, dan was het logisch dat je niet goed kon lezen of spellen – maar dat
lag dan dus niet aan dyslexie. Inmiddels weten we dat dit nergens op slaat. Er is daarnaast heel
lang waarde gehecht aan de discrepantieopvatting, die ervan uitgaat dat leerlingen met
dyslexie geen lage intelligentie of functiebeperking mogen hebben waar de problemen met lezen
en spellen uit voort zouden kunnen vloeien. Maar onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen met
een lager IQ helemaal niet per se slecht hoeven te zijn in taal en dat hun taalproblemen vaak
gewoon gelijk zijn aan die van kinderen met een normaal of hoog IQ. Deze opvatting gaat dus niet
op.
Criteria (Stichting Dyslexie Nederland)
Tegenwoordig beroepen we ons voornamelijk op de definitie van de Stichting Dyslexie
Nederland: deze definitie is gebaseerd op puur waarneembare problemen met lezen en/of
spellen. Oftewel: dyslexie is een onoplosbaar en aangeboren probleem met het vloeiend en
begrijpend lezen en/of spellen dat losstaat van eventuele andere leer- of gedragsproblemen of
functiebeperkingen. We onderscheiden een aantal criteria:
Significante achterstand: De leerling presteert slechter wat betreft lezen en/of spellen
dan zijn leeftijdsgenootjes en dan hij zou moeten presteren gezien zijn leeftijd en niveau.
Didactische resistentie: De problemen met lezen en/of spellen zijn gedurende ten
minste een halfjaar onveranderd aanwezig en kunnen niet opgelost worden door
remedial teaching of andersoortige didactische ondersteuning binnen én buiten de
reguliere lessen.
Exclusiefactoren: De problemen met lezen en/of spellen mogen niet te maken hebben
met een taalachterstand, ontoereikend onderwijs, beperkingen op het gebied van horen
of zien of een anderszins verstandelijke of neurologische stoornis.
Een belangrijke kanttekening is dat voor het vaststellen van dyslexie noodzakelijk is om vast te
stellen op welk niveau de leerling in kwestie moet kunnen lezen en spellen. In het
basisonderwijs ligt dit vast, maar op het voortgezet onderwijs en in de beroepspraktijk is het
afhankelijk van het niveau of het beroep.
Richtlijnen (DSM-5)
Het internationaal erkende Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders breidt de
definitie van dyslexie verder uit en stelt dat dyslexie vooral draait om het moeite hebben met
schoolse vaardigheden door slechte lees- en spelvaardigheid. Er is sprake van een achterstand in
de schoolse vaardigheden die negatieve gevolgen heeft voor de andere vaardigheden en de
,ontwikkeling. De problematiek wordt voornamelijk zichtbaar bij een te hoge of zware studielast.
Het feit dat dyslexie niet kan worden opgelost door onderwijs, is wat het een leerstoornis maakt.
De enige context waarin dyslexie niet kan voorkomen, is als er sprake is van een verstandelijke
beperking. Dyslexie kan dus wel degelijk voorkomen in combinatie met bijvoorbeeld autisme,
ADHD of een andere leer- of gedragsstoornis.
De ernst van dyslexie
In DSM-5 wordt ook onderscheid gemaakt tussen verschillende gradaties van ernst van dyslexie.
Bij lichte dyslexie zijn er wel moeilijkheden met lezen en/of spellen, maar deze kunnen goed
gecompenseerd worden of vormen geen probleem indien er hulpmiddelen voorhanden zijn.
Matige dyslexie houdt in dat de taalproblemen van dusdanig ernstige aard zijn dat er intensieve
begeleiding nodig is om verdere achterstanden te voorkomen. Ernstige dyslexie ten slotte
betekent dat de moeilijkheden met lezen en/of spellen zo ernstig zijn dat de dyslecticus
waarschijnlijk altijd last zal blijven hebben van de dyslexie en niet alle leertaken zal kunnen
uitvoeren. Achterstanden zijn onvermijdelijk en de dyslexie heeft dan grote invloed op andere
leervaardigheden.
Deel II: Herkomst
Hoofdstuk 4: Waardoor is dyslexie te verklaren?
Intergenerationeel model
Dyslexie is een neurologische stoornis die vaak erfelijk bepaald is, maar die erfelijkheid hoeft
zich niet altijd te openbaren: een positieve wisselwerking met de omgeving kan namelijk leiden
tot positieve omgang met de stoornis. Er is geen éénduidige oorzaak van dyslexie: er bestaat niet
zoiets als dyslexiegenen of altijd falende neurologische functies: onderzoekers hebben
inmiddels vastgesteld dat dyslexie zich per individu anders kan uiten en dat de oorzaak te maken
heeft met een diversiteit aan neurologische tekorten, waarvan de ernst en oorzaak veel te
maken hebben met onderling samenspel en met de omgeving. Deze neurologische tekorten
noemen we ook wel het intergenerationeel model: de combinatie van problemen in de genen,
breinstructuur, cognitieve processen, gedrag en omgevingsfactoren ‘’veroorzaken’’ dyslexie. Dit
houdt tevens in dat de genetische eigenschappen die een kind meekrijgt, versterkt of juist
afgezwakt kunnen worden door de omgeving.
Hoofdstuk 5: Welke rol spelen de ouders?
Familiair risico
Bij erfelijkheid gaat het niet alleen om de overdracht van afwijkingen, maar ook om de
beheersing van bepaalde vaardigheden en processen, zoals automatisering. Uit onderzoek met
tweelingen is gebleken dat de beheersing van vaardigheden als technisch lezen en spellen voor
maar liefst 60-80% bepaald wordt door erfelijke factoren. Deze erfelijke factoren hebben vooral
invloed op de ontwikkeling van de vaardigheid: de omgeving (met een bedrieglijk
invloedpercentage van 20-40%) moet ervoor zorgen dat de vaardigheid geoefend en ontwikkeld
wordt, maar dat zal moeilijker gaan bij negatieve erfelijke factoren. Een wisselwerking is dus van
belang. Ook bij dyslexie zijn er vaak erfelijke factoren in het spel: een kind bij wie dyslexie in de
familie zit, heeft 30% meer kans om ook dyslexie te krijgen dan wanneer dit niet het geval is. Dit
wordt het familiair risico genoemd.
Uitzonderingen
Erfelijkheid is echter nooit waterdicht: een familie waarin geen dyslexie voorkomt is geen
garantie dat het kind het ook niet zal krijgen. Omgekeerd geldt hetzelfde: een kind met
dyslectische (voor)ouders hoeft niet per se zelf dyslectisch te zijn. Soms kan er wel sprake zijn
, van verborgen dyslexie: de dyslecticus kan het dan ofwel goed verbergen, ofwel heeft hij of zij
te maken met een cultuur van analfabetisme of ongeletterdheid. Een andere mogelijkheid is dat
een kind door niet-aangeboren hersenletsel (NAH) last kan krijgen van dyslexie, doordat het
hersenletsel invloed heeft op de vaardigheden op het gebied van spellen en lezen. Dit komt niet
vaak voor en wordt verworven dyslexie genoemd. In de meeste gevallen is het te herkennen
door het feit dat de reeds beheerste spel- en leesvaardigheden plots verslechteren of wegvallen.
Verwijscultuur
Dyslexie wordt vaker vastgesteld bij jongens dan bij meisjes. In het verleden had dat te maken
met de verwijscultuur: jongens werden vaker doorverwezen naar een specialistische arts of
instelling en kregen ook vaker de diagnose ‘’druk’’ of ‘’gedragsproblemen.’’ Inmiddels geldt deze
verwijscultuur niet meer en is er nog altijd geen neurologische verklaring voor het feit dat
jongens vaker dyslexie lijken te hebben dan meisjes.
De rol van ouders
Hoe ernstiger de problemen met lezen en spellen bij de ouders zijn, hoe groter de kans is dat het
kind ook dyslexie heeft of krijgt. Dit heeft te maken met snelbenoemen: een test waarbij het
doel is om vast te stellen hoe snel iemand een groot scala aan letters, tekens en symbolen kan
benoemen. Deze test geeft een goede indicatie van de informatieverwerking: precies dat waar
het bij dyslectici misgaat. Ook is het belangrijk te beseffen dat er altijd twee ouders in het spel
zijn: als er eentje dyslectisch is en de ander niet, kan de niet-dyslectische ouder nog
compenserende erfelijke eigenschappen aanleveren. Daarnaast zijn beide ouders altijd
verantwoordelijk voor wat we de sfeer van geletterdheid kunnen noemen: in hoeverre zij het
kind stimuleren en begeleiden bij het lezen, is ook van grote invloed op de ontwikkeling van de
vaardigheden.
Hoofdstuk 6: Welke rol speelt het onderwijs?
Achterstand
Uit onderzoek is gebleken dat een kwart van de basisschoolleerlingen aan het einde van groep
acht ver ondermaats presteren als het om technisch lezen en spellen gaat. Tien procent van deze
leerlingen heeft zelfs zoveel moeite met lees- en speltaken dat het dicht in de buurt komt van
functioneel analfabetisme. De leerlingen lopen één tot twee jaar achter en dat is sinds de jaren
’70 nog altijd niet veranderd. Passend onderwijs, kleinere klassen en protocollen voor lezen en
spellen hebben niet mogen baten.
Leerstof-jaar-klassen-systeem
Dat deze zeer problematische achterstand er is en er vooral nog stééds is, heeft voornamelijk te
maken met het leerstof-jaar-klassen-systeem dat de basis vormt voor het basisonderwijs. Dit
systeem houdt in dat leerlingen van een bepaalde klas gedurende een schooljaar in vast
groepsverband een vast aanbod van leerstof onder de knie moeten krijgen. Dit herhaalt zich
ieder schooljaar opnieuw en steeds wordt de leerstof een stukje moeilijker. Bij dit systeem is
weinig tot helemaal geen aandacht voor de individuele leerprocessen, terwijl dat juist zo
belangrijk is: elk kind leert op zijn eigen manier en heeft eigen behoeften en eisen wat instructie
betreft. Voor deze individuele aandacht is echter geen geld, en dus blijft het allemaal heel
massaal en generiek en dat werkt leerproblemen en -achterstanden juist in de hand in plaats van
ze op te lossen.
Differentiatie
De oplossing voor dit systeem is een ander systeem, gebaseerd op differentiatie. Daarbij moet
elke afzonderlijke leerling begeleid en gestimuleerd worden in de ontwikkeling van het
leerproces zodat de vaardigheden goed aangeleerd worden. Om dit te bereiken, zijn meer