Uitwerking problemen privaatrecht
Inhoudsopgave
Uitwerking problemen privaatrecht............................................................................................................... 1
Probleem 1.................................................................................................................................................... 1
Probleem 2.................................................................................................................................................... 8
Probleem 3.................................................................................................................................................. 12
Probleem 4.................................................................................................................................................. 19
Probleem 5.................................................................................................................................................. 25
Probleem 6.................................................................................................................................................. 30
Probleem 7.................................................................................................................................................. 39
Probleem 8.................................................................................................................................................. 42
Probleem 1
Wanneer komt een overeenkomst tot stand? (Boek 3 en 6)
1
,§ Begrip rechtshandeling
Een rechtshandeling is een handeling die gekenmerkt wordt door het beoogde rechtsgevolg. Deze
worden onderscheiden in:
1. Eenzijdige rechtshandelingen, tot stand gebracht door één persoon
a. Eenzijdige niet-gerichte rechtshandelingen: b.v. het maken van een testament,
aanvaarding of verwerping van een nalatenschap, schenking.
b. Eenzijdige gerichte rechtshandelingen: die door één persoon tot stand worden
gebracht, maar die tot een of meer bepaalde personen moeten worden gericht b.v.
opzeggen huurovereenkomst, ontslag, buitengerechtelijke vernietiging van een
rechtshandeling art. 3:50 BW.
2. Meerzijdige rechtshandelingen: tot stand gebracht door twee of meer personen zoals het
geval is bij overeenkomsten.
In afdeling 6.5.2 staan bepalingen inzake de totstandkoming van overeenkomsten, nietigheid
en vernietigbaarheid van rechtshandelingen. Kwesties die met meerzijdigheid verband houden zijn
te vinden in deze afdeling.
In Boek 3 staan de regelingen van rechtshandelingen zoals wil en verklaring. Dit zijn regelingen met
betrekking op rechtshandelingen, dus vóór er een overeenkomst is gesloten.
§ 2.1 – Totstandkoming van obligatoire overeenkomsten
Een verbintenis kan worden omschreven als een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking
tussen twee (of meer) personen krachtens welke de één (schuldenaar, debiteur) tot een bepaalde
prestatie verplicht is, terwijl de ander (schuldeiser, crediteur) tot die prestatie gerechtigd is.
§32 – Totstandkoming rechtshandeling
Een rechtshandeling wordt op een dubbele grondslag gebaseerd op:
1. Een rechtshandeling vereist a) een op rechtsgevolg gerichte wil die b) zich door een
verklaring heeft geopenbaard art. 3:33 BW.
2. Daarnaast speelt het opwekt vertrouwen van art. 3:35 BW een rol.
Uit de formulering van art. 3:35 BW blijkt dat de geopenbaarde wil de primaire grondslag is
voor de totstandkoming van de rechtshandeling.
Het opgewekt vertrouwen speelt een subsidiaire rol en kan de rechtshandeling tot stand laten
komen in de gevallen waar de wil ontbreekt. Indien er wél een wil aanwezig is, kan er geen
beroep worden gedaan op art. 3:35 BW.
§33 – Geopenbaarde wil
Een zuiver interne wil is onvoldoende om het rechtsgevolg te laten intreden, de wil moet door een
verklaring zijn geopenbaard. De verklaring is geregeld in art. 3:37 BW en is in beginsel vormvrij.
De verklaring kan dus ook in gedragingen waaronder ‘nalaten’ besloten liggen.
§34 – Moment waarop de rechtshandeling tot stand komt
De rechtshandeling komt tot stand op het moment waarop de wilsverklaring haar werking krijgt,
de ontvangsttheorie in art. 3:37 lid 3 BW:
Hoofdregel: de verklaring werkt vanaf het moment dat zij degene tot wie zij is gericht heeft
bereikt. Enerzijds is de verzending onvoldoende, anderzijds is het niet nodig dat de ontvanger
kennis heeft genomen van de verklaring.
Gaat het om een aanvaarding, dan wordt de overeenkomst geacht tot stand te zijn gekomen op
het tijdstip waarop zonder de storende omstandigheid de verklaring zou zijn ontvangen art. 6:224
BW.
Intrekken verklaring: een reeds verzonden verklaring kan door een tweede verklaring worden
ingetrokken, maar deze slaagt alleen als de tweede verklaring de geadresseerde eerder dan of
gelijktijdig met de eerste verklaring bereikt art. 3:37 lid 5 BW.
Indien de verklaring de tegenpartij heeft bereikt, is er een meerzijdige rechtshandeling tot stand
gekomen en spreken we van een overeenkomst.
§35 – Discrepantie tussen wil en verklaring
De verklaring kan door verschillende oorzaken van de wil afwijken. Voorbeelden zijn geestelijke
stoornis, vergissing, verspreking, verschrijving, simulatie, scherts, dubbelzinnig woordgebruik
(misverstand), overbrenging aan de verkeerde persoon. Degene die zich beroept op het bestaan
van een discrepantie, zal dit moeten bewijzen. Eén geval wordt door de wetgever geregeld: de
2
,geestelijke stoornis art. 3:34 BW. De rechtshandeling komt in deze gevallen niet tot stand op basis
van art. 3:33 BW.
§37 – Opgewekt vertrouwen 3:35 BW
Art. 3:35 BW is een nadere uitwerking van art. 3:11 BW, de goede trouw. Art. 3:35 BW
beschermt degene die ‘eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan
onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door
die ander tot hem gerichte verklaring van bepaalde strekking.’ (De fidens). Je mag ervan uitgaan
dat de wil en verklaring van de wederpartij met elkaar overeenstemden gerechtvaardigd
vertrouwen.
Deze bescherming gaat ten koste van degene die een verklaring aflegde waaraan een
overeenstemmende wil ontbrak (de nolens).
Art. 3:35 BW is van toepassing op alle gevallen waarin een discrepantie bestaat bij een eenzijdige
of meerzijdige rechtshandeling. Het beschermt de geadresseerde of wederpartij indien aan de
volgende vereisten is voldaan:
1. Een verklaring of gedraging (door toedoen van A).
2. B vatte deze verklaring/gedraging op als een tot hem gerichte verklaring van een bepaalde
strekking (subjectief criterium).
3. De opvatting van B kwam overeen met de zin die hij in de gegeven omstandigheden
redelijkerwijs aan A’s verklaring/gedraging mocht toekennen (objectiverend element).
De wederpartij of geadresseerde moet dus gerechtvaardigd (eis 3) hebben vertrouwd (eis 2) op een
door de ander gewekte schijn (eis 1).
Arrest Bunde/Erckens (1976)
Dit arrest staat ook wel bekend als het Misverstand-arrest. In de onderhavige zaak is er namelijk
een misverstand ontstaan over welke betekenis aan het begrip ‘belastingschade’ toegekend moet
worden.
Indien partijen die een overeenkomst wensen te sluiten, daarin een voor misverstand vatbare
uitdrukking bezigen, die zij elk in verschillende zin hebben opgevat, hangt het antwoord op de
vraag, of al dan niet een overeenkomst tot stand is gekomen, in beginsel af van wat beide partijen
over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin
die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben
afgeleid.
Daarbij kan onder meer een rol spelen:
a. Of de betekenis waarin de ene partij de uitdrukking heeft opgevat meer voor de hand lag dan
die waarin de ander haar heeft opgevat;
b. Of, indien deze uitdrukking een vaststaande technische betekenis heeft, de partij die van deze
betekenis is uitgegaan, mocht verwachten dat ook de andere partij deze betekenis zou
toekennen;
c. Of de andere partij zich had voorzien van deskundige bijstand en de wederpartij mocht
verwachten dat deze die betekenis kende en die andere partij daaromtrent voorlichtte;
d. Of één der door partijen aan de uitdrukking gehechte betekenissen zou leiden tot een resultaat
dat met hetgeen partijen met de overeenkomst beoogden minder goed zou zijn te rijmen.
§38a – Nadeel als gezichtspunt
Als is voldaan aan de eisen van art. 3:35 BW kan A tegen B geen beroep doen op het ontbreken van
een met de verklaring overeenkomstige wil. De rechtshandeling is dan wel geldig tot stand
gekomen.
Beschermingsbepaling: de beschermde hoeft geen gebruik te maken van deze bepaling.
De ontvanger van een verklaring zal niet steeds zonder meer op die verklaring mogen afgaan,
maar kan een onderzoeksplicht hebben. Als zo’n plicht behoort te worden verricht, maar de
betrokkene deze nalaat, zal niet aan de eis van gerechtvaardigd vertrouwen zijn voldaan.
Naarmate de verklaring voor de handelende nadeliger is, zal eerder grond bestaan om een
onderzoeksplicht van de ander aan te nemen.
Redelijkheid en billijkheid kunnen ook een beroep op 3:35 in de weg staan en kan een
derogerende werking hebben
§ Het aanbod
3
, Aanbod en aanvaarding art. 6:217 BW: een overeenkomst komt tot stand door een aanbod
en aanvaarding daarvan. Aanbod is hierin de wilsverklaring van een voorstel tot het sluiten van
een overeenkomst.
§466 – Rechtskarakter van het aanbod
Het aanbod is het startpunt om in onderhandeling te treden.
1. Het aanbod is een rechtshandeling waarop bepalingen van titel 3.2 toepasselijk zijn.
2. Het aanbod is in beginsel niet aan vormvereisten gebonden, art. 3:37 BW.
3. De inhoud van het aanbod wordt bepaald door de wilsvertrouwensleer art. 3:33/35 BW.
4. De wilsverklaring dient aan alle essentiële elementen van de te sluiten overeenkomst te
bevatten, doet dat dit niet, dan is het slechts een uitnodiging tot het doen van een aanbod
5. Het aanbod is een eenzijdige gerichte rechtshandeling.
o Zolang nog niet is aanvaard, bestaat alleen het aanbod. Dit aanbod is echter geldig, nietig
of vernietigbaar overeenkomstig de regels voor meerzijdige rechtshandelingen art. 6:218
BW.
6. Nadat het aanbod is aanvaard, bestaat er een overeenkomst. Het aanbod en de aanvaarding
zijn daarin samengesmolten, vanaf dat moment bestaat alleen nog de meerzijdige
rechtshandeling.
Totstandkoming in eigenlijke zin: aanbod en aanvaarding, art. 6:217 – 225 BW.
a. Aanbod en aanvaarding moeten met elkaar overeenstemmen. Meestal ligt hieraan
wilsovereenstemming van partijen aan ten grondslag.
b. Maar ook zonder wilsovereenstemming kan een overeenkomst tot stand komen b.v.:
o Als een onherroepelijk aanbod wordt aanvaard op een moment waarop de aanbieder niet
meer wilde art. 6:219 BW
o Of als een van de partijen de overeenkomst niet wilde, maar de ander het tegendeel mocht
aannemen (werking van 3:35 BW)
De bepalingen inzake aanbod en aanvaarding zijn – met uitzondering van 6:217 lid 1 en 6:218 BW –
van regelend recht.
§467 – Verval van aanbod
Een aanbod vervalt door:
1. Herroeping art. 6:219 lid 1 BW
a. Een aanbod is tenzij het tegendeel blijkt herroepelijk.
De herroeping kan niet meer geschieden indien art. 6:219 lid 2 BW:
o Het aanbod reeds is aanvaard.
o Er reeds een aanvaardingsmededeling is verzonden.
o Of er is sprake van een onherroepelijk aanbod.
b. Soms kan een aanbod in het geheel niet worden herroepen (onherroepelijk aanbod).
2. Vrijblijvend aanbod art. 6:219 lid 2 BW (aanbod met verzwakte werking): als een
aanbod de mededeling bevat dat het vrijblijvend aanbod wordt gedaan, bestaat een ruime
herroepingsmogelijkheid: herroeping kan onverwijld na de aanvaarding geschieden.
3. Tijdsverloop art. 6:221 BW
a. Mondeling: vervalt direct wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard;
b. Schriftelijk: vervalt wanneer het niet binnen een redelijke tijd wordt aanvaard. Hetzelfde
geldt voor een andere wijze bijvoorbeeld via een bode gedaan bod.
c. Aanbod waarin wel een tijd is gesteld: vervalt door het verstrijken van de termijn art.
6:217 lid 2 en 3:38 lid 1 BW.
4. Verwerpen art. 6:221 lid 2 BW. Ook een afwijkende aanvaarding geldt als verwerping art.
6:225 lid 1 BW.
Een aanbod vervalt niet doordat de aanbieder of geadresseerde overlijdt,
handelingsonbekwaam wordt of door bewind zijn bevoegdheid tot het sluiten van de
overeenkomst verliest art. 6:222 BW.
§ De aanvaarding
4