Klinische psychologie, deel 2
30 meerkeuzevragen, met vier antwoordalternatieven.
De cesuur ligt op 19/20. Dat betekent dat je bent geslaagd bij 20 goed beantwoorde vragen of
meer. Je dient minimaal een 5 voor beide deeltentamens te behalen. Het eindcijfer is het gemiddelde
van beide deeltentamens en moet minimaal een 5,5 zijn.
Voor deze mag ik een 5 halen
Tentamenstof
Hoofdstuk Aantal vragen
tentamen
11 2
12 2
13 2
14 2
15 2
16 1
17 2
18 2
19 2
20 1
21 1
22 2
23 1
24 2
25 3
7 PDF 1
8 PDF 1
9 PDF 1
,11. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij
volwassenen
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen zijn stoornissen die zich, vaak op zeer jonge leeftijd,
manifesteren in de loop van de ontwikkeling van het individu. Deze ontwikkelingsstoornissen dringen
diep door in verschillende aspecten van het functioneren (voelen, waarnemen, denken en handelen)
van het individu en zorgen voor beperkingen in het persoonlijke, sociale, academische of
werkgerelateerde functioneren.
Beide stoornissen kunnen lang onopgemerkt blijven en soms pas in de volwassenheid opvallen. Het
boek bespreekt de volgende twee neurobiologische ontwikkelingsstoornissen:
1. Autismespectrumstoornis bij volwassenen (ASS)
2. ADHD bij volwassenen
11.1 Autismespectrumstoornis bij volwassenen (ASS)
Aanhoudende beperking in de sociale communicatie en interactie:
- Afwijkende sociale wederkerigheid: Onvermogen om spontaan vreugde, interesses of
successen te delen met anderen. Het besef van sociale conventies, zoals om de beurt praten,
kan ook ontbreken.
- Afwijkende non-verbale communicatie: Beperkingen in omgang met anderen, zoals geen
oogcontact maken, ontbreken van gezichtsuitdrukkingen en moeite hebben met begrijpen
en gebruiken van gebaren.
- Moeilijkheden met relaties: Moeilijk vrienden maken of vriendschappen onderhouden,
beperkt in het afstemmen van gedrag op sociale situaties en de afwezigheid van symbolisch
of fantasiespel.
Beperkte gedragspatronen, interesses of activiteiten (minstens 2 van deze kenmerken):
- Stereotiepe bewegingen, gedragingen of spraak: Niet-functionele bewegingen en
gewoonten, zoals wiegen en het dwangmatig herhalen van woorden (echolalie) of zinnen.
- Moeite met veranderingen: Sterk vasthouden aan routines, rituelen of overmatige
weerstand tegen verandering.
- Stereotiepe interesses: Geobsedeerd bezig zijn met bepaalde voorwerpen of onderwerpen,
vrijetijdsbesteding of hobby’s.
- Sensorische overgevoeligheid: Snel last hebben van geluid, licht en aanrakingen. Er kan ook
sprake zijn van ondergevoeligheid of het niet aanvoelen van honger of verzadiging.
Voor de diagnose ASS moet er sprake zijn van symptomen in beide domeinen en moeten minimaal 5
criteria van toepassing zijn.
De DSM-5 onderscheidt drie niveaus als het gaat om de ernst van ASS:
1. Vereist steun
2. Vereist substantiële steun
3. Vereist zeer substantiële steun
Sociale communicatiestoornis: Indien symptomen van repetitief gedrag en specifieke interesse
afwezig zijn kan de diagnose sociale communicatiestoornis overwogen worden. Deze stoornis wordt
gekenmerkt door aanhoudende problemen met het toepassen van (non-)verbale communicatie in de
sociale context.
,ASS gaat vaak samen met andere stoornissen:
- Obsessief-compulsieve stoornis – 30 %
- Sociale-angststoornis – 29%
- ADHD – 28%
Pervasief: ASS is een pervasieve ontwikkelingsstoornis, wat inhoudt dat de stoornis diep doordringt
in verschillende aspecten van het functioneren.
ASS en erfelijke factoren:
- ASS is voor 35-60% erfelijk bepaald en voor 40-65% gerelateerd aan omgevingsfactoren
- Bij vrouwen is de erfelijke component 13-16%
- De erfelijkheidsfactor is bij 10-15% onderdeel van een genetische stoornis
- Bij de genetische stoornis zijn er vaak ook anatomische afwijkingen
- Bij de genetische stoornis is vaak 1 mutatie de oorzaak (verdubbeling/afwezigheid)
Fragiele X-syndroom: Erfelijke ontwikkelingsstoornis waardoor de kenmerkende gedragsstoornissen
ontstaan en een lichte tot matige verstandelijke handicap ontstaat. Dit is een voorbeeld van een
genetische stoornis (zie 3e punt hierboven).
Omgevingsfactoren, die de kans op ASS vergroten en verkleinen:
- Zwangerschapscomplicaties
- Leeftijd van de ouders met name de vader (des te ouder des te groter de kans)
- Stress en infectieziekten tijdens de zwangerschap
- Chemicaliën tijdens de zwangerschap (sommige insecticiden)
- Gebruik van medicatie tijdens de zwangerschap (sommige antidepressiva)
- Gebruik van foliumzuur van 3 maanden voor conceptie tot 1 maand tijdens zwangerschap,
zevenmaal kleinere kans op een kind met ASS
Belangrijke punten m.b.t. de prevalentie van ASS:
- Door de jaren heen is het aantal ASS-diagnosen toegenomen. Mogelijk door verruiming van
criteria in de DSM-4 ten opzichte van eerdere versies. Ook vallen er mogelijk meer mensen
uit door hogere eisen in de samenleving (niet bewezen).
- Bij mannen komt ASS vaker voor dan bij vrouwen. De verhouding is ongeveer 4:1.
- De verwachting is dat de prevalentie van ASS met de komst van DSM-5 zal dalen. De
pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PDD-NOS) is niet meer als
diagnose opgenomen en men moet aan meer criteria voldoen voor een diagnose.
Belangrijke punten m.b.t. de historie van ASS:
- De term autismus (verlies van werkelijkheid) werd door Beuler (1911) geïntroduceerd.
- Lange tijd werden autisme en schizofrenie niet beschouwd als afzonderlijke stoornissen.
- Begin jaren 70 werd er onderscheid gemaakt tussen autisme en schizofrenie op basis van:
o Leeftijd waarop de stoornis tot uiting komt
o De man-vrouwverhouding
o De ontwikkeling van het ziektebeeld
- In 1980 werd autisme voor het eerst als zelfstandige categorie opgenomen in DSM-3.
- In DSM-5 wordt gesproken van ASS en geen onderscheid meer gemaakt tussen:
o PDD-NOS, Asperger, Autistische stoornis
- Voor DSM-5 waren beperkingen in sociale communicatie en interactie twee domeinen.
, - In DSM-5 kan worden aangegeven in welke mate de stoornis aanwezig is (dimensioneel).
Diagnostische methoden bij ASS:
- ASS kan niet op biologisch of neurocognitief niveau worden gediagnosticeerd:
o Teveel variatie in genafwijkingen en omgevingsfactoren tijdens zwangerschap tellen
ook. Neurocognitieve taken niet sensitief genoeg, mensen met ASS en hoog IQ
presteren goed.
- Diagnose vindt plaats op basis van gedragskenmerken door:
o Observatie
o Interview
Autoanamnese
Heteroanamnese (bij kinderen de ouders)
Vroege kindertijd: Volgens DSM-5 moeten voor een ASS-diagnose de gedragingen in de kindertijd
aanwezig zijn, echter kan het zijn dat de problemen zich pas later ontwikkelen. De diagnose kan dan
toch worden gesteld als gedragingen, zoals het zich terugtrekken en neiging tot routinematig gedrag,
er al in de kindertijd waren, maar deze pas later tot problemen leiden.
DSM-5-interview ASS: Semigestructureerd interview voor het uitvragen van de diagnostische criteria
van ASS bij adolescenten en volwassenen.
Handelingsgerichte diagnostiek: aanvullend testonderzoek in de vorm van vragenlijsten en
neuropsychologische tests bij mensen met ASS zijn niet zozeer relevant voor de classificerende
diagnose, maar kunnen wel inzicht geven in de sterkere en zwakkere kanten van de persoon.
AQ: Autism-spectrum Quotient: screeningsvragenlijst voor mensen met ASS. Dergelijke vragenlijsten
zijn weinig betrouwbaar omdat de meeste mensen met ASS beperkt zelfinzicht hebben.
Interventies en behandelmogelijkheden en -effecten voor kinderen met ASS:
- Cognitieve gedragstherapie lijkt effectief voor het reduceren van comorbide angststoornissen
bij normaal tot hoogbegaafde kinderen met ASS
- Gedragstherapie en medicatie kunnen helpen om de sociale communicatie te verbeteren en
om klachten van angst en boosheid te verminderen
- Bij impulscontroleproblemen is de combinatie medicatie en gedragstherapie het effectiefst
- Er is weinig onderbouwing voor de effectiviteit van interventies gericht op het ontwikkelen
van sociale vaardigheden
- Er is enig bewijs voor andere therapieën, zoals muziektherapie en animal-assisted therapie
Interventies en behandelmogelijkheden en -effecten voor volwassenen met ASS:
- Wetenschappelijke onderbouwing voor psycho-educatie voor het accepteren van de
diagnose bij volwassenen met een normaal tot hoog IQ ontbreekt
- De effectiviteit van cognitieve gedragstherapie is bij volwassenen slechts beperkt onderzocht
- Cognitieve gedragstherapie en angstmanagementtraining zijn even effectief in het reduceren
van comorbide obsessief-compulsieve symptomen bij volwassen met ASS (1 studie)
- Mindfulness interventies zijn effectief in het reduceren van verschillende comorbide klachten
bij adolescenten en volwassenen met ASS
- Voor dwangmatig gedrag en stemmingsklachten is het medicijn Risperidon eerste keuze,
omdat daarvoor de meeste wetenschappelijke evidentie bestaat (verder weinig onderzoek)