Hoofdstuk 1: Conceptions of Personality Development in Adulthood
Het veld van de volwassen ontwikkeling is in de psychologie lang genegeerd, maar komt op dit
moment langzaam op. Termen als “midlife-crisis” en “generatie-kloof” duiken op. Net als dit veld van
onderzoek werd het gebruik van persoonlijke documenten (brieven (auto)biografieën, dagboeken en
verzamelingen van brieven) in de methodologie genegeerd. Toch is ook dit erg belangrijk. Het kan de
basis van elke theorie zijn.
Hieronder worden drie algemene, brede theoretische perspectieven op de ontwikkeling beschreven.
Vroege-formatie theorieën
Ervaringen tijdens de kindertijd structureren iemands levensoriëntatie als volwassene (“as the twig is
bent, the tree is formed”). Van deze theorie bestaan verschillende variaties:
1. Persoonlijke constructen theorie. De persoonlijke constructen theorie werd ontwikkeld door
George Kelly (1955). In deze theorie zijn interpretaties onontkoombaar omdat de wereld te
complex is om op een “recht toe, recht aan” manier te begrijpen. Om wat orde in de wereld aan
te brengen ontwikkelt ieder mens een voor hem of haar unieke verzameling van constructen.
Een voorbeeld van een construct is het construct “hond”. Interpretaties komen voort uit
cognitieve determinanten. Volgens Kelly is de mens voortdurend constructen aan het
ontwikkelen, testen en vernieuwen omdat we het gedrag van anderen willen voorspellen en
controleren. Kelly ontwikkelde de REP (Role Construct Repertory) Test om de constructen van
mensen te identificeren. Het verschil tussen de REP Test en andere testen is dat de proefpersoon
hier de basisdimensies van de test zelf creëert. De persoonlijke constructen theorie is een
vroege-formatie theorie omdat constructen die we eenmaal gevormd hebben de neiging
hebben zich te internaliseren. Kelly zelf zei echter dat hij vooral geloofde dat mensen
alternatieve verklaringen over de wereld kunnen creëren, hetgeen niet in een vroege-formatie
theorie past.
2. De psychoanalytische theorie gaat ervan uit dat het grootste deel van de persoonlijkheid
gedurende de eerste vijf levensjaren gevormd wordt.
3. De benadering van het levensscript. Dit is een extreme variant van de psychoanalytische
theorie, geformuleerd door Eric Berne, Claude Steiner en anderen. Berne beschreef een
levensscript als een complexe verzameling interacties. Deze interacties zijn terugkerend maar
hoeven niet persé terug te keren omdat een levensscript een heel leven in beslag kan nemen.
Het levensscript, de kenmerkende interpersoonlijke strategie, wordt gevormd tijdens de eerste
vijf levensjaren en speelt de rest van het leven. Een script is het resultaat van de neiging om
ongelukkige kindertijdervaringen te herhalen. Een levensscript is uiteindelijk zelfvernietigend.
Steiner zag het levensscript gebaseerd op een keuze van het kind. Het kind beslist met alle, op
, dat moment beschikbare informatie (zoals ouders en familie) welke levensloop de beste
oplossingen biedt. Dit is een op dat moment gezonde reactie die in feite ongezonde
consequenties heeft.
In de levensscript theorie speelt ontwikkeling slechts een beperkte rol omdat de structuur en de
inhoud van de oriëntatie richting anderen in de vroege kindertijd gevormd worden. De visie dat
het levensscript meedogenloos is, is extreem en wil er niet bij iedereen in. Zo verwerpt Sylvan
Tomkins dit idee expliciet. In zijn theorie is de persoon meer een actieve schrijver van het script.
Ook bij hem begint dit script in de vroege kindertijd, maar het hoeft niet persé zelfvernietigend
te zijn.
Fasetheorieën van de volwassen ontwikkeling
Wat fasetheorieën van ontwikkeling met elkaar gemeen hebben is dat elke fase volgt op de vorige
fase, daar kwalitatief van verschilt en daar discontinue aan is. Een crisis leidt uiteindelijk tot een
relatief abrupt einde aan de fase. Door de crisis ontwikkelt de persoon vaardigheden die nodig zijn
om conflicten in de volgende fase op te kunnen lossen. Erik Erikson’s theorie is een prototype van een
fasetheorie. Volgens Erikson ontwikkelt de persoonlijkheid zich door het nemen van kritieke stappen,
momenten van keuze tussen vooruitgang en stilstand, intergratie en retardatie. Erikson’s benadering
laat drie grote verschillen met de vroege-formatie theorieën zien:
1. Vorming vindt niet slechts plaats in de kindertijd
2. Taken die we moeten vervullen zijn er volgens Erikson op verschillende leeftijden
3. Niet alleen familie en biologische factoren determineren persoonlijkheid, ook de
maatschappij en haar instituten spelen een rol
De overeenkomst is dat bij beide theorieën een nadruk ligt op het vinden van oplossingen om
conflicten tegen te gaan, al gaat dit op een heel andere manier.
Andere fase theorieën:
Lowenthal. Zijn theorie richt zich meer op de adolescentie en de volwassenheid. Het is meer
vanuit een sociologisch perspectief geformuleerd omdat het veranderingen van gedrag of
persoonlijkheid ziet in het licht van sociale normen.
Levinson. Zijn fase model lijkt op dat van Erikson. Levinson legt de nadruk op polariteiten in
de volwassenheid. Dit is een dialectische benadering.
,De dialectische benadering van de volwassen ontwikkeling
De dialectische benadering steunt op de volgende aannames:
1. Persoonlijkheid kan omschreven worden als een verzameling van paren van kenmerken die
met elkaar strijden om de controle binnen het individu.
2. Persoonlijkheidsontwikkeling weerspiegelt een inspanning om elk van deze strijdende
krachten te vervullen en te bevredigen.
3. De tegenovergestelde krachten houden niet een simpel wel of niet aanwezig zijn in. Elk
kenmerk heeft zijn eigen kwaliteit. Je kunt de kenmerken als twee polariteiten zien (zoals
privacy-aansluiting).
4. Tussen de strijdende kenmerken bestaat een voortdurende staat van spanning. Hun relatie is
cyclisch en veranderend (niet stabiel). Hoe sterk het trekken van de ene polariteit ook is, er is
altijd wel wat invloed vanuit de andere polariteit.
5. Balans of homeostase is nooit blijvend omdat verandering in de aard van gedrag zit. Dingen
kunnen nooit voor eens en altijd opgelost zijn.
6. Verandering is een cumulatief proces. Effecten van de strijdende krachten kunnen op de
lange duur leiden tot een synthese van de tegenovergestelden in de vorm van een nieuwe,
structurele integratie.
Het belangrijkste dialectische credo is dan ook: de aard van het systeem is een oneindige strijd. Een
doorgaande spanning tussen paren van doelen.
Altman is een grote naam op het gebied van de dialectiek. Riegel, ook dialecticus, zag
ontwikkelingstaken als taken die nooit vervuld worden. Levinson’s theorie is (zoals eerder genoemd)
een synthese van een fase theorie en dialectische ideeën.
De dialectische benadering verschilt van de vroege-formatie en de fase theorieën in het volgende:
stabiliteit wordt nooit bereikt.
, Oefenvragen hoofdstuk 1
Vragen:
1.Welke drie theoretische perspectieven op ontwikkeling worden onderscheiden?
2. Wat is het uitgangspunt van alle vroege-formatietheorieën?
3. Wat houdt een levensscript (‘life script‘) in?
4. Wat is de rol van een ‘crisis’ binnen de fasetheorieën?
5. Waarin onderscheidt de dialectische benadering zich van de vroege-formatie- en fasetheorieën?
Antwoorden:
1. De vroege-formatietheorieën, fasetheorieën en de dialectische benadering.\
2. Ervaringen tijdens de kindertijd structureren iemands levensoriëntatie als volwassene.
ervaringen tijdens de kindertijd structureren iemands levensoriëntatie als volwassene.
3. Een levensscript is een oriëntatie richting de sociale omgeving die een kind in de eerste vijf
levensjaren ontwikkelt en gedurende de rest van zijn leven aanhoudt.
4. Een crisis beëindigt een fase; door een crisis ontwikkelt een persoon vaardigheden die nodig
zijn om conflicten in een volgende fase op te kunnen lossen.
5. De dialectische benadering gaat er vanuit dat er nooit stabiliteit bereikt zal worden.