Samenvatting boek: “Change Management” van Jan Lubberding, Erik Kaptein
en Rob van Stratum
Hoofdstukken 2, 3, 4.1, 4.5, 4.6, 5.1, 5.2.1, 5.3, 6.1, 6.2, 6.3, 7.1, 7.4, 7.8, 9
Hoofdstuk 2: “De huidige en gewenste “fit” van bestaansvoorwaarden”
Inleiding:
-als er iets aan de hand is (meestal in de omgeving), moet er iets worden veranderd dit kan zowel
positieve (zien van nieuwe kansen) als negatieve gevolgen (toenemende concurrentie) hebben
-het begin van het veranderingsproces wordt ook wel “het probleem aan de orde stellen” genoemd
2.1 De omgeving:
-organisaties zijn open systemen en staan in wisselwerking met de omgeving (klanten,
overheid etc)
-Omgeving van een organisatie is alles wat invloed heeft op en organisatie, zoals: stakeholders
-stakeholders= belanghebbende; zijn in dit geval de consumenten, omdat ze geld aan de organisatie
geven in ruil voor producten (maar het kunnen ook de concurrenten, leveranciers of omwonenden
zijn) dus alles wat direct en indirect invloed kan uitoefenen
-een organisatie kan weinig (simpel) of veel (complex) stakeholder hebben (houdt verband met de
heterogeniteit van de omgeving)
-DESTEP- factoren: = omgevingsontwikkelingen (demografisch, economisch, sociaal- cultureel,
technologisch, ecologisch en politiek)
elke organisatie probeert mogelijke kansen en bedreigingen op deze gebieden te duiden en
zich dan aan te passen/ daarop in te spelen
de ontwikkelingen kunnen onvoorspelbaar, stabiel, stormachtig, etc. zijn
op basis daarvan kan de omgeving worden onderscheiden (zie tabel hieronder)
,-uit deze tabel blijkt dat de rustige omgeving en de turbulente omgeving twee uiterste zijn
-in de volgende tabel zijn de typische bepalende factoren te zien
Organisatie kan de omgeving met nieuwe producten en/of diensten beïnvloeden
Verstoring van het evenwicht:
-als de organisatie een nieuwe weg wil inslaan om beter te worden dan de concrrentie
2.2 Het bestaansvoorwaardenmodel
-een organisatie is een open systeem en staat in wisselwerking met de omgeving
het model zegt dat een organisatie alleen kan voortbestaan als ze erin slaagt de
bestaansvoorwaarden onderling op elkaar afstemmt in relatie met de omgeving
bestaansvoorwaarden= bestaansrecht (B), inrichting (I) en de leefbaarheid (L)
, 2.2.1 Bestaansrecht
-hebben organisaties die erin slagen middelen te verwerven van mensen die niet tot de organisatie
behoren, oftewel: klanten voeden de organisatie met geld en zorgen zo voor haar bestaansrecht
Uniciteit: is van groot belang van elke organisatie, om meer klanten te krijgen en daarmee verder te
kunnen bestaan
Missie: -ook wel “doel” genoemd
-is het realiseren van haar product op de markt
Visie: -beschrijft wat men wil zijn, bv: het goedkopste product verkopen of trendy zijn
de weg ernaartoe noemen we strategie
Strategie: er zijn verschillende klantwaardenstrategiën volgens Treacy en Wiersema (2010):
1. Operational excellence: alles doen om de klant zo goedkoop mogelijk te kunnen bedienen
2. Productleiderschap: je doet er alles aan om de klant het nieuwste te bezorgen
3. Customer intimacy/ klantenloyaliteit: je organiseert je bedrijf zo dat je maatwerk kunt leveren aan
vaste klanten
soms wordt er nog een vierde strategie aan toegevoegd, namelijk de belevingsstrategie (de klant
kan een product krijgen, waarbij de beleving centraal staat)
2.2.2 Inrichting
-kan worden onderverdeeld in materiële- en niet-materiële (=intellectuele) middelen
-niet- materiële middelen zijn bijvorbeeld de medewerkers met kennis en vaardigheden
-bepalend voor succes is hoe de middelen onderling zijn gerangschikt
-I=S + C Inrichting= Structuur + Cultuur (C= hiërarchie, procedures en voorschriften in een
organisatie)
de inrichting moet worden aangepast aan het bestaansrecht
2.2.3 Leefbaarheid
-Leefbaarheid = lusten – lasten
-Leefbaarheid: is de verhouding tussen de lasten die de organisatie voor de deelnemers veroorzaakt
en de lusten of baten die de deelname aan de organisatie hun oplevert.
-Lusten: Vereenzelviging (meepraten over de manier van werken), zinvolheid (uitdagende functies)
- Leefbaarheid afstemmen met inrichting en bestaansrecht
-Leefbaarheidsindicatoren: ziekteverzuim en verlooppercentage (hoeveel mensen nemen ontslag?)
-Onleefbare organisatie: Wanneer een organisatie veel inspanning moet leveren om nieuwe leden
aan te trekken. Ook wordt vooral een autoritaire wijze van leidinggeven als onleefbaar ervaren.
-Wat in een bepaalde situatie voldoende leefbaar is, wordt bepaald door de situatie op de
arbeidsmarkt van dat moment.