Samenvatting Europees Staats- en bestuursrecht
Informatie: 3 opdrachten (60%) + essayvraag (40%): 900/1000 woorden. Inleiding: interesse wekken +
probleemstelling. Tussenstuk: juridische regels zoals primair recht/arresten + hoe leg je deze regels uit.
Vervolgens dit toepassen op de casus. Ook kijken naar beginselen; wat weegt het zwaarst. Conclusie:
standpunt.
Week 1: Inleiding: Europees staatsrecht: bevoegdheidstoedeling aan de Unie + federale elementen in
het Unierecht + geschreven en ongeschreven verplichtingen van de lidstaten + verhouding lidstaten/ Unie
in zowel primaire als het secundaire recht + impliciete en expliciete uitbreiding van bevoegdheden.
Commissie vs Raad: competentieconflict; is er een Gemeenschapsbevoegdheid tot het vaststellen
van bepalingen die strafrechtelijke sancties voorschrijven aan lidstaten? Of mogen de lidstaten
dit alleen zelf doen? HvJEU; in beginsel behoort het strafrecht tot de bevoegdheid van de
lidstaten, maar de EU mag onder voorwaarden ook bepalingen die strafrechtelijke sancties aan
lidstaten voorschrijven opstellen. Namelijk indien het noodzakelijk is om de vastgestelde (in dit
geval; milieu-) normen te verzekeren. De Unie mag echter nooit de aard en de hoogte van de op
te leggen sanctie voorschrijven.
Pupino: Pupino was een Italiaanse kleuterjufrouw die ervan werd verdacht kinderen lichamelijk
letsel toe te brengen. Het Italiaanse OM vroeg om een vervroegde bewijsvoering + de kinderen
sneller te laten getuige omdat ze nog zo jong waren en hun psychische gesteldheid zou
veranderen. De Italiaanse Strafwet zegt dat vervroegde bewijsvoering alleen mogelijk is wegens
ziekte of indien de getuige anders wordt blootgesteld aan een dreiging of een belofte van een
voordeel om hem te overtuigen geen verklaring af te leggen. Hier kan alleen bij worden
afgeweken indien het seksuele misdrijven betreft. In dit geval is dus niet aan die vereiste voldaan.
De rechter twijfelt of de strafwet niet in strijd is met het Kaderbesluit en stelt daarom een
prejudiciële vraag aan het HvJEU. HvJEU legt de plicht op tot kaderbesluitconforme interpretatie,
ondanks het feit het Kaderbesluit geen rechtstreekse werking heeft, MAAR de interpretatie mag
niet leiden tot een contra legem uitleg van het nationale recht (in dit geval het Italiaans recht).
Kaderbesluit bestaat niet meer, wordt tegenwoordig gewerkt met richtlijnen.
Zambrano: meneer en mevrouw Zambrano bezitten de Colombiaanse nationaliteit. Ze vluchten
naar België en vragen daar de vluchtelingenstatus aan, deze wordt afgewezen maar ze mogen
wel blijven omdat er een burgeroorlog is in Colombia. Ze krijgen in deze periode 2 kinderen die
op grond van het Belgische recht, de Belgische nationaliteit krijgen. De ouders vragen nu een
verblijfsvergunning aan op grond van de nationaliteit van hun kinderen. Dit verzoek wordt
afgewezen. Komt prejudiciële vraag bij HvJEU: 20 VWEU verzet zich tegen de situatie waarin een
derdelander (in dit geval de ouders) met jonge kinderen die EU-burger zijn en in de EU verblijven,
niet in die lidstaat mogen blijven of werken. Deze situatie leidt er namelijk toe dat de kinderen
hun Unierechten in de toekomst niet kunnen uitoefenen omdat zij met hun ouders uit de EU
zullen moeten vertrekken. Dit ziet dus op een zuivere interne situatie; de kinderen (Unieburgers)
hebben nog nooit een beroep op het reisrecht gedaan en zitten nog in België.
Nederland e.a. vs. Raad van de EU en het Europees parlement: Nederland heeft verzocht om een
nietigverklaring van de richtlijn rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen die
gemaakt is door de Raad en het EP. HvJEU: de richtlijn is en blijft gelden; de richtlijn is wel op de
goede grondslag gebaseerd; harmonisatie is namelijk geen ondergeschikt doel van de richtlijn +
de richtlijn is niet in strijd met het subsidiariteitsbeginsel omdat het doel van de richtlijn (het
bevorderen van de interne markt) niet had kunnen worden bereikt met alleen nationale
maatregelen + de richtlijn is ook niet in strijd met de rechtszekerheid; de EU geeft een leidraad en
verder laat ze ruimte omdat lidstaten beter in staat zijn ‘openbare orde’ etc. zelf in te vullen op
, grond van de context + de richtlijn verplicht de lidstaten NIET tot handelen dat in strijd is met
volkenrechtelijke verplichtingen (indien EU geen partij is bij internationaal verdrag, hoeven ze het
niet na te komen, indien EU wel partij is moeten ze dit alleen indien het verdrag rechtstreekse
werking heeft en dus rechten en plichten kan opleggen; maar de EU mag geen partijen die wel lid
zijn, wanneer EU dat zelf niet is, dwingen de verplichtingen te verbreken).
Bronnen EU-recht; EU is gebaseerd op de Rule of Law (=rechtsstaatgedachte); de Unie is een
rechtsgemeenschap dus handelingen van de instellingen moeten gebaseerd zijn op het Verdrag: 19 VEU +
2 VEU. !! Unie is ten aanzien van derde landen ook gebonden aan volkenrechtelijke verplichtingen:
internationaal gewoonterecht + akkoorden die Unie heeft gesloten: 216 lid 2 VWEU.
Primair recht= verdragenrecht
1: VWEU: inhoudelijke kant (bevoegdheden) + interne markt + mededinging. Principes: VWEU werkt
alleen bij grensoverschrijding of bij verstoring tussenstaatse handel. Echter; Zambrano: Unierecht kan in
uitzonderlijke gevallen ook gelden in zuivere interne situaties indien er een connectie is met
grensoverschrijding; zie hierboven.
Kans op omgekeerde discriminatie: een inwoner in zijn eigen land heeft het op bepaalde vlakken
moeilijker omdat de Unierechten hier niet van toepassing zijn. Spontane harmonisatie;
bescherming bij grensoverschrijding gelijk maken aan de bescherming bij zuivere interne
situaties.
2: VEU: bepalingen instellingen + buitenland en veiligheidsbeleid + verdragswijziging.
3: Handvest van de Grondrechten van de EU: 6 VEU: dezelfde juridische waarde dan de verdragen.
Secundair recht= recht dat ontstaat door de uitoefening van Raad, Commissie en het Europees Parlement
van de aan hen geattribueerde bevoegdheden: 288 VWEU. Is een grondslag nodig in het primaire recht
hiervoor. D.m.v. van secundaire regelgeving harmonisatie; nationale regels vervangen door één Europese
regel (zie week 7).
3: Verordening: rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat= werkt dus direct in de lidstaat, maakt deel uit
van de interne rechtsorde. Heeft in de nationale wetgeving status van wet in materiele zin PLUS heeft
zelfs voorrang boven elke regel van nationale afkomst. Mag dus niet worden omgezet, want werkt
rechtstreeks.
4: Richtlijn: moet binnen implementatietermijn worden omgezet in nationale wetgeving, werkt dus niet
rechtstreeks in nationale wetgeving. Lidstaat is gebonden aan het resultaat dat de richtlijn voorschrijft,
hoe dit bereikt wordt mag de lidstaat zelf bepalen.
Speciale soort: terugkerende verplichtingen: een richtlijn bevat bepalingen die een lidstaat
terugkerende verplichtingen oplegt; de lidstaat hoeft geen technische voorschriften te maken,
maar ALS ze die maken moeten ze het melden aan de EU. Voorbeeld: Nederland maakt een
technisch voorschrift waarin bepaald word hoe warm een strijkijzer mag worden. Dit voorschrift
moet NL melden zodat de EU kan toetsen of dit de interne markt niet beïnvloed; kan zijn dat
strijkijzers uit andere landen namelijk warmen worden waardoor deze dan indirect verboden
zouden zijn in NL.
5: Besluit: verbindend in al haar onderdelen, indien er geadresseerde zijn dan alleen voor hun
verbindend. Kan een besluit (=dus beschikking) aan lidstaat zijn of een aan particulier; in dit vak vaak aan
lidstaat. Of een besluit nationale implementatie behoeft, hangt af van de inhoud.. Besluiten treden zeer
snel in werking waardoor lidstaten snel maatregelen moeten nemen.
Soft law= beleidsregels, gedragscodes, mededelingen, verklaringen, resoluties etc. In beginsel juridisch
niet-verbindend. (zie week 7).
6: Aanbevelingen
7: Adviezen
,Jurisprudentie: geen precedentstelsel. Uitspraak HvJEU bindt alleen de partij of nationale rechter indien
die prejudiciële vraag heeft gesteld.
Geschreven/ongeschreven algemene rechtsbeginselen van de EU; hier moeten instellingen zich altijd
aan houden. Lidstaten alleen indien ze binnen de werkingssfeer van het Unierecht handelen/wanneer ze
Unierecht ten uitvoer brengen (51 lid 1 EUHand). Bijzondere categorie zijn de fundamentele rechten;
grondrechten, deze staan ook in het EUHandvest. Daarnaast worden deze rechten ook nog beschermd
door ze te bestempelen als algemeen beginsel; door de rechten ook hieronder te schalen wordt de
bescherming ruimer omdat het EUHandvest beperkingen kent die de beginselen niet kennen. De
grondrechten van het EVRM maken ook deel uit van de algemene rechtsbeginselen: 6 lid 3 VEU. De
beginselen werken rechtstreeks door in de nationale rechtsorde: indien strijd; nationale bepaling buiten
beschouwing laten. Ook moet er conform de beginselen worden geinterpreteerd. Hieronder staat de kern
van een vijftal algemene rechtsbeginselen van de Unie – die tevens behoren tot de abbb in Nederland –
beschreven.
1: Gelijkheidsbeginsel
Ongeschreven gelijkheidsbeginsel: gelijke gevallen, gelijk behandelen. Eerst kijken of er sprake is van een
vergelijkbaar geval. Zo ja, bekijken of ze ongelijk behandeld worden. Zo ja, is er een rechtvaardiging:
verschil in behandeling moet objectief gerechtvaardigd (objectief+ redelijk) kunnen worden. Indien er
sprake van een gelijk geval is + een andere behandeling + geen rechtvaardiging is er sprake van
discriminatie. Rechterlijke toetsing marginaal/mild; is vaak sprake van een rechtvaardiging; beroep op
gelijkheidsbeginsel slaagt niet vaak.
Geschreven discriminatieverboden: 18 VWEU: verbod op grond nationaliteit; vangnet; eerst kijken of
andere verboden van toepassing zijn. Kan als een uitwerking van het gelijkheidsbeginsel worden
beschouwd (binnen de EU is er ook veel overlap tussen beide). Hier hoef je niet te kijken of de situatie
vergelijkbaar is. Indien er sprake is van een objectieve rechtvaardiging, is er geen sprake van
discriminatie. Bewijslast: degene die stelt, bewijst; dus als je stelt dat er rechtvaardiging is moet je
bewijzen; bij discriminatie is een hogere bewijsdrempel dan bij het ongeschreven gelijkheidsbeginsel.
Formele discriminatie: ongelijke behandeling van gelijke gevallen
Materiele discriminatie: gelijke behandeling van ongelijke gevallen
Directe discriminatie: verschil in behandeling is terug te voeren op het gebruik van een verboden
criterium zoals nationaliteit/geslacht. Rechtvaardiging: gesloten systeem; kan alleen
gerechtvaardigd worden door geschreven rechtvaardigingsgronden.
Indirecte/verkapte discriminatie: regelingen/handelingen die niet het verboden criterium
hanteren maar waarvan de effecten op hetzelfde neerkomen. Ruime reikwijdte; indien criterium
nadelig uitwerkt voor een groep die door de betrokken bepaling beschermd wordt; is er al aan
voldaan. Rechtvaardiging: open systeem; maar maatregel mag niet verder gaan dan nodig is om
het doel te bereiken.
2: Vertrouwensbeginsel: de overheid moet de door haar bij een burger gewekte gerechtvaardigde
verwachtingen zo enigszins mogelijk honoreren. Een dwingende reden van algemeen belang kan een
beroep op een gerechtvaardigd vertrouwen in de weg staan; particulier belang van honorering van de
toezegging versus algemeen belang; het algemeen belang weegt dan zwaarder soms.
EU beginsel: beperkt. Je mag als burger niet zomaar vertrouwen op het woord van een overheidsorgaan.
Voorbeeld: indien een overheidsorgaan jou een toezegging doet omtrent staatssteun mag je dit niet
zomaar aannemen. Je moet dan eerst vragen of dit rechtmatig is. In het Europees recht gaat het bij
subsidie namelijk direct over steun en heb je een verbod op staatssteun. Indien je onrechtmatige
overheidssteun hebt gekregen moet het anders terug en kan je geen beroep doen op schadevergoeding
en ook niet op het vertrouwensbeginsel. Alleen indien je hebt nagevraagd of het rechtmatig is en je het
, vervolgens krijgt en het alsnog niet in overeenstemming blijkt te zijn, slaagt een beroep op het EU
vertrouwensbeginsel. Burger heeft in Europees recht dus een onderzoeksplicht.
Nederlands beginsel: sterk. veel respect voor de overheid waardoor een burger mag vertrouwen op een
toezegging van een overheidsorgaan. Indien een overheidsorgaan jou een toezegging doet, hoef je dit
niet te controleren. Behoort tot algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Is niet gecodificeerd.
Doorwerking vertrouwensbeginsel; zoals gezegd is het Europees beginsel beperkter. Het is daarom van
belang om te weten welk beginsel je wanneer moet toepassen. Indien een Nederlands overheidsorgaan
een toezegging doet, maar het binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt; geldt het EU beginsel.
Heet EU beginsel holt het Nederlandse beginsel dus min of meer uit/ beperkt het Nederlandse beginsel.
Voorbeeld: indien een Nederlands orgaan subsidie verstrekt aan een Nederlands bedrijf, maar dit in strijd
is met de Europese steunregeling (107 VWEU), en de Nederlandse particulier heeft niet nagevraagd of dit
wel rechtmatig was, kan de Nederlander geen beroep doen op het vertrouwensbeginsel. Ze staan met
legen handen als de subsidie onterecht blijkt.
Indien de overheid gerechtvaardigd gewekt vertrouwen nakomt, mag dit niet contra legem
(=tegen de wet) het Unierecht geschieden. Afwijking van Nederlands recht kan in bijzondere
omstandigheden wel gerechtvaardigd vertrouwen opwekken. De contra legem toepassing mag
dan wel geen direct/indirect gevolg hebben voor derde + de contra legem toepassing moet voor
de burger gunstiger zijn dan de toepassing van het wettelijke voorschrift waarvan in dit geval
wordt afgeweken.
3: Eerbiediging van de rechten van verdediging/verdedigingsbeginsel: is vergelijkbaar met 6 EVRM;
alleen is dit ruimer want ziet niet alleen op rechterlijke procedures, maar ook op administratieve
procedures die tot een bezwarend besluit kunnen leiden. Delen hiervan staan in: 41 lid 2, 47 lid 2, 48
EUHand. Reikwijdte: handelen EU instelling (vaak Commissie in EU mededingingszaken) + handelen
nationale overheidsorganen indien ze besluiten binnen EU werkingssfeer nemen (toepassen
richtlijn/verordening). Gevolgen: nietigverklaring besluit + schadevergoeding. Doorwerking: Deze
rechtsbeginselen bestonden ook al in vele lidstaten, de rechtsbeginselen worden door de EU vaak
gevonden in rechtstelsel van lidstaten en worden vervolgens aangepast aan de behoeften van Europa. In
de Awb staan wel regels (2:1 + 5:10a + afdeling 4.1.2) maar die wijken af van EU beginsel. Uitzondering:
in NL is het verdedigingsbeginsel wel doorgewerkt bij de mededingingsregels.
Verdedigingsbeginsel:
A: Recht om te worden gehoord (=grondrecht): particulier moet in staat zijn om een vergissing te
corrigeren of individuele omstandigheden aan te voeren. Autoriteit moet in staat zijn rekening te houden
met de relevante belangen. Beperkte werking: kan van worden afgeweken indien algemeen belang;
nationale veiligheid/ volksgezondheid.
B: Recht om inlichtingen te ontvangen: recht op toegang tot het dossier + recht om te weten wanneer
een instelling bezig is een nadelig besluit voor te bereiden voor betrokkenen. Uitzondering: zakengeheim
+ vertrouwelijke informatie + interne documenten Commissie.
C: Toereikende termijn om de verdediging voor te bereiden: wat redelijk is wordt (zolang EU recht zwijgt)
bepaald door nationaal recht, zolang dit recht gelijkwaardig en doeltreffend is. Per procedure moet een
algemene termijn worden vastgesteld (gelijkheid).
D: Het verbod van zelfincriminatie (=beginsel van nemo tenetur): mogen geen vragen worden gesteld die
particulier dwingen een overtreding/inbreuk te erkennen. Dit moet de instelling bewijzen.
Legal professional privilege: bescherming van correspondentie tussen cliënt en advocaat. 2 voorwaarden:
onafhankelijke/externe advocaat (geen arbeidsverhouding met onderneming) + indien communicatie
plaatsvindt ten behoeve van de verdediging van de cliënt.
E: Recht op rechtsbijstand: advocaat naar keuze.
4: Transparantiebeginsel (=beginsel van doorzichtigheid): duidelijkheid, kenbaarheid en
voorzienbaarheid van het recht en de rechtstoepassing. Toegang tot informatie + heldere procedures.