Samenvatting Europees Staats-
en bestuursrecht
Beste medestudenten,
Hierbij mijn samenvatting van het vak Europees Staats-en bestuursrecht, dat wordt
gegeven in de master Jurist & Overheid. Het vak wordt gegeven in de vorm van een
socratisch gegeven hoorcollege en werkcollege. U kunt de hoorcolleges
voorbereiden door middel van bestudering van de opgegeven stof. De bestudering
van de arresten is cruciaal om dit vak goed te kunnen volgen. In de sheets van de
hoorcolleges kom je enkele oefenvragen tegen ter voorbereiding voor het tentamen.
De onderstaande samenvatting bevat van elke week de te bestuderen stof. De
aantekeningen van het hoorcolleges zijn in deze samenvatting verwerkt. In het
college is gezegd dat je enkel de rechtsregels van de arresten dient te kennen, die
maken daarom ook onderdeel uit van de samenvatting.
Het tentamen zal bestaan uit drie vragen en een casus. Voor de drie vragen heeft u
vijf kwartier; evenals voor de casus. De vragen zijn gericht op parate kennis, daarbij
mag u uitsluitend gebruik maken van een ongeannoteerde versie van het VWEU en
uw wetboek.
Het tentamen zal plaatsvinden op 27 oktober van 12:00-14:30 in HG10A00.
Ik wens jullie veel succes met het bestuderen van het vak en met het tentamen. Ik
hoop ik jullie op weg help met deze samenvatting.
Met vriendelijke groet,
Richard d’Hooghe
Masterstudent Rechtsgelerdheid (Jurist & Overheid)
1|Page
,1 Inleiding in het Europese bestuursrecht
Literatuur:
J.H. Jans c.s., Inleiding tot het Europees bestuursrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri, p.
6-10, 118-141, p. 161-194.
S.A. de Vries, Grondrechten binnen de Europese interne markt
L.F.M. Besselink e.a., De Nederlandse grondwet en de Europese Unie, Groningen:
Europa Law Publishing 2002, p. 28-42.
H.F.C.J.A de Waele, Afscheiding van delen van EU-lidstaten - de Europeesrechtelijk
implicaties
Zaak C-377/98, Jur. 2001, p. 1-7079 (Nederland e.a. Raad vs. Raad van de EU en
het Europees Parlement) ECLI:EU:C:2001:523
Zaak C-176/03., Commissie vs Raad, ECLI:EU:C:2005:542
Zaak C-105/0., Pupino, ECLI:EU:C:2005:286
Zaak C-34/09, Zambrano, ECLI:EU:C:2011:124
J.H. Jans c.s., Inleiding tot het Europees bestuursrecht 6-10
4. Bronnen van Europees recht
De Europese Unie is gebaseerd op de rule of law. Dit is een staatsvorm die het
recht als hoogste gezag aanmerkt. De Unie is een rechtsgemeenschap, wat
impliceert dat de handelingen van de instellingen verenigbaar moeten zijn met het
Constitutionele Handvest waarop de Gemeenschap is gegrond. Het Hof dient te aller
tijde, de eerbiediging van het recht te verzekeren bij de uitlegging en toepassing van
verdragen (art. 19 VEU). Europese regelgeving bestaat uit primair recht en secundair
recht:
Primair recht: Het VEU en het VWEU, de algemene rechtsbeginselen en de
volkenrechtelijke verplichtingen.
Secundair recht: De geattribueerde bevoegdheid van de Raad, de
Commissie en het Europees Parlement.
De bevoegdheden van deze organen vereisen een expliciete grondslag. Er kunnen
daarbij drie rechtsinstrumenten worden onderscheiden (art. 288 VWEU):
- Verordening: Algemene strekking, verbindend in al haar onderdelen en
rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
- Richtlijn: Verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat, moet worden
omgezet in de nationale rechtsorde.
- Besluit: Verbindend in al zijn onderdelen, te onderscheiden in vier
categorieën.
Wetgevingshandelingen: Komen tot stand via een van de
wetgevingsprocedures die in de EU-verdragen beschreven staan
(gewone of bijzondere) (art. 289 VWEU).
Niet-wetgevingshandelingen: Het gaat hier om gedelegeerde
verordeningen, irchtlijnen of uitvoeringsmaatregelen (art. 290 VWEU).
Uitvoeringshandelingen: Dit is de uitvoering van Europese regelgeving
die in beginsel plaatsvindt door de lidstaten.
2|Page
, Juridisch niet-bindende handelingen: Soft-law: Beleidsregels,
gedragcodes en mededelingen, verklaringen, resoluties en
bekendmakingen en daarnaast jurisprudentie.
J.H. Jans c.s., Inleiding tot het Europees bestuursrecht 118-141
2. Gemeenschappelijke aspecten
2.1 Oorsprong van beginselen
In art. 19 lid 1 VEU staat dat er nog meer recht bestaat dan alleen datgene wat de
Verdragen bepalen. De grondslag van de rechtsbeginselen vinden we dan ook hier.
De rechtsbeginselen bieden vaak een uitkomst bij de oplossing van een concreet
probleem. Daarnaast zijn de ongeschreven rechtsbeginselen binnen de lidstaten
vaak al bekend en worden er in het VWEU en het Handbest enkele rechtsbeginselen
genoemd (art. 36 VWEU).
2.2 Soorten beginselen
De Europese Unie heeft invloed op de rechtsvorming en de juridische
gedachtevorming binnen de lidstaten. In dit hoofdstuk wordt er aandacht besteedt
aan de betekenis van het Europese recht voor de invulling en hantering van
bestuursrechtelijke beginselen. De beginselen hebben een normerende betekenis en
zijn van belang voor zowel de wetgever als het bestuur.
2.3 Fundamentele rechten als algemene beginsel van het Unierecht
De fundamentele grondrechten in de EU worden ook wel aangeduid als “de
algemene rechtsbeginselen”. Het Handvest heeft dezelfde juridische waarde als de
Verdragen, het is bindend en maakt deel uit van het primaire Unierecht (art. 6 VEU).
De Europese Unie treedt daarnaast toe tot het EVRM. Het EVRM is echter niet
bindend voor de Unie, maar speelt een belangrijke rol in de rechtspraak. In het geval
van lacunes in de grondrechtenbescherming, kan dit met behulp van het EVRM
worden gedicht.
.
2.4 Functies en reikwijdte van de beginselen
De Europese wetgeving en bestuur worden getoetst op grond van de algemene
rechtsbeginselen. Ze dienen als toetsingsmaatstaf voor het overheidsoptreden in de
lidstaten. Lidstaten zijn niet altijd gebonden aan de rechtsbeginselen, het hangt
namelijk af van het soort handelen. Hieronder zijn drie verschillende situaties te
onderscheiden:
Nationaal recht geeft uitvoering aan het Europese recht (de uitvoering van
Unierecht)
Een lidstaat maakt gebruik van een krachtens het Unierecht toegestane
afwijking
Er is sprake van een potentiële belemmering van het vrije verkeer van
personen, goederen, dan wel diensten.
2.5 Doorwerking van de beginselen
In het geval een lidstaat binnen de werkingssfeer van het Unierecht handelt, kunnen
de algemene rechtsbeginselen effecten sorteren. Wat betreft de doorwerking van
Unierecht, zijn enkele regels van belang:
3|Page
, 1. Beginselconforme uitleg: Het secundaire unierecht dient zoveel mogelijk tew
worden uitgelegd conform de relevante verdragen en Europese
rechtsbeginselen.
2. Indien een partij een beroep doet op Europees recht, dient de nationale
rechter hieraan te toetsen en bij strijdigheid buiten toepassing laten.
Het komt wel eens voor dat op nationale rechtsbeginselen een beroep wordt
gedaan, al dan niet naast een beroep op de Europese beginselen. Vanwege de
voorrang kunnen deze nationale beginselen, de Europese beginselen niet opzij
zetten. Ze kunnen wel worden toegepast, zolang daar op grond van het Europese
recht, geen bezwaar tegen is.
3. Gelijkheid
3.1 Inleiding
Het vereiste dat gelijke gevallen ook gelijk behandeld moeten worden, vinden we
zowel in de Nederlandse rechtsorde als in de Europese rechtsorde. Dit beginsel dient
te worden gelezen in samenhang met de discriminatieverbonden.
3.2 Ongeschreven gelijkheidsbeginsel en geschreven discriminatieverboden
De in het VWEU gevatte discriminatieverboden vormen een uitdrukking van het
algemeen gelijkheidbeginsel. Deze verboden zijn ook uitgewerkt in secundair recht in
de vorm van richtlijnen. De kernbepaling over het gelijkheidsbeginsel vinden we in
art. 18 VWEU, waarin wordt gesteld dat het verbod op discriminatie alleen geld voor
situaties die binnen de werkingssfeer van de EU-verdragen vallen.Deze bepaling
heeft geen directe werking.
3.3 Functie en inhoud van het algemene gelijkheidsbeginsel
Het algemene gelijkheidsbeginsel heeft een ruimere reikwijdte dan de geschreven
discriminatieverboden en kan dan ook van behulp zIjn voor de interpretatie van
andere discriminatieverboden. Volgens de Europese rechtspraak vereisen zowel het
gelijkheidsbeginsel als het discriminatieverbod dat, behoudens objectieve
rechtvaardiging, vergelijkbare situaties gelijk worden behandeld en ongelijke situaties
verschillend worden behandeld. De beoordeling dient plaats te vinden in het licht van
de doelstelling van de regeling. Een verschil in behandeling is gerechtvaardigd
wanneer het berust op een objectief en redelijk criterium. Er dient sprake te zijn van
een wettelijk toelaatbaar doel en het verschil moet ook passend zijn om het doel te
bereiken. Het beroep op de gelijkheidsnorm heeft maar zelden kans op slagen.
3.4 Discriminatie
Bij het discriminatieverbod wordt het onderscheid op grond van groepskenmerken
beoordeeld. Hierbij hoeft niet steeds te worden nagegaan of de gevallen
vergelijkbaar zijn. Er zijn twee vormen van discriminatie te onderscheiden:
Formele discriminatie: Ongelijke behandeling van gelijke gevallen
Materiële discriminatie: Gelijke behandeling van ongelijke gevallen
Een onderscheid dat beter wordt aanvaard in het Unierecht is:
Directe discriminatie: Het verschil in behandeling is terug te voeren op het
gebruik van een verboden criterium.
Indirecte discriminatie: Het gaat om regelingen of handelswijzen die niet het
verboden criterium hanteren, maar waarvan de effecten op hetzelfde
4|Page