Samenvatting levensfasen (mens en gedrag)
Aantekeningen in de les:
Objectpermanentie: ook al verdwijnt het voorwerp, het kind weet dat het voorwerp of de
moeder er nog is en niet in 1 keer verdwenen is
Objectconstantie: kinderen leren dat als een deel van het voorwerp schuilgaat onder een
ander voorwerp, het object hetzelfde is, ook al zien we er maar een gedeelte van.
Morele ontwikkeling: moreel=geweten, het verschil kunnen zien tussen goed en slecht, het
graag goed willen doen etc
Post-conventioneel: je eigen normen en waarden, je eigen geweten waarop je je beslissingen
bepaald. Het mag niet van mezelf.
Pre-conventioneel: moreel gedragen om straf te vermijden. Het mag niet van iemand
anders.
Equilibrium: KOMT OP TENTAMEN: ken het schema van blz 105 uit je hoofd:
equilibrium=evenwicht. Bij accommodatie leer je iets nieuws. Bij assimilatie boorduur je voort
op iets wat je al kan. Als deze twee in evenwicht zijn noemen we dat het equilibrium. Een
voorbeeld hiervan is veterstrikken. Stel je kan alleen het begin dus je kan al twee veters op
elkaar leggen, dus moet je verder oefenen, assimileren. Als je het kan ontstaan een
equilibrium. Adaptatie = aanpassing/duidt op evenwicht tussen individuele ontplooiing en je
aanpassen en daarmee richten naar heersende conventies.
Internalisatie= eigen maken.
Animisme= de peuter beschouwt levenloze dingen als bezield, bijvoorbeeld de stoel is stout.
Coping mechanisme: je manier van omgaan met.
Sublimatie: je oerdriften angst, woede en seksualiteit omzetten in iets goeds bijvoorbeeld
niet iemand slaan maar gaan slaan.
Hypothetisch deductief denken: “in alle groene huizen wonen rode mensen, dus rode
mensen wonen in groene huizen” als je hier de fout uit kunt halen, dingen uit de context
halen en in een andere context kunnen plaatsen. Je kunt bedenken dat het een logisch gevolg
is dat als je ouders gaan scheiden het een gevolg op jou heeft omdat veel kinderen lijden
onder een scheiding van de ouders.
Diffuse identiteit: verwarring tussen twee culturen, bijvoorbeeld tweetalig worden
opgevoed. Vooral 2e, 3e allochtone jongeren. Of tweetalig opgevoed worden.
Attunement: afstemming op de emoties en gevoelens van een ander.
1.3 visies op het prenatale bewustzijn
De mate van bewustzijn die direct na de conceptie zou hebben en het moment waarop er
überhaupt sprake kan zijn van bewustzijn, verschilt per visie. De ene visie gaat ervan uit dat
de mens ‘maakbaar’ is door zijn omgeving en de andere vindt dat dat erfelijk is
gedetermineerd.
Verschillende visies in het Westen:
de leer theoretische of behavioristische visie> wordt van uitgegaan dat de mens bij
de geboorte een onbeschreven blad is en wordt bepaald door leerervaringen.
Aannemelijk dat de mens al wordt geconditioneerd door prenatale ervaringen.
de biologische visie> interne of erfelijke factoren bepalen de mens. Geen prenataal
bewustzijn. Reacties kunnen ook als onbewust worden beschouwd.
, de omgevingspsychologische visie> de mens wordt bepaald door de wisselwerking
tussen de sociale en de ruimtelijke/materiele omgeving: lage hartslag kan luiden op
lage vorm besef of weten.
de cognitivistische visie> waarbij de informatieverwerking en de zelfsturing van de
mens bepalend zijn. Bewustzijn wordt aan vormen van geheugen gekoppeld. Voor
geboorte geen sprake van bewuste geheugenvorming.
de psychoanalystische visie> waarbij de biologische aanleg en de
opvoedingservaringen in de eerste levensjaren als belangrijke factor binnen de unieke
levensgeschiedenis bepalend zijn voor de persoonlijkheid in ontwikkeling. Wel sprake
van vorm van besef in baarmoeder. Later besef vergeten en opgeslagen in
onbewuste.
de humanistische visie> waarbij de individuele belevingen, de ruimte voor de
noodzakelijke zelfontplooiing en de eigen verantwoordelijkheid bepalende factoren
zijn. Mix van psychoanalyse en het behaviorisme kunnen ook op toepassing zijn van
het humanisme.
Cognitieve neurowetenschapper Gazzaniga beschrijft het bewustzijn bijvoorbeeld als een
vorm van zelfbewustzijn: hoe voel ik dat ik zelf ben. Anderen zien het bewustzijn als zijnde
verbonden aan het geheugen. Uit onderzoek blijkt dat het LTG geen belangrijke rol speelt bij
bewustzijn.
Vroon benadrukt relatie tussen taal en bewustzijn. Een aanwijzing hiervoor is dat veel
mensen zich niets weten te herinneren van voor de periode dat ze konden spreken. Eccles
gaat ervan uit dat bewustzijn iets onstoffelijks is; dat gescheiden van ons biologische ‘ik’
bestaat en causaal bepaalt welke zenuwcellen signalen afgeven en welke niet.
1.4 de omgeving van het embryo en de foetus
Placenta heeft filterende werking voor chemische stoffen uit medicijnen, alcohol en drugs,
maar dit effect is niet afdoende. Eind jaren 60 werden er veel mismaakte kinderen geboren
en kwam er aan het idee van de veiligheid en beslotenheid van de uterus een einde. Oorzaak
was thalomide (=in Nederland Softenon, slachtoffers zijn softenonkinderen), rustgevend
middel dat werd geslikt door veel zwangere vrouwen. Te korte en onvolgroeide
lichaamsdelen waren het gevolg.
Teratogenen> middelen die van buiten komen en schadelijke invloed hebben op de prenatale
ontwikkeling. Voorbeelden hiervan zijn:
alcohol- en/of drugsgebruik;
medicijngebruik;
ondervoeding;
chemicaliën en stralingsgevaar;
ongelukken;
infecties;
psychische ziekten;
zware stress;
de leeftijd van de aanstaande moeder;
, de leeftijd van de aanstaande vader;
een te kleine moederkoek of placenta.
Zelfs matig roken en drinken heeft een negatief effect> lager geboortegewicht of minder alert
reageren na geboorte. Foetus kan stoppen met ademen. Dit is een paradoxale reactie op
zuurstofgebrek. SID> wiegendood of sudden infant death. Zuurstof gebrek kan hier een
oorzaak van zijn. FAS> foetaal alcohol syndroom. Kenmerken: ogen die wijd staan, geestelijke
groeiachterstand en te kleine hersenen of microcefalie.
Ook medicijngebruik kan leiden tot ernstige lichamelijke afwijkingen zoals misvormingen,
vrijwel ontbreken van de grote hersenen of anencefalie, vergroeid gebleven vingers of
syndactylie, extra ledematen of het ontbreken ervan of onduidelijke sekse. Naast softenon
kinderen ook slachtoffers di-thylstilbestrol.
Ondervoeding kan leiden tot neurologische afwijkingen bij het kind. Effect op ontwikkeling
hersenen, bv op corpus callosum (=hersenbalk, zorgt voor leggen van verbanden tussen
binnenkomende prikkels).
Radioactieve straling bereikt de foetus rechtstreeks. Bijvoorbeeld bij de atoombom
hiroshima zijn er daarna heel veel miskramen geweest of kinderen in het eerste jaar
overleden of hersenafwijking.
Ongelukken, te kleine placenta, psychische ziekten of infectieziekten zijn ook nadelig voor
het kind. Zware stress kan leiden tot een verhoging van de adrenalineproductie in het bloed
van de moeder. Perioden van diepe slaap bij baby korter en bewegen meer in baarmoeder.
Ook leeftijd aanstaande ouders speelt een rol. Beste kinderen krijgen tussen 20 en 35 jaar als
vrouw. Meer kans op chromosoomafwijkingen (syndroom van down). Wanneer vader ouder
is dan 45 verdubbelt de kans op schizofrenie en ouder dan 50 verdriedubbelt dat. Vaders
boven de 35 hebben ook meer kans op lichtere babys en lichtere babys hebben meer kans op
afwijkingen.
2.3 de ontwikkeling van het leren
leren= een blijvende verandering in wat iemand kan of weet op grond van ervaring/het
vormen van het geheugen/een informatieverwerkingsproces dat leidt tot het vormen van het
geheugen. Via zintuigen van de motoriek doet het kind deze ervaring op. Voor groei en
rijping zijn genen een belangrijke factor en bij leren de ervaringen.
Bij leren ontstaan er verbindingen tussen nieuwe en bestaande informatie in het
zenuwstelsel, eerste korte stroompjes (KGT), later permanente verbindingsknopen(LGT).
Vygotsky spreekt van situationele dwang: het kind kan geen afstand nemen van de geboden
situatie als hij net is geboren (Delfos, 1996). Vygotsky beweert dat de cognitieve ontwikkeling
wordt bepaald door de samenwerking ofwel interactie met andere mensen.
De pasgeborene reageert eerste 6 maanden vooral met zijn gehoor op prikkels. Babies
hebben gelijk na geboorte zuiver gehoor. Direct stem van moeder kunnen onderscheiden
, met die van anderen. Waarschijnlijk laatste paar maanden voor geboorte stem van moeder
heeft leren kennen.
De hoorprikkel stuurt zowel de hersenen als de oogspieren aan. Eerst sturen de hoorprikkels
via de hersenen de oogspieren. Vanaf geboorte hebben babies neiging kijken naar gezichten.
Vanaf 2 weken, gezichten onderscheiden. Na 4 maanden, onderscheid tussen mensen en
voorwerpen. Bij geboorte alles zwart-wit.
Reuk eerste zintuig die van belang is voor de baby. Reageert op geur moederborst:
orienteren op voedsel. Als babies hun vruchtwater ruiken zullen ze ook korter gaan huilen.
Meisjes blijken gevoeliger voor aanraking dan jongens> hun huid is eerder gerijpt. Meisjes
reageren daarom ook meer op knuffels dan jongens. Baby’s kunnen goed zoete en zoute
smaken onderscheiden, duidelijke voorkeur voor zoet. Mond=kenorgaan van pasgeborene,
omdat de baby veel ontdekt met zijn lippen en tong zoals vormen. Zo kunnen babys van 1
maand oud een voorwerp visueel kunnen herkennen als ze het in het donker in hun mond
hebben gehad (Meltzoff & Borton 1979).
Aan het ontbreken van een zintuig zoals horen of zien kan een kind een ernstige leerstoornis
overhouden. Het gehoor en het gezichtsvermogen spelen een belangrijke rol bij de orientatie
op de wereld.
Als slechtziende kinderen niet worden geprikkeld via tastzin, lopen zij het risico om passief te
worden. Passieve kinderen missen de onderzoekingsdrang die nodig is om nodige kennis uit
hun wereld te vergaren voor hun ontwikkeling.
Een baby die niet kan horen loopt ook een kans op een vertraagde ontwikkeling door het
missen van veel geluidsprikkels uit de omgeving. Nodig voor taalontwikkeling en
begripsvorming. Ook kans op geisoleerd op te groeien in de taal van hun omgeving.
Sensomotorische ervaringen: de pasgeborene leert zijn wereld onder andere kennen door
ervaringen via de motoriek (=manier waarop je je kunt bewegen). Deze verlopen via vast
patroon. Samengesteld uit een aantal regels:
de orientatieregel: als er iets opvallends gebeurt, richt de baby zijn waarneming en
aandacht op die gebeurtenis, in plaats van zich te verstoppen. Draait hoofd in richting
geluid. In eerste maand na geboorte, daarna verdwijnt reflex, komt in 4 e maand
terug.
de onderzoeksregel: als de baby iets ziet of voelt, gaat hij exploreren met zijn ogen of
handen. Het is een soort letten op de vormveranderingen van het beeld, bijvoorbeeld
omtrek gezicht.
de regel van het scannen: als de baby een voorwerp volgt en dat voorwerp
verandert, gaat hij met zijn ogen zoeken waar dit voorwerp is gebleven, of waar het
opnieuw zal verschijnen. Vooral na 4e maand. Volgen schoksgewijs door onrijpheid
zenuwstelsel.
de preferentieregel: als de baby de keuze heeft tussen verschillende voorwerpen,
bekijkt, betast of besluistert hij bij voorkeur het interessantste voorwerp. Vooral
kwantitatieve kenmerken interessant zoals grootte en helderheid.