Mens en gedrag samenvatting
Hoofdstuk 1.1.
Wat is fylogenese en ontogenese?
Fylogenese speelt een rol bij de ontwikkeling van de soort, van de erfelijkheid.
(afstammingsgeschiedenis)
Ontogenese speelt een rol bij de interactie met de omgeving (moeder). Groei / ontwikkeling.
De prenatale ontwikkeling is afhankelijk van de volgende drie factoren:
Groei: toename van cellen, lengte en gewicht. De mate hiervan is in sterke mate erfelijk bepaald.
Rijpen: ouder en wijzer worden. Wordt beïnvloed door erfelijke factoren. (intelligentie, omvang
schedel). In de prenatale fase kan rijping door schadelijke omgevingsfactoren negatief worden
beïnvloed. (alcohol / roken)
Leren: actief verwerven van nieuwe kennis, inzicht of vaardigheden door oefening en ervaring.
Omgeving speelt belangrijke rol. Ook heeft het te maken met intelligentie. (erfelijke factoren)
Wat is nature en nurture?
nature: genetisch en biologische factoren zijn bepalend. De lichamelijke ontwikkeling.
Jean-Jacques Rouseau: van nature is iemand goed.
nurture: de sociaal en natuurlijke omgeving zijn van de belangrijkste invloed. Omgevingsfactoren die
invloed hebben op de zwangerschap.
John Locke: Tabula Rasa = geboren als onbeschreven blad. Al lerende wordt dat gevuld.
Menselijke biologische ontwikkeling volgorde:
Conceptie: de bevruchting van de vrouwelijke cel door de mannelijke zaadcel.
zygote = bevruchte eicel. Na conceptie is de eicel bevrucht.
morula: (embryo in vroege embryonale ontwikkeling). De morula wordt gevormd uit de bevruchte
eicel, de zygote, door een snelle celdeling (mitose). Na een week zijn er 100 tot 150 cellen. Hieruit
ontstaat de placenta, navelstreng en de vliezen.
Prenatale fase (de periode waarin de ongeboren mens uitgroeit tot een mens die rijp is om geboren
te worden) verdeeld in 3 belangrijke trimesters:
1 e Trimester: Embryonale fase
Periode 1:
- Eerste twee weken vindt de innesteling plaats van de bevruchte eicel in de baarmoeder en de
volgende zes tot tien weken.
- De eerste twee weken waarin de celdeling plaats vindt noem je de germinale fase.
- Vanaf week drie begint het brein zich te vormen. Boven de wervelkolom ontstaat het achterbrein
en later daaruit ook het middenbrein en voorbrein.
Periode 2:
- Rond de zes weken ontwikkelen zich het centrale zenuwstelsel, de ogen het hart, de oren, de
tanden, het gehemelte en de externe genitaliën.
- In de eerste acht weken komen er ruim 8000 hersencellen bij. - Met negen weken is het embryo 3
cm groot.
- Na twaalf weken spreek je van een foetus en is de structurele uitbouw van het organisme volledig
bereikt.
,2 e Trimester:
- Derde t/m zevende maand, de foetus gaat bewegingen maken; buigen, strekken, handen sluiten,
kruip- en klimbewegingen. Dit geeft informatie over het functioneren van de hersenen.
- Rond 21 weken zijn bewegingen van handjes, voetjes en hoofd goed te onderscheiden.
- Halverwege de zwangerschap is de foetus 25 cm.
- Eind vijfde maand zijn bijna alle hersencellen aangemaakt. Dan neemt beweging wat af en worden
ingewikkelde functies zoals de zintuigen ontwikkeld.
3 e Trimester:
- Laatste twee maanden kenmerkt zich door gewichtstoename van foetus en kan zich hierdoor
moeilijker bewegen in de baarmoeder. Gaat liggen met hoofd naar beneden.
- Weegt zo’n 2700 gr. en is gemiddeld 45 cm lang en een hersengewicht van 400 gr = 12% van het
hele lichaamsgewicht.
- Onderscheiden van externe prikkels. Harde muziek, hoge tonen en licht en donker zien door de
dunner wordende buikwand.
- Voorkeur voor voedingsstoffen met zoete smaak.
- Gedrag en gezondheid van de moeder kan effect hebben op de ongeboren mens.
Hoofdstuk 1.3
Humanistische mensvisie: wisselwerking tussen erfelijkheid en omgeving.
Westerse visies op prenataal bewustzijn:
- De leertheoretische of behavioristische visie.
Mens is een onbeschreven blad (John Locke) en wordt bepaald door leerervaringen. De mens
is voor de geboorte al geconditioneerd door zijn prenatale ervaringen; zou verklaren dat de
ene mens rustiger of angstiger is na de geboorte.
- De biologische visie.
Interne of erfelijke factoren bepalen de mens. Niet aannemelijk dat er sprake is van
prenataal bewustzijn bij deze interne factoren. De reacties op deze factoren worden wel
geregistreerd en worden ook als onbewust beschouwd.
- De omgevingspsychologische visie.
De mens wordt bepaald door de wisselwerking tussen de sociale en de ruimtelijke/materiële
omgeving. Verschillen in hartslag kunnen duiden op een lage vorm van besef of weten.
- De cognivistische visie.
Informatieverwerking en de zelfsturing van de mens zijn bepalend. Bewustzijn wordt aan het
vormen van geheugen gekoppeld. Vóór de geboorte is er nog geen sprake van bewuste
geheugenvorming en geheugenstrategieën.
- De psychoanalytische visie.
De biologische aanleg en de opvoedingservaringen zijn binnen de eerste levensjaren een
belangrijke bepalende factor binnen de unieke levensgeschiedenis voor de persoonlijkheid in
ontwikkeling. Volgens de psychoanalytische stroming is er wel sprake van een vorm van
besef in de baarmoeder. Later wordt dat besef weer vergeten en opgeslagen in het
onbewuste.
- De humanistische visie.
Zelf betekenis geven aan het leven bij individuele belevingen, geeft ruimte voor
zelfontplooiing en de eigen verantwoordelijkheid bepalende factoren. Mix van psychoanalyse
en behaviorisme.
, - De bio-ecologische visie.
Gezin, school, cultuur (invloeden buitenaf) geeft de zelfbewuste vorm aan zijn of haar
ontwikkeling.
De visie op het leven vóór de geboorte en bewustzijn van het embryo of de foetus, is medebepalend
voor een ethisch oordeel over thema’s als abortus/euthenasie.
Cognitieve neuronwetenschapper Gazzaniga:
bewustzijn is een vorm van zelfbewustzijn, hoe voel ik dat ik zelf ben .
Evolutionaire visie van Vroon:
benadrukt de relatie tussen taal en bewustzijn . Aanwijzing hiervoor is dat mensen zich nauwelijks iets
weten te herinneren van vóór de periode dat zij konden spreken.
Eccles:
gaat er vanuit dat bewustzijn iets onstoffelijks is . Dat gescheiden van ons biologische ‘ik’ bestaat en
oorzakelijk bepaalt welke zenuwcellen signalen afgeven en welke niet .
Hoofdstuk 1.4
Placenta heeft een filterende werking voor chemische stoffen, alcohol en drugs, maar dat effect is
vaak niet sterk genoeg.
Teratogenenfactoren: middelen van buitenaf met schadelijke invloeden op de prenatale
ontwikkeling. Ze kunnen leiden tot vertraagde groei, gedrags- en functiestoornissen of zelfs dood.
Teratogenen voorbeelden:
Roken: Zuurstofgebrek, foetus kan stoppen met ademen.
Alcohol: FAS (Foetaal Alcohol Syndroom), ogen wijd uiteen, geestelijke groeiachterstand en te kleine
hersenen.
Drugs: 60 tot 90% van drugs komt binnen bij de baby via de baarmoeder.
Medicijngebruik: Kan leiden tot ernstige lichamelijke afwijkingen van het embryo.
Ondervoeding: Kan leiden tot neurologische afwijkingen (hersenaandoening) bij het kind. Heeft
effect op de ontwikkeling op de hersenen. De hersenbalk verbindt de twee hersenhelften met elkaar
en legt noodzakelijke verbanden tussen verschillende binnenkomende prikkels.
Chemicaliën en stralingsgevaar: Radioactieve straling bereikt de foetus rechtstreeks. Voorbeeld
atoombom: Daarna veel miskramen of kinderen die in het eerste jaar overleden zijn of een
hersenafwijking hebben gekregen.
Ongelukken: Verwondingen worden deels door het vruchtwater opgevangen, maar kan ook leiden
tot een vroeggeboorte of beschadiging van de foetus.
Infecties: Rode Hond, rubella: 50% afwijking bij de geboorte.
AIDS, HIV- virus: Tijdens of na de geboorte overgedragen op kind. 95% baby overlijdt in de 1e 3
levensjaren.
Syfilis: Pas na vier maanden kan een baby worden besmet, vroegtijdig behandelen, gevolgen kunnen
geestelijke achterstand, doofheid of blindheid zijn.
Psychische ziekten: Kan erfelijk zijn.
Zware stress: Kan leiden tot verhoging van adrenaline productie. Baby’s van angstige moeders
bewegen veel in hun slaap en slapen minder.