100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Portaal. Taal in de onderbouw €3,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Portaal. Taal in de onderbouw

1 beoordeling
 198 keer bekeken  9 keer verkocht

Samenvatting voor het tentamen taal in de onderbouw. Paus, H. (Red.). (2014). Portaal. (4e druk). Bussum: Coutinho. H1.1, 1.2 / h 2 / h 3 / h 5.1, 5.2*, 5.3*/ h 6.1.1, 6.1.3, 6.2.1, 6.2.2, 6.3.1, 6.3.2*, 6.3.3*, 6.3.4*, 6.4.1, 6.4.2, 6.5* / h 8.1.6 t/m 8.1.9, 8.3 / h 9.1 t/m 9.3.2.

Voorbeeld 3 van de 26  pagina's

  • Nee
  • H1.1, 1.2 / h 2 / h 3 / h 5.1, 5.2*, 5.3*/ h 6.1.1, 6.1.3, 6.2.1, 6.2.2, 6.3.1, 6.3.2*, 6.3.3*, 6.3.
  • 27 oktober 2017
  • 26
  • 2017/2018
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (8)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: nienkekral • 2 jaar geleden

avatar-seller
lindaa_schouten
Taal in de onderbouw: Portaal
Hoofdstuk 1
1.1 Achtergrondkennis: wat is taal?
Productief = Spreken en schrijven
Receptief = Luisteren en lezen

Drie definities van taal:
1) Taal heeft verschillende functies: communicatieve functie (contact), conceptualiserende functie (greep krijgen op
werkelijkheid), expressieve functie (jezelf uitdrukken).
2) Taal heeft betekenis: met taal iets vertellen.
3) Taal heeft een systeem: klanken vormen tekens, tekens vormen woorden.
* Deze drie worden vervolgens verder uitgewerkt:

ad 1) Functies van taal
Taal heeft drie functies: Communicatief, conceptualiserend en expressief
 Communicatieve functie - taal is een communicatiemidel
Bij communicatie is er sprake van een zender, een boodschap en een ontvanger.




Zakelijk aspect = Informatie wat de schrijver wil overbrengen op de lezer. Letterlijke betekenis
Expressieve aspect = Lezer kan opmaken hoe de schrijver zich verhoudt tot het onderwerp of tot degene naar wie hij
de boodschap schrijft. De bepaalde indruk die je overbrengt (chagrijnig, vrolijk).
Relationeel aspect = Schrijven is altijd bedoeld voor een bepaald soort lezer met wie de schrijver rekening moet
houden, formeel, informeel oid. Ook wel publieksgericht schrijven.
Appelerend aspect = Welke bedoeling heeft de schrijver. Schrijf/spreek-doelen van de schrijver.

Non-verbaal gedrag bepaald voor het overgrote deel de communicatie.
Extralinguïstische middelen = In schriftelijk taalgebruik wordt de communicatie gestuurd door deze middelen, dat
zijn accenttekens, onderstrepingen, cursiveringen, enzovoort.
 2. Conceptualiserende functie - Taal is een middel om greep te krijgen op de werkelijkheid
De werkelijkheid ‘vangen’ in concepten, die je weergeeft in taal. We weten bv wat een 'vulkaan' is.
 3. Expressieve functie - Taal is een expressiemiddel
Iedereen is uniek in mondeling en schriftelijk taalgebruik. Zo zijn er sprekers die je meteen
boeien d.m.v. woordgebruik en non-verbale expressie de communicatie versterken waardoor
de boodschap beter, duidelijker en overtuigende wordt.

ad 2) Betekenis van taal
= semantische aspect van taal. Taal heeft betekenis en verwijst naar de werkelijkheid. Gaat
niet alleen over woorden, maar ook over structuurelementen zoals zinsbouw.
Semantiek = De leer van de betekenis van woorden/zinnen.
1) woorden met een afhankelijke betekenis (deze, hij) = Lezer moet afleiden waarnaar het
verwijst uit de context (bijvoorbeeld wijzen ergens naar), of al eerder genoemd woorden waar nogmaals naar
gewezen wordt (antecedent).
1

,2) lexicale woorden = woorden met eigen betekenis (stoel, auto). Je kunt de betekenis in het woordenboek zoeken.
3) polysemie = Hetzelfde woord kan in verschillende contexten tot een andere betekenis leiden (geld (papier/bank)).
4) homoniemen = woorden met dezelfde klank en dezelfde weergave, maar een andere
betekenis (bank).
5) synoniemen: woorden met zelfde betekenis, maar met een andere klank (fiets, rijwiel)

Label ‘stoel’ verwijst naar concept ‘stoel’. Ook al ziet de stoel er anders uit, weet je toch wat er
bedoeld wordt.
Connotaties = Geheel van bijbetekenissen van een woorden. Vrijheid is een veel uitgebreider concept, maar ook
voldoende gedeelde betekenis.
Vaktaalwoorden = vakterminologie in vakken zoals aardrijkskunde, geschiedenis. Veelal worden deze woorden niet
veel gebruikt en leren de kinderen deze dus op school aan.
Schooltaalwoorden = Woorden die specifiek in onderwijssituaties worden gebruikt (oorzaak, gevolg).
Signaalwoorden = geven de lezer informatie over taal- en denkrelaties in een tekst:
- verband taal – werkelijkheid (morgen, tussentijds)
- bepaalde redeneringen ondersteunen (belangrijk, daadwerkelijk)
- verbanden tussen zinnen & alinea’s (desondanks, immers).

ad 3) Systeem van taal
Taal kun je zien als een systeem dat is opgebouwd uit verschillende lagen. Bij spreken en luisteren en is de kleinste
eenheid een foneem (klank) en grootste eenheid een gesprek. Bij schrijven en lezen is de kleinste eenheid een
grafeem (letter) en de grootste eenheid een tekst.

Het systeem van taal is van klein naar groot op te delen in fonologie, morfologie, syntaxis en teksten:
1. fonologie = klank
* De nederlandse taal heeft 40 fonemen (spraakklanken).
De fonemen kunnen we onderscheiden in:
 klinkers/vocalen (a, aa, e, ee, i, o, u)
 tweeklanken/diftongen (2 klinkers op 1 adem uitgesproken: ei, ui, oei, ooi, aai, eeu, ieu
 medeklinkers/consonanten, worden onderscheiden in:
- bilabialen = gevormd met beide lippen (p/b/m/w).
- labiodentalen = met onderlip en de boventanden (f/v).
- dentalen = met tongpunt en achterzijde van de boventanden (t/d/s/z/l/r/n).
- palatalen = met tongblad en het harde gehemelte (tj/kj/sj/zj/j/nj).
- velaren = met tongblad en de grens van harde en zachte gehemelte (k/ch/g/ng).
Er zijn:
- explosieve medeklinkers (medeklinkers waarvan je de klank niet lang aan kunt houden: t/d/p/b/k)
- neusklanken (deze kunnen langer aangehouden worden, m/n/ng),
- glijders (w/f/v/s/z/l/ch/g).
-De ‘h’ is een aparte klank, de stemloze glijder.
- /w/ en /j/ zijn de halfvocalen.
Assimilatie: spraakklanken hebben invloed op elkaar, de uitspraak van klanken hangt af van de
klanken in de buurt.
2. morfologie = woorden
Morfologie = Benoeming van woorden in woordsoorten, ook wel taalkundige ontleding.
 10 woordsoorten worden onderscheiden (zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, telwoord,
werkwoord, voornaamwoord, bijwoord, voegwoord, voorzetsel, lidwoord, tussenwerpsel).
Morfemen: kleinste betekenisdragende delen van taal, bijv. tuin (=vrije morfeen).
We onderscheiden:
- Gebonden morfemen: Letters die niet zelfstandig in de taal kunnen voorkomen (zoals de -t in zij hoopt en de -s
in jongens).
- Vrije morfemen: Die wel zelfstandig kunnen voorkomen maar die je ook makkelijk kunt samenvoegen (auto,
stuur, hoes).
* Plak je een gebonden morfeem vóór of achter een vrij morfeem, ontstaat ere en vervoeging (loop + t), afleiding
(snoezig) of een verbuiging (grote).
2

, * Een samenstellende afleiding is bijvoorbeeld het woord viervoeter. Er worden twee vrije morfemen (vier en
voet) bij elkaar toegevoegd (samenstelling) en -er wordt als gebonden morfeem eraan toegevoegd.
3. syntaxis = zinsopbouw
Syntaxis = zinsbouw: rangschikking en functie van woorden
Redekundig ontleden: een analyse van een zin waarbij de zinsdelen (woord of woordgroepen) worden benoemd
naar hun grammaticale functie. De volgende zinsdelen worden onderscheiden: (onderwerp; gezegde; lijdend
voorwerp; meewerkend voorwerp; voorzetselvoorwerp; oorzakelijk voorwerp; bijwoordelijke bepaling; bepaling van
gesteldheid).
Taalkundig ontleden = benoemen van ieder woord apart (lidwoord, bijwoord, zelfstandig naamwoord, enz.)
4. teksten (opbouw en taalgebruik)
Structuur en taalgebruik ook afhankelijk van objectieve factoren:
o bedoeling tekst: probleem aan de orde stellen, maatregel bespreken, oordeel geven. Elke bedoeling vraagt om een
andere structurering van de tekst.
o niveau en leeftijd van het publiek.

Componenten van kennis over taal
De kennis over taal wordt meestal onderverdeeld in de volgende componenten:
1. klanken (fonologische component);
2. betekenis van woorden en zinnen (semantische component);
3. opbouw van woorden (morfologische component);
4. vorm van zinnen (grammaticale/syntactische component);
5. structuur van teksten (tekstuele component).
6. functies van taal/wat kun je met taal doen (pragmatische component);
7. schriftelijke weergave van taal (orthografie of spelling).

Standaardtaal voorkeur t.o.v. dialect gebaseerd op:
o is rijker (meer woorden);
o meer status;
o door meer mensen gesproken (groter bereik);
o gebruik in officiële documenten.

1.2 Taalonderwijs
Zeven belangrijkste visies op taalonderwijs (zie ook pag 107 voor extra info)
1. Traditioneel taalonderwijs
Taal is de drager van onze cultuur. Grammatica is belangrijk. Ontleding in zinsdelen en benoeming van woordsoorten
is belangrijk. Het accent ligt op de gemakkelijk meetbare aspecten van taal, zoals technisch lezen en spelling.
Schrijven en mondelinge taalvaardigheden blijven achterwege.
2. Thematisch-cursorisch taalonderwijs
Kinderen leren taal door het te gebruiken. Leren aan de hand van thema's die interessant zijn voor de kinderen. Ook
cursorische activiteiten waarbij kinderen vakonderdelen oefenen die niet binnen het thema kan worden geleerd,
bijvoorbeeld technisch lezen, spelling of grammatica.
Voordeel: Leerlingen ervaren de activiteiten als betekenisvol en zinvol.
Nadeel: Thematisch werken kost veel tijd. Moeilijk inzicht krijgen in wat de kinderen hebben geleerd.
3. Taal bij alle vakken
Door middel van taal kun je leren. Interactie in de groep is belangrijk. Veel praten met elkaar over de verschillende
onderwerpen.
Voordeel: Taal gebruiken in betekenisvolle situaties. Transfer naar andere vakken. Taal kan als middel bij een ander
vak worden ingezet.
Nadeel: Systematiek van het taal leren kan onder druk komen te staan.
4. Communicatief taalonderwijs
Centraal staat dat leerlingen goed mondeling en schriftelijk leren communiceren. Aandacht minder naar correct
taalgebruik, maar meer naar het overbrengen van informatie van de spreker.
Voordeel: Kinderen raken gemotiveerd.
Nadeel: De leraar moet steeds kinderen uitkiezen. Niet alles kan in een reële situatie geplaatst worden.


3

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lindaa_schouten. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 50843 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,49  9x  verkocht
  • (1)
In winkelwagen
Toegevoegd