Probleem 1 – leerdoelen:
1. Wat is staatsrecht en wat is een staat?
2. Hoe zag de staatsrechtelijke geschiedenis van NL eruit tot 1814?
3. Wat zijn de functies van staatsrecht?
4. Wat is soevereiniteit?
LD1:
Staatsrecht heeft betrekking op en regelt ‘de staat’.
Staatsrecht is het primaire recht dat uitsluitend relaties regelt waarbij de overheid betrokken is, dit is zowel binnen
de overheid als tussen overheid en onderdanen. Het staatsrecht omvat de regels die de totstandkoming, gelding en
handhaving van de rechtsnormen regelen, alsmede de regels volgens welke de eerstgenoemde regels mogen
worden gewijzigd.
Overheid: houdt verband met macht en bevoegdheid. Macht is te beschouwen als een feitelijke potentie tot dwang,
bevoegdheid is te beschouwen als rechtens geregelde macht.
Kenmerken van een staat zijn (1) dat hij een organisatorisch verband is, (2) dat het hoogste gezag uitoefent op een
bepaald territoir en (3) dat hij een dwanggemeenschap is.
Volgens het volkenrecht moet voor het bestaan en ontstaan van een staat aan 4 elementen zijn voldaan:
1. Een groep personen (bevolking);
2. Die leven op een bepaald grond gebied (afgebakend territorium);
3. Waarbij geregeerd wordt door een overheid die effectief en daadwerkelijk onafhankelijk gezag uitoefent
over die personen (effectief gezag);
4. En die in staat is om betrekkingen aan te gaan met andere staten.
Een staat houdt op te bestaan als hij niet meer voldoet aan 1 of meer van deze criteria.
Ontstaan en tenietgaan van staten:
Er zijn 3 wijzen waarop een staat kan ontstaan of tenietgaan.
1. Een bestaande staat deelt zich op in kleinere staten (bijv Sovjet-Unie)
2. Het opgaan van 2 of meer staten in 1 staat (bijv voormalig DDR en de Bondsrepubliek Duitsland)
3. Een staat ontstaat op een territoir met een bevolking dat daarvoor niet onder enige staat viel.
Erkenning van een staat geschiedt dor 1 of meer andere staten. Dit vindt plaats door gedragingen van 1 of meer
staten waaruit blijkt dat zij de staat beschouwen als een subject van volkenrecht. De staten zelf geven antwoord op
de vraag of voldaan is aan de voornaamste volkenrechtelijke criteria. Aangenomen wordt dat een staat niet verplicht
is een andere staat te erkennen, ookal voldoet die wel aan de criteria.
Er moet sprake zijn van een staat, wil men van staatsrecht kunnen spreken.
De trias politica (Artikel Montesquieu):
De wetgevende macht houdt in dat de vorst of magistraat wetten uitvaardigt, die gelden voor een bepaalde periode
of voor altijd, en dat hij reeds bestaande wetten wijzigt/intrekt. Op grond van de uitvoerende macht sluit hij vrede of
verklaart hij de oorlog, stuurt/ontvangt hij gezanten, zorgt hij voor de veiligheid en voorkomt hij vijandelijke invasies.
De rechtsprekende macht geeft de vorst of magistraat de bevoegdheid om misdaden te straffen en over geschillen
tussen burgers te oordelen.
De politieke vrijheid van de burger verschaft de gemoedsrust die voortkomt uit een persoonlijk gevoel van veiligheid;
en om die vrijheid te bereiken dient het bestuur zodanig te zijn ingericht dat de ene burger de andere burger niet
hoeft te duchten. Er is geen vrijheid wanneer de wetgevende en de uitvoerende macht in dezelfde
persoon/bestuursorgaan zijn verenigd, want in zo'n geval valt te vrezen dat een en dezelfde vorst, tirannieke wetten
zal uitvaardigen om ze vervolgens op tirannieke wijze toe te passen.
1
,Het beginsel van de machtenscheiding in essentie nog altijd een waarborg biedt voor de vrijheid van burgers, door
overheidsmacht te verdelen over meerdere ambten. Machtenscheiding vervult een waarborgfunctie bij de inrichting
van de overheidsorganisatie.
De staat mag alleen optreden in het algemeen belang: de functies die hij daartoe mag uitoefenen dienen te worden
gesplitst en daarna toegewezen aan afzonderlijke organen op zo’n wijze dat er zo weinig mogelijk cumulatie is van
functies in een zelfde gezagsorgaan en dat het ene orgaan het andere zo veel mogelijk in bedwang kan houden,
zodat de burger individueel of optredend met anderen, steeds elders terecht kan om zijn rechten en vrijheden te
vrijwaren of zijn belangen te bevorderen.
Het zijn 3 afzonderlijke, gelijkwaardige en zelfstandige ambten in de staat de 3 belangrijkste overheidsfuncties in het
centrale overheidsverband uitoefenen. In NL zijn dat de regering, Staten-Generaal en rechterlijke macht.
Zeggenschap van het ene ambt over het functioneren van het andere ambt is niet uitgesloten. Een absolute
machtenscheiding ontbreekt in NL. Een belangrijk voorbeeld hiervan is art. 81 Gw, de vaststelling van wetten door de
regering en Staten-Generaal gezamenlijk. Anderzijds hebben de Staten-Generaal deel aan de uitoefening van de
bestuursfunctie, bijv. art. 91 Gw.
Checks and balances zijn te zien als een aanvulling/correctie op de machtenscheiding. De aanwezigheid van vele
controlemechanismen tussen de ambten in het kader van de machtenscheiding is een gangbaar verschijnsel in
constituties in Westerse staten.
Bovendien wordt gesteld dat sprake is van en verschuiving in de verhouding tussen de ambten, in de zin dat de
regering, S-G en rechterlijke macht in de loop der jaren meer verstrengeld zijn geraakt, zodat niet zozeer sprake
meer is van machtenscheiding maar van machtsevenwicht. Er zou geen scheiding bestaan tussen de ambten maar
slechts een systeem van checks and balances.
De machtenscheiding bevat 3 kenmerken:
1. Er zijn 3 afzonderlijke, gelijkwaardige en zelfstandige ambtencomplexen, te weten de S-G als
vertegenwoordigend ambt, de regering als hoogste bestuursambt en een onafhankelijke rechterlijke macht.
Zij voeren de wetgeving, bestuur en rechtspraak uit
2. De machtenscheiding is zowel organisatorisch als functioneel gezien niet absoluut. Op het terrein van
wetgeving en bestuur is sprake van gedeelde bevoegdheden voor regering en S-G. rechtspraak is
voorbehouden aan de rechter.
3. De constitutie voorziet niet alleen in gedeelde bevoegdheden, maar ook in diverse andere vormen van
controle (checks and balances) om te voorkomen dat een van de staatsmachten ongecontroleerde macht
uitoefent.
Bij de machtenscheiding moet zeker voorop staan dat organisatorische machtenscheiding voldoende
gewaarborgd is. Noodzakelijk is een onderscheiding van afzonderlijke, gelijkwaardige en zelfstandige
ambten. daarna is de vraag aan de orde in hoeverre checks and balances vereist zijn. Het creëren van checks
and balances kan bijdragen aan, maar ook afbreuk doen aan het evenwicht tussen de machten.
Absolutisme is het tegenovergestelde van constitutionalisme. Bij absolutisme is er 1 ambt dat de hoogste
bevoegdheid bezit. Constitutionalisme is een organisatie van de overheid, waar er diverse ambten zijn die niet alle
hiërarchisch onderworpen zijn aan 1 ambt en van welke niet 1 de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid ten aanzien
van het gehele ambtencomplex heeft.
Staatsvormen:
Iedere staat kent zijn eigen vorm van constitutionalisme in de staatsvorm. De 3 standaard-staatsvormen zijn de
gecentraliseerde eenheidsstaat, de gedecentraliseerde eenheidsstaat en de federale staat (bondstaat).
De gecentraliseerde eenheidsstaat kenmerkt zich door 1 grondwet. De overheidsfuncties, wetgeving, rechtspraak en
bestuur, worden uitgeoefend door ambten die behoren tot een en hetzelfde centrale overheidsverband. Dit komt
echter in West-Europa niet meer voor.
2
, De gedecentraliseerde eenheidsstaat kent eveneens een centraal overheidsverband en 1 grondwet, maar de staat is
tevens verdeeld in meerdere territoriale overheidsverbanden met zelfstandige bevoegdheden. Bijv. met de
provincies in de Provinciewet. De decentrale ambten staan niet in een hiërarchische relatie tot het centrale
overheidsverband. Kenmerkend voor een gedecentraliseerde eenheidsstaat is dat de grondwet geen exclusieve
bevoegdheden op terreinen van overheidsbestuur toekent aan de decentrale ambten.
De centrale overheid houdt toezicht op het handelen van decentrale ambten. zij beschikt in dit kader over
ruime toezichtsbevoegdheden.
Een federale staat is een uit (deel)staten samengestelde staat. Er is sprake van een staatsrechtelijke verbinding van
(deel)staten op basis van een grondwet, waarbij het verband van staten zelf, de staat als geheel, de kwaliteit van een
(soevereine) staat bezit. Een onderscheid wordt gemaakt tussen de staat als geheel en de deelstaten. In een federale
staat bezitten de deelstaten een aantal kenmerken van een staat. Zij hebben elk een eigen grondwet, warin de
overheidsorganisatie van de deelstaat is verankerd. De deelstaat heeft een eigen parlement en regering, alsmede
een eigen rechterlijke organisatie. Naast de grondwetten van de deelstaten kent de staat als geheel een
overkoepelende federale grondwet. Deze stelt de federale ambten van de centrale overheid in en kent hun
bevoegdheden toe.
Een belangrijk kenmerk van de federale staat is dat deze federale grondwet de bevoegdheden op het terrein van
wetgeving, bestuur en rechtspraak verdeelt tussen de federale overheid en de deelstaten. Een gangbare constructie
is dat als uitgangspunt de deelstaten bevoegd zijn, tenzij de federale grondwet de bevoegdheden toekent aan
federale ambten. Het federale recht heeft doorgaans voorrang boven het recht van de deelstaten.
Voorbeelden van federale staten zijn Duitsland en VS.
Confederatie:
Een zwakke vorm van federalisme is de confederatie of statenbond. Dit betreft een volkenrechtelijk
samenwerkingsverband van soevereine staten op basis van een verdrag. Het verdrag kent een beperkt aantal
welomschreven bevoegdheden toe aan confederale ambten. Anders dan in de federatie binden de besluiten van de
confederale ambten slechts de lidstaten en niet de burgers.
De EU bevat zowel federale als confederale trekken.
Regeringsvormen:
Als men spreekt over de regeringsvorm wordt gedoeld op de betrekkingen tussen de ambten binnen 1 en hetzelfde
overheidsverband. De verhoudingen tussen de overheidsverbanden zelf behoren tot de problematiek van de
staatsvorm. Men moet aldus van elk overheidsverband afzonderlijk bezien welke regeringsvorm het bezit.
Het NL’se parlementaire stelsel berust op 2 pijlers: 1)de vertrouwensregel en 2)de bevoegdheid van de regering de
kamers der Staten-Generaal te ontbinden (art 64 Gw). Het stelsel houdt in dat een minister, staatssecretaris of een
geheel kabinet ontslag moeten aanbieden, indien blijkt dat een Kamermeerderheid onvoldoende vertrouwen heeft.
Overheidsverbanden:
Het is een structuur waarin overheidsambten in een rechtens bepaalde verhouding tot elkaar staan en in een
(wederkerige) relatie staan tot onderdanen of groepen daarvan. De ambten oefenen, al dan niet in samenwerking,
bevoegdheden uit over de onderdanen, terwijl deze op hun beurt invloed hebben op de samenstelling van de
ambten en de uitoefening van hun bevoegdheden (zoals kiesrecht).
Rechtsstaat:
Heeft betrekking op grenzen gesteld aan het optreden van de overheid en is een element van de regulerende
functie. 6 elementen van de rechtsstaat:
1. Legaliteitsbeginsel: elk overheidsoptreden moet berusten op een algemene, dwz voor herhaalde toepassing
vatbare regel, hetzij krachtens attributie hetzij krachtens delegatie vastgesteld. Tevens moet dat optreden
conform de algemene regel zijn, qua inhoud en procedure.
2. Het vereisten van een voorafgaande algemene regel ten aanzien van burgers belastend overheidsoptreden
(art 16 Gw).
3. Regelgeving en uitvoering dienen niet in 1 ambt gelegd te worden.
3