GIP-samenvatting boek
Hoofdstuk 1
Friedrich Ratzel -> Politicoloog. Hij streefde naar 3 wetmatigheden:
1. De geschiedenis leert dat grote staten kleine staten annexeren
2. Staten streven naar rechte en zo korte grenzen
3. Grenzen veranderen voortdurend
Volgens Ratzel: ‘natuurlijke grenzen niet zonder meer goede grenzen’. Idealiter
liggen grenzen in dunbevolkte rurale gebieden, die dichtbevolkte en verstedelijkte
zwaartepunten van verschillende staten van elkaar scheiden – natuurlijke
grensgebieden vormen een soort Buffers (stootkussens, tussen de kerngebieden
van staten).
Bv. De Ardennen en de Eifel voor het grensgebied tussen België, Duitsland, Luxemburg en
Frankrijk (zie bijvoorbeeld Olink 2020), het Ertsgebergte en het Beierse-Boheemse Woud
tussen Duitsland en Tsjechië, de Sudeten tussen Polen en Tsjechië, de Hoge Tatra tussen
Polen en Slowakije.
Ratzel: “Een land is beter af met natuurlijke grenzen dan kunstmatige.” Deze kunnen een
land beter verdedigen tegen buurlanden.
Karl Haushofer ontwikkelde de Geopolitiek in Duitsland, gebaseerd op de Politische
Geographie van Ratzel. De Geopolitiek hield zich bezig met de studie van de invloed
van de geografie van het aardoppervlak. De Geopolitiek ging samen met de roep om
meer Lebensraum. Ratzel en Semple richtten zich op het feit dat landen in de vorm
van eilanden of schiereilanden, al snel een politieke eenheid zouden vormen.
Er kwamen ook geografen die zich tegen de ideeën van Ratzel en Semple afzetten en
alternatieve opvattingen ontwikkelden. Het idee van de dominante invloed van de
geografische omgeving op staats- en grensvorming kreeg vooral kritiek. Het Geografisch
Determinisme veronderstelde causale relaties die meer een geloofsovertuiging waren dan
dat ze daadwerkelijk bestonden.
Bv. De Politieke eenwording van Italië was niet zo simpel als dat het klonk.
Waar Ratzel en Semple afgingen op natuurlijke grenzen, en daarin geloofden als mensen die
trouw waren aan een levensbeginsel dat niet meer empirisch onderzocht hoefde te worden,
wezen Ter Veen en anderen op culturele, sociale, linguïstische en etnische scheidslijnen.
Andere geografen in de jaren 1930 en 1940 wezen er ook op dat natuurlijke kenmerken
geen staatsgrenzen waren die door de natuur waren gegeven en vastgesteld, maar man
made political phenomena. Het was de mens die deze natuurkenmerken als grenzen
definieerden. Toch blijft het idee van natuurlijke grenzen als relevante feiten buiten de
universitaire geografie sterk. Maar dit is te simplistisch.
Na WW2 heeft het denken over grenzen zich in een andere richting ontwikkeld, weg van het
geografisch determinisme. Na WW2 heeft het Duits geografisch denken veel prestige
verloren. De VS werd het land waar veel nieuwe ideeën tot bloei kwamen. Engels werd de
taal van de wetenschap.
Engelstalige auteurs staan stil bij het onderscheid tussen:
Border: een grens van een staat of bestuurlijke regio binnen een staat.
Bv. (provincie, kanton, deelstaat)
, Boundary: een staats- en provinciegrens of niet-politieke grens (in de vorm van
een lijn), bijvoorbeeld de grens tussen 2 taalgebieden of tussen arme en rijke
groepen, of buitengrens van verzorgingsgebied van een stad of grens van een
afzetgebied van een product.
Frontier: Eveneens een staatsgrens, in de VS ook en vooral een grensgebied of
grenszone. ‘A boundary refers to a line, while frontier refers to a zone.’ Een frontier
is echter geen zone die 2 staten van elkaar scheidt. Een frontier is outer-oriented,
waar een boundary die omslaat, afgebakend en dus inner-oriented is. Een plaats
waar mensen elkaar ontmoeten en interactie plaatsvindt
Richard Hartshorne (Amerikaanse geograaf): Hij stelde in 1936 de volgende indeling van
politieke grenzen voor (uitgaande van het cultuurlandschap, niet zoals Ratzel). Hij
onderscheidde:
Antecedent boundaries: Grenzen getrokken door machthebbers waarbij
cultuurlandschap nog niet is ingericht,
Bv. VS en Canada.
Subsequent boundaries: Grenzen getrokken in een bewoond en ingericht
cultuurlandschap, Kenmerkend van deze grenzen is dat ze kronkelend zijn, omdat
bij het trekken ervan rekening wordt gehouden met lokale situaties.
Bv. België en Nederland.
Superimposed boundaries: Grenzen opgelegd door externe machthebbers,
Bv. koloniale periode in Afrika.
Relict boundaries: grenzen die er ooit waren maar inmiddels opgeheven (of
verlegd) zijn, ze zijn nog wel zichtbaar in het cultuurlandschap. Denk aan de DDR
en de Bondsrepubliek.
Soms passen grenzen in 2 van de bovenstaande hokjes (3 is vaak ook 1).
Hartshorne: Staatsgrenzen zijn veranderlijk, maar niet vanwege verschuivende
internationale krachtsverhoudingen zoals Ratzel dacht. Hartshorne onderscheidde:
Centripetal forces: ‘will bind together the regions of the state’ in één hecht
verband.
Bv. de aanwezigheid van één sterk kerngebied in een land zonder
concurrerende kerngebieden (Spanje heeft dit wel; naast Madrid ook Barcelona),
culturele homogeniteit (gemeenschappelijke taal etc.), invented traditions, uniek en
herkenbaar landschap, bouwwerken, markante buitengrenzen en geen natuurlijke
barrières binnen eigen territorium. De belangrijkste centripetale kracht is dat een
staat een reden heeft die zijn bestaan legitimiteit geeft. Ratzel wees hier al op:
een politische Idee, die de inwoners van de staat met elkaar delen. Zonder die
bestaansreden redt geen staat het op de langere duur (kijk naar Joegoslavië).
Centrifugal forces: gevolg van als er geen reden van bestaan is; de staat valt in
delen uit elkaar. Separatisme speelt een grote rol. Belangrijk bij separatisme->
contacten met nationale kerngebied zijn relatief bescheiden. Staten zullen die
middelpuntvliedende krachten proberen te beteugelen door aan nation-building te
doen: standaardtaal leren, scholen dienen onderwijs te verzorgen in vaderlandse
vakken als AK en GS, politici stellen feestdagen in. Mislukt dit, dan zullen regionale
minderheden, veelal in grensgebied geconcentreerd, die zich achtergesteld voelen,
zich proberen af te scheiden.
,Er kwam in de politieke geografie ook aandacht voor wat grenswijzigingen betekenen voor
inwoners van het gebied dat tot een andere staat ging behoren. Het ging niet meer om de
oorzaken maar om de gevolgen van grenzen voor bewoners en bedrijven.
Ratzel en vele politiek-geografen na hem schreven in hun studies over de kerngebieden van
verschillende landen waar deze van elkaar werden gescheiden door randgebieden.
Grenszones die in de regel dunner bevolkt, armer en overwegend agrarisch of grondstoffelijk
waren. Grensgebieden (borderlands/border regions) regeren niet, ze worden geregeerd.
Grensgebieden moesten in de politiek opgaan in de nationale cultuur. Anders was een
separatistische beweging denkbaar.
Als de processen van integratie/incorporatie min of meer gelijktijdig plaatsvonden in
aangrenzende staten, botsten die staten op elkaar in grensgebieden. Noodzaak->
gedeelde staatsgrens nauwkeurig vaststellen. Om te voorkomen dat dunbevolkte
grensstreken met een onduidelijke politieke geografische status eenzijdig werden
geannexeerd, werden ze in de 19de en 20ste eeuw vaak ‘gevuld’ met kolonisten,
infrastructuur, ontginningen van woeste grond, kazernes, versterkingen en nederzettingen –
ze waren als het ware de frontiers in Europa.
Niemandslanden die als bufferzones functioneerden zijn in de loop van de 20e eeuw uit
Europa verdwenen.
Grensgebieden Verhouding tussen aangrenzende Verhouding tussen aangrenzende
zijn: staten is vreedzaam staten is vijandig
Wederzijds Open grenzen, vreedzaam en Gesloten grenzen, geen of heel
opgevuld: gemakkelijk grensverkeer beperkt grensverkeer
Eenzijdig Open grenzen; staat die zijn Gesloten grenzen; staat die zijn
opgevuld: grensgebied niet heeft opgevuld zal grensgebied niet heeft opgevuld zal
geen actie ondernemen maar is dat alsnog opvullen om te voorkomen
bewust van zijn kwetsbaarheid dat zijn grondgebied verloren gaat
Wederzijds niet Feitelijk niemandsland Betwist gebied
opgevuld:
Vanaf jaren 60: meer belangstelling voor de gevormde theorieën en modellen van
geografen. Meer aandacht voor economische en sociale gevolgen van staatsgrenzen.
Frontier transactions model van John House (1980);
Vier vormen van ruimtelijke interactie:
1. Binnen één staat tussen kern- en grensgebied.
Bv. subsidie van kern->rand, of migranten van rand->kern.
2. Tussen 2 staten: kerngebied van staat A naar grensgebied staat B.
3. Tussen de grensgebieden van 2 staten.
4. Tussen 2 staten: internationale handel die een grens passeert, maar grensgebieden
noch als beginpunt noch als bestemming heeft.
Great Divergence: Gebieden/steden die wel en niet meekunnen in de wereldeconomie.
Gunnar Myrdal (1957), het model van circulaire en cumulatieve causatie over de sociaal-
en economisch-ruimtelijke polarisatie tussen winnende en verliezende gebieden.
, “Economische activiteiten concentreren zich in toenemende mate in een beperkt geografisch
gebied en vergroten zo de ruimtelijke tegenstelling.”
Dit non-equilibrium (niet-evenwichtige) model staat haaks op het denken in termen van
ruimtelijke evenwichten (ongelijkheid is tijdelijk en neemt af), zoals men dat vindt in de
neoklassieke economische en economisch-geografische theorie.
Gunnar Myrdal wees er wel op dat de groeiende kerngebieden neiging hebben zich uit te
breiden over de directe omgeving.
Spread-effects: het vertrek van bedrijven en huishoudens uit het kerngebied naar
de intermediaire zones. Deze effecten strekken zich niet uit tot de perifere
grensgebieden.
Door marktwerkingen te forceren, vormen markten als banken, cultuur en
wetenschap geen clusters in bepaalde gebieden en zullen zij niet de rest van het land
achter zich laten.
Steden breiden zich uit door ruimtegebrek. Bv. Door files en hoge prijzen van de
huizenmarkt etc. Als gevolg van het ruimtegebrek ontstaan er intermediaire zones
(gevolg van spread-effects), die niet de negatieve effecten van de kern ervaren. Deze
intermediaire zones blijven wel binnen het centrumgebied en komen niet in het
perifere gebied.
Hoofdstuk 2 Naties, staten en grenzen
Vanaf de reformatie groeiden bij het gewone volk een nationaal bewustzijn. Naties werden
steeds belangrijker.
Natie: een groep met een gemeenschappelijke -cultuur, -verleden, -normen en -waarden.
Er waren twee routes tot het vormen van natiestaten drie eeuwen geleden:
1. Een staat die na zijn vorming maatregelen neemt om binnen zijn grenzen een
homogene natie te vormen. (West-Europa: eerst de staat, dan de natie)
2. Een natie die haar belangen wil beschermen door de oprichting van een staat, het
beginsel dat de natie het recht heeft op zelfbeschikking. (Oost-Europa: eerst de
natie, dan de staat)
Johann Gottfried von Herder 1744-1804 (Duitse Filosoof en theoloog): verwierp het
individuele gelijkheidsideaal. Volgens hem had de natuur zelf de mensheid in verschillende
naties verdeeld. Romantiek denker. Hij geloofde in het primordialisme: naties waren geen
recent geconstrueerde entiteiten maar naties zijn natuurlijke fenomenen die al eeuwen
hadden bestaan, en die gekenmerkt werden door een eigen taal, volkskarakter, cultuur etc.
Doel van een staat -> verdedigen van de natie. Elke natie had in hun ogen het recht op
collectieve zelfbeschikking (Terwijl de verlichting vooral uitging van individuele
zelfbeschikking).
Opvatting-> Gebieden met een taal en cultuur moesten worden samengevoegd tot een
natiestaat. Grote territoriale eenheden met meerdere naties moesten worden opgedeeld.
In beide routes wordt gestreefd naar het samenvallen van de grenzen van staat en natie.
Begin 20e eeuw-> doctrine nationale zelfbeschikking, streven naar een natiestaat, dominant.
Wilson van het viertien puntenplan.
Natiestaat Vorming: proces om natie en de staat te laten overlappen. De staat heeft
hiervoor 5 instrumenten:
1. Een Centraal bestuur, met nationale instituties zoals een regering
2. Het Machtsmonopolie over leger en politie, zodat het grondgebied beschermd
kan worden en gegarandeerd wordt dat de wetten en regels die op centraal
niveau zijn vastgelegd worden nageleefd
3. Een Nationaal onderwijssysteem, met een door de staat voorgeschreven
curriculum