Samenvatting ‘Het palet van de Psychologie’
Versie 4, 2023
Hoofdstuk 2 t/m 6
Hoofdstuk 2. Psychoanalyse
2.1 Typering van de psychoanalyse
Psychoanalytische theorie wordt ook de psychodynamische theorie genoemd, en is gebaseerd op ervaringen
tijdens hulpverlening. De basisuitgangspunten zijn:
- Subjectieve ervaringen. Gedrag wordt bepaald door unieke leven en biologische aanleg.
- Wij sturen ons gedrag lang niet altijd bewust aan. Emoties gaan hun eigen gang. Gebeurtenissen uit het
verleden (bijv. trauma) kunnen onbewust onze keuzes in het heden beïnvloeden.
- Het onbewuste. Bestaat uit wensen waarvan men niet beseffen dat ze die hebben en wensen waarvan
men ooit bewust was maar nu wegstoppen. Hoewel wensen onbewust zijn, blijven ze actief het gedrag
beïnvloeden.
- Het conflictmodel: het gedrag en gedachten worden bepaald door onbewuste wensen en het feit dat ze
deze niet accepteren (conflict tussen wens en verbod)
- Al ons gedrag heeft (verborgen) betekenis. Toeval, vergissingen, ongelukjes bestaan niet. Onder invloed
van wens en verbod.
- Ervaringen uit de eerste levensjaren bepalen persoonlijkheid van volwassene. Veel aandacht voor
psychische ontwikkeling kind. Het rijpingsproces van hersenen neemt vele jaren in beslag, ervaringen
hebben hierdoor meer invloed op vorming hersenen.
Freud is de uitvinder van psychoanalyse in zowel theorievorming als hulpverlening. Een psychologische theorie kan
op 2 manieren ontworpen worden: verzamelen van feiten waarbij gezocht wordt naar gemeenschappelijke
factoren die het verklaren of het ontwerpen van theorie om daarna te kijken hoe de feiten er in passen. Freud koos
voor de laatste, en die wordt nog steeds toegepast. Freud zijn werk wordt op verschillende manieren
geïnterpreteerd doordat:
- De werkwijze van zijn theorie (ontwerpen van theorie en deze op grond van feiten aanpassen)
- Zijn werk werd beïnvloed door 2 wetenschapstheorieën:
o De natuurwetenschappelijke benadering: biologische benadering centraal. Freud zocht naar
oorzaken van gedrag. Dit heet determinisme, een mechanistische benadering van de psychologie
(reduceert complex gedrag tot de essentie)
o De romantische benadering: gericht op onbewuste. Gedrag van Freuds cliënten was doelgericht.
Hij probeerde het onderbewuste duidelijk te maken. Psychoanalyse werd een uitlegkunde: aan
gedrag en dromen werd een betekenis gelegd, waardoor ze uitgelegd konden worden. Dit is de
hermeneutische methode, die wordt gebruik bij personalistische benadering (zingeving)
Freuds theorieontwikkeling:
- Hypnose: terug naar herinneringen. Symboolfunctie: het symptoom verwijst naar een innerlijk conflict.
- Publicatie ziektegeschiedenis: reële traumatische gebeurtenissen vormen de achtergrond van
neurotische symptomen. Binnen het onbewuste geen goed onderscheid tussen fantasie en echte
herinneringen.
- Verschijning van het boek droomduiding: een actief psychisch mechanisme is werkzaam dat pijnlijke
herinneringen verdrukt (weestand). Droomtheorie, wat inhoudt dat de droominhoud vermomming is van
onderbewustzijn.
Er bestaan binnen de psychoanalytische theorie verschillende opvattingen over het mensbeeld, zoals de vraag of
de theorie pessimistisch (geen controle) of optimistisch (controle) naar de mens moet kijken:
- Psychoanalyse benadrukt dat ons leven door irrationele en onbewuste wensen bepaald wordt. Bij het
conflictmodel wordt ons gedrag beïnvloed door meerdere- soms onbewuste- krachten. Dit is een
pessimistische visie
- Er zijn 2 aangeboren driften: levens- seksualiteitdrift en doods- of agressiedrift. De laatste benadrukt een
pessimistische visie.
- Gedrag wordt bepaald door levensgeschiedenis. Ook een pessimistische visie.
- Er kan binnen de psychoanalyse geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen normaal en gestoord gedrag.
- De psychoanalyse heeft de bewustwording van de onderliggende oorzaak als doel. Dit is optimistisch.
,De psychoanalyse kent zowel een personalistisch als mechanistisch mensbeeld. De techniek van de hulpverlening is
typerend als uitlegkunde en heeft bewustwording als doel (personalistisch mensbeeld). De vroege psychoanalyse
had een biopsychische benadering (biologische driften veroorzaken gedrag). De huidige psychoanalyse gaat goed
met het biopsychosociale model indien het psychische niveau centraal gesteld wordt.
2.2 De klassieke theorie
- Het bewuste: deel dat alles omvat wat op een bepaald moment afspeelt.
- Het voorbewuste: kennis, emoties die niet op het moment spelen, maar wel op te roepen zijn.
- Het onbewuste: cognitieve, emotionele en motivationele processen waarvan we niet bewust zijn omdat
ze te veel angst oproepen als we ons er wel bewust van zouden zijn. Het bestaan is indirect te bewijzen
door Fehlleistungen (onbedoelde handeling) en neurotisch gedrag.
Functioneren is een dynamisch proces;
- Primaire proces: kenmerkt het onbewuste. Streeft het lustprincipe (echt maken wensen) na. Is irrationeel.
- Secundaire proces: kenmerkt het (voor)bewuste. Streeft het realiteitsprincipe (rekening houden met
wensen, normen, waarden in buitenwereld) na. Is rationeel.
Freud gaat ervan uit dat men 2 aangeboren driften heeft die tegengesteld aan elkaar zijn:
- Eros/seksuele- of levensdrift: motor van het fijne gedrag. Functioneert volgens het lustprincipe.
- Thanatos/doods- of agressiedrift: motor van agressie. Terugkeer tot absolute rust, het niet-leven.
Volgens Freud zijn mensen goed en slecht tegelijkertijd. Hij verbindt zijn drifttheorie aan zijn energietheorie. De
driftenergie van Eros is libido, gericht op eigen lichaam. Deze energie moet gericht worden op een object, die niet
per se reëel hoeft te zijn; men kan ook richten op een beeld van een object (objectgerichte energie).
Freud schets een psychische structuur van de hersenen in 3 stappen:
1. Id: primitieve, instinct-gedreven, onbewuste deel. Het enige doel hiervan is om onze impulsen te
handelen. Het staat voor basisbehoeften en verlangens. Bevat alleen driften waarop niet gereageerd
wordt, zorgt voor spanning en conflict. Om dit te voorkomen moet kind leren behoeftebevrediging uit te
stellen.
2. Ego: ontwikkelt naarmate we ouder worden. Onderhandelaar tussen Id en Superego. Vormgever van onze
realiteit en gezond verstand (realiteitsproces dominant)
3. Superego: omvat morele en ethische neigingen die we van onze maatschappij meekrijgen. Normen
waarna we ons gedragen. Door middel van verdedigingsmechanismen zoals identificatie (kind identificeert
met ouders, lost probleem op). Hierdoor eigent het kind de rol van tot de orde roepende. Proces heet
vermaatschappelijken. Bevat ook het ik-ideaal, functioneert als geweten.
Freud gaat ervan uit dat de psychische ontwikkeling van een kind volgens een vaste volgorde loopt, die wordt
bepaald door lichamelijke ontwikkeling. Elke fase is verbonden met een bepaald conflict. Tijdens de eerste fasen
richt het kind zich bij bevredigen van luster op zichzelf. In het 5e jaar richt het kind het op andere personen. In de
eerste psychoseksuele fase is drift verbonden met een lichamelijk gebied (erogene zone) dat lust oplevert. Er zijn 2
mogelijkheden bij het niet goed ontwikkelen van driftontwikkeling, fixatie (blijft hangen) en regressie (valt terug in
eerdere fase).
Kinderen zijn polymorf pervers; seksuele lust wordt op allerlei manieren beleefd:
- Orale fase: mond is erogene zone. Zuigt, knabbelt, kauwt, bijt. Conflict rond afhankelijkheid oplossen.
- Anale fase: anus is erogene zone. Conflict rond autonomie en zelfcontrole. Eerste vorming van het Ego
- Fallische fase: geslachtsdeel is erogene zone. Vind het fijn om met het geslachtsdeel te spelen.
- Oedipale fase: kind ervaart aantrekkingskracht voor ouder van andere geslacht. Rivaliteitsconflict oplossen
met ouder ontwikkelt identiteit. Oedipusconflict:
o Jongentje: jongen wil met mama trouwen (incestthema), papa moet weg, mama geen piemeltje,
jongen komt bang voor castratie (castratieangst) door papa, kind ziet af van moeder als
liefdesobject en vervangt het voor identificatie met papa.
o Meisje: meisje wil met mama trouwen, meisje heeft penisnijd (minderwaardigheid tegenover
mannen), moeder krijgt hiervan schuld, meisje richt zich op papa, daarna afstand en identificatie
met moeder.
- Latentiefase: emotionele rust en sublimatie van seksuele interesse.
- Genitale fase: ontwikkeling intieme relaties als eerdere conflicten zijn opgelost.
, 2.3 Ontwikkelingen na Freud
Hechtingstheorie van Bowlby verschilt met de klassieke psychoanalytische theorie: gebruikt een mechanistische
manier (oorzakelijke) van redeneren; benadrukt de werkelijkheid in kindertijd; baseert zich op directe observaties
van kinderen; maakt gebruik van wetenschappen; geen invloed onbewuste. De uitgangspunten van Bowlby zijn:
- Attachment wordt opgevat als soort specifiek gedrag
- Een kinder-moeder relatie is essentieel; vervangt drifttheorie door een aangeboren drift, hechting.
- Onderbouwd standpunt met kind observaties. Zonder goede hechting in ziekenhuis gaat het kind 3 fases
door: protest, terugtrekking en onthechting. Door dit onderzoek hebben ouders recht op rooming-in.
Sinds Bowlby zijn er onderzoeken gedaan met resultaten:
- Bowlby wijst op belang van goede interactie emotioneel beschikbare volwassene (toen moeder) -kind.
- Kind heeft aangeboren gedragsrepertoire dat zorgt voor interactie met volwassene (huilen, lachen)
- Volwassenen hebben aangeboren zorginstinct dat ervoor zorgt dat moeders weten wat ze moeten doen.
- Kind richt zich eerst op alle volwassenen, na 8 maanden pas op ouders. Vandaar achtmaandenangst.
- Tussen ouder en kind vindt matching plaats, wanneer dit geslaagd is, is het attunement.
- Kenmerken van slecht (boosheid, ambivalent gedrag) en goed (glimlachen, begroeten) gehechte
kinderen.
Bij kinderen met hechtingsproblemen wordt de kans op problemen groter. Hechtingsgedrag blijft het hele leven.
Emotioneel verwaarloosde kinderen kunnen bijv. problemen hebben in relaties. Bij bejaarden is er de ouderfixatie
(Miesen), omdat door het dementeringsproces een onveilige situatie creëert.
Objectrelatietheorie verschilt met de klassieke psychoanalytische theorie: er wordt minder nadruk gelegd op
fantasie; het biologische driftmodel wordt niet gebruikt (driften ontstaan later) en er word anders gekeken naar
psychosociale ontwikkeling van kinderen. De fases van de objectrelatietheorie zijn:
1. Begin van kinderlijke ontwikkeling is er sprake van symbiotische relatie met intenste betrokkenheid.
2. In de 5e maand gaat het kind relaties aan met objecten.
3. Daarna staat het seperatie-individualatieproces centraal, het verkrijgen van een eigen ik.
4. Objectrelaties van kind verinnerlijkt. Het slaat nog niet alles op, maar wel beelden van deelaspecten
(objectbeelden van zijn moeder, positief en negatief). Later zal het kind heldere beelden verinnerlijken.
Het proces is van belang voor separatie. Gebruik van transitionele objecten (knuffels) als vervanging
moeder.
5. Emotionele objectconstantie: in staat innerlijk beeld van moeder vast te houden, positief en negatief.
Er zijn consequenties van de objectrelatietheorie:
- Theorie laat zien dat angst al eerder in de ontwikkeling kan spelen. Separatieangststoornis is een bekende
diagnose. Als een ouder kind dit heeft komt dit volgens de theorie door dat het seperatie-
individualatieproces onvoldoende heeft plaatsgevonden.
- Binnen de theorie wordt conflict tussen wens en verbod als 2 tegengestelde beelden van objectrelaties
gezien. Verinnerlijkte beeld van object hoeft niet per se waarheidsgetrouw te zijn.
2.4 Het verklaren van psychische stoornissen
Elk lijden wordt gekleurd door persoonlijke ervaringen. Ontstaan van verschillende stoornissen:
Depressie:
Mening over ontstaan lopen uiteen. Freud: rouw en melancholie, of het verschil tussen ik-ideaal uit het
Superego en de werkelijkheid. Depressie wordt gezien als symptoom van een streng Superego die
schuldgevoelens produceert als er bijv. onbewuste agressieve gevoelens zijn naar een geliefd persoon.
Angststoornissen:
Veel vormen, zoals fobieën. Freud noemt angst een normale reactie, angst voor realiteit. Angststoornis
wordt gezien als symptoom van onbewust conflict uit het Id en het Superego. Het Ego produceert angst.
Het kan ook aanleg zijn.
2.5 Toepassing van psychoanalyse in hulpverlening en opvoeding
Freud ontdekte dat de hersenen weerstand bieden die trauma’s etc. verhinderd. Hij werkt dit uit tot
verdedigingsmechanismen:
Neurotische verdedigingsmechanismen:
Zorgen dat het onbewuste, bedreigende gedachten niet aan de oppervlakte komen. Ze houden de wensen
eronder en vervormen ze zodat de oorsprong moeilijk te vinden is. Als men er niet op voorbereid is,
kunnen impulsen of verdrongen dingen terugkomen. Er zijn verschillende verdedigingsmechanismen: