Volgens rechtspositivisten is het niet noodzakelijk dat het recht samenvalt met rechtvaardigheid. Ze
ontkennen niet dat het fijn is als dit wel samenvalt, maar voor hen is het niet noodzakelijk. Ze kijken
dus of iets in het recht thuishoort en of het wel rechtvaardig is, is een andere kwestie. De moderne
vorm van het rechtspositivisme komt uit de 19 de eeuw en uit de opkomst van de moderne
wetenschap. De rechtspositivisten focussen zich op het tijd- en plaatsgebonden geldende recht. Het
recht moet los gezien worden van andere vraagstukken, zoals religieuze en politieke. Het gaat om een
systeem van relaties tussen juridische normen. Er wordt dus niet gekeken naar andere vraagstukken,
dan waar het recht precies over gaat. In de meest zuivere vorm wordt er zelfs niet gekeken naar het
goede of slechte van de rechtsnorm. Een rechtsregel geld pas als hij op goede wijze tot stand
gekomen is en door een bevoegde is uitgegeven. Kortom, niet zozeer de betekenis van het recht in de
zin van de inhoud van de normen en regels is van belang, maar de structuur van het recht. De wet
wordt uit een bevoegd orgaan gegeven die zijn bevoegdheid weer krijgt van een hogere instanties,
totdat men bij de grondwet uitkomt. De Duitse rechtspositivist Hans Kelsen noemde dit Strufenbau
waarmee hij de trapsgewijze opbouw van de rechtsorde liet zien. De grondwet komt weer voort
vanuit de vorige grondwetten. Waar de eerste grondwet zijn fundament heeft is niet helemaal
duidelijk. Kelsen noemt dit dan ook de Grundnurm, niemand weet precies waar de eerste grondwet
vanuit ontstaat is, de Grundnurm is dus nog fictief.
Rechtsfilosofen:
Hans Kelsen (1881 -1973) is een Duitse rechtspositivist en schreef over deze hiërarchie. De
trapsgewijze opbouw van het recht noemde hij Stufenbau (Stufen = geleidelijk, Bau = bouw). Hij
beschreef het beginpunt van een rechtssysteem als de Grundnorm.
H.L.A Hart (1907 – 1992), auteur van The Concept of Law (1961) zei dat er twee soorten rechtsregels
waren: primaire en secundaire rechtsregels. Primaire rechtsregels hadden als functie om het gedrag
te sturen in de vorm van regels, rechten en plichten. De secundaire rechtsregels bestaan volgens Hart
uit 3 soorten regels: veranderingsregels, toepassingsregels en erkenningsregels.
Veranderingsregels geven aan hoe de primaire regels gewijzigd moeten worden (totstandkoming van
formele wetten) en richt zich tot de autoriteiten. Toepassingsregels geven aan wat de procedure is
om de primaire regels toe te passen (formeel recht, procesrecht). Erkenningsregels zijn ongeschreven
rechtsregels die zich uiten via het gedrag van de autoriteiten.
Argumenten tegen het rechtspositivisme:
Als er niet wordt gekeken naar de inhoud van het recht en er geen verband hoeft te zijn tussen het
recht en rechtvaardigheid, is het mogelijk dat het recht wat geldig is als onrechtvaardig wordt
beschouwd. Een voorbeeld hiervan is Naziregime tijdens de Tweede Wereldoorlog (WWII) toen Hitler
democratisch was gekozen. Mensen hadden tijdens de WWII de plicht om handelingen te verrichten
volgens het Nazirecht. Na WWII werd de vraag gesteld of de mensen onder het naziregime strafbaar
waren voor iets wat toen der tijd geldig recht was. ‘’Kan onrechtvaardig recht recht zijn?’’
, Om deze stelling op te lossen kwam Gustav Radbruch met een onderscheid tussen wettelijk onrecht
en bovenwettelijk recht. Wettelijk onrecht is het recht wat onrechtvaardig/onmenselijk is maar geldig
is, terwijl bovenwettelijk recht het recht is waar iedereen van nature van geniet. (IVRM/EVRM) Dit
onderscheid werd de Radbruchformule genoemd.
2. Natuurrecht
In het Natuurrecht wordt de nadruk gelegd op de gehoorzaamheid van het recht. Ook wordt er
gezegd dat in het Natuurrecht het verband tussen het recht en de moraal essentieel is. De waarden
die het recht uitdrukt zijn belangrijker dan de formele vastlegging ervan.
Het principe van het Natuurrecht is dat er twee soorten recht zijn: het door de mens gemaakte tijd-
en plaatsgebonden recht (het positieve recht) en het met de natuur gegeven recht dat altijd en
overal geldt. (Vb. het verbod om te doden of het incestverbod). De stelling in het Natuurrecht is
vooral dat onrechtvaardig recht geen recht is. (Natuurrechtsdenker John Finnis (1940 - Heden) neemt
dit standpunt niet in en zegt dat het juridisch wel geldig kan zijn)
Een van de belangrijkste natuurrechtsdenkers is Thomas van Aquino (1225 – 1274). Voor Thomas was
het Natuurrecht ook het goddelijk recht. Een vertegenwoordiger van het rationele natuurrecht is
Hugo de Groot (1583 – 1645). Hugo zegt dat het recht noodzakelijk is om vreedzaam naast elkaar te
leven, maar dat het recht ook de natuurlijke rechten van de mens moet respecteren.
Verhoudingen tussen de twee soorten recht (positieve recht en natuurrecht):
1. Natuurrecht gaat in geval van strijd altijd boven het positieve recht. In dit geval hoeven de burgers
het positieve recht niet te gehoorzamen, maar aan het natuurrecht mogen en moeten zij zich
houden.
2. Positief recht dat in strijd is met natuurrecht is geen geldend recht. Het recht moet dus een
minimumgehalte aan rechtvaardigheid bezitten. 3. Iets mag pas recht heten als het een
minimumgehalte aan moraliteit bevat.
Argumenten tegen het Natuurrecht:
Het natuurrecht zegt dat er een verband moet zijn tussen de moraal en het recht. Maar niet
vooriedereen is de moraal hetzelfde. Een andere cultuur kan andere gedachten hebben over wat
goed of kwaad is, er is dus geen absolute grondslag voor het recht en moraal. (Waarderelativisme)
Een tegenargument voor het waarderelativisme voor een natuurrechtsdenker is dat er bepaalde
normen zijn waarover in alle tijden en culturen overeenstemming bestaat, zoals het verbod om te
doden of het incestverbod.
3.Cultuurrecht – tussenpositie tussen rechtspositivisme en natuurrecht Na de 2e wereldoorlog was er
behoefte aan een tussenpositie tussen het natuurrecht en het rechtspositivisme. Gustav Radbruch
(1878 – 1949) was de eerste die hiermee aan de slag ging na de oorlog en rekende af met het
nazirecht. Voor Radbruch moet het recht gerechtigheid, rechtszekerheid en doelmatigheid bevatten
om te spreken van recht. Onder gerechtigheid verstaat Radbruch het gelijkheidsbeginsel: gelijke
gevallen gelijk behandelen. Doelmatigheid levert de inhoudelijke criteria die nodig is voor het
concrete geval en rechtszekerheid eist dat het recht positief recht wordt, zonder het positieve recht is
er namelijk geen rechtszekerheid (?).
Deze drie waarden zullen constant in strijd zijn met elkaar. Volgens Radbruch moet er dan naar het
concrete geval worden gekeken. Driehoekmodel van het recht i.c.m. de drie waarden:
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper tessabakker. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.