Samenvatting
Staatsrecht begrepen, tweede druk
Inleiding:
Staatsrecht: organisatie van de overheid -> ambten en bevoegdheden.
Dit gaat over fundamentele beginselen van de staat ten opzichte van de burger.
- Rechtsstaat, democratie en de Nederlandse staat.
- Het wetgevingsproces en grondrechten.
- Internationaal en Europees recht.
Week 1. Introductie
Koninkrijk der Nederlanden -> Nederland (inclusief Bonaire, Sint Eustatius en
Saba), Aruba, Curaçao en Sint-Maarten.
Koninkrijk -> Statuut voor het Koninkrijk:
- Nederland (inclusief BES-eilanden) -> Grondwet.
- Aruba + Curaçao + Sint-Maarten -> Staatsregelingen (eigen grondwetten).
Binnen het Statuut wordt er ook verwezen naar de Grondwet, het Statuut leunt
dus vooral op onze Nederlandse grondwet.
Nederland: staat als koninkrijk -> centrale overheid -> provincies ->
gemeenten + waterschappen.
Al deze decentrale lichamen zijn dus onderverdeeld (territoriale
decentralisatie) en hebben bevoegdheden (legaliteitsbeginsel). Twee
vormen van decentralisatie:
- Autonomie -> de wetgever laat taken over aan de provincie of gemeente zelf,
ze zijn autonoom.
- Medebewind -> de wetgever draagt de provincies of gemeente bepaalde
taken op, inclusief de bijbehorende bevoegdheden + het gebruik daarvan. De
lichamen zijn slechts uitvoerders.
Criteria van een staat:
- Het is een organisatie.
- Het heeft betrekking op een bepaald grondgebied/territorium (zonder
grondgebied geen staat).
- Het oefent daar gezag uit.
- Het heeft de geweldsmonopolie (de staat mag burgers opsluiten, bestraffen
en geweld gebruiken om zo de staat en onderdanen te beschermen).
- Er is (interne) soevereiniteit (de staat kan intern zelfstandig besluiten nemen
en handelen).
, - Er is (vaak maar niet altijd) een natuurlijke of afgedwongen eenheid van
bevolking.
Het internationale perspectief voegt daar nog het volgende aan toe:
- Moet erkend zijn als een staat, het kan mee in het internationale rechtsverkeer
en verdragen sluiten.
- Het heeft (externe) soevereiniteit en wordt beschermd tegen inbreuken op het
grondgebied door andere staten (internationale agressieverbod en recht op
zelfverdediging).
Secessie -> een regio (onderdeel van een staat) scheidt zich met een specifieke
eigen identiteit af.
De Nederlandse staat heeft rechtspersoonlijkheid -> kan deelnemen aan het
internationale rechtsverkeerd, verdragen afsluiten en als privaatrechtelijk
persoon deelnemen aan het privaatrechtelijk rechtsverkeer.
Het begrip soevereiniteit kent verschillende betekenissen:
- Interne soevereiniteit -> autonomie bij het maken van eigen keuzes.
- Als aanduiding waar binnen de staat het laatste woord is, het hoogste gezag: de
grondwet(gever).
- Om aan te duiden waarin de staat zijn grondslag vindt en wat het fundament is
van het gezag dat de staat uitoefent, hoe wordt de staat gelegitimeerd.
- Externe soevereiniteit -> onderdeel van het internationale recht,
internationaal geweldsverbod.
- Als retorisch begrip, richt zich op eigen zeggenschap.
Constitutie -> de structuur van een staat, deze omvat regels over
bevoegdheden, instellingen, procedures, rechten van burgers, rechtspraak en
organen. Deze zijn neergelegd in de grondwet.
Het staatsrecht kent 4 hoofdvragen:
1. Bevoegdheden: welke bevoegdheden zijn toegekend aan een lichaam of
orgaan?
2. Reikwijdte: wat houdt die in en tot hoe ver mag de uitoefening ervan gaan?
3. Grenzen: komt de bevoegdheidsuitoefening niet in strijd met andere regels en
beginselen? Een sanctie moet evenredig zijn met het gepleegde feit
(proportionaliteitsbeginsel) en beloftes over wel/geen boete moeten worden
nageleefd (vertrouwensbeginsel).
4. Naleving: wie ziet toe op de naleving van de bevoegdheidsgrondslag, de
uitoefening en de eventuele strijd met grondrechten of algemene
rechtsbeginselen? Daartoe is er veelal een rechtsweg naar de rechter, via
bijvoorbeeld petitierecht.
Daarnaast is er ook nog de politieke praktijk en is er ook ongeschreven
staatsrecht. De bekendste regel hiervan is de vertrouwensregel, deze zegt
dat het kabinet het vertrouwen dient te hebben van het parlement/SG tot het
tegendeel is bewezen.
Week 2. Rechtstaat, democratie & de Nederlandse staat