Voornaamste wijzigingen in Zelman Pathologie 8e editie
Ik heb gekeken wat de voornaamste wijzigingen zijn tussen de zevende en achtste editie.
Het valt redelijk mee, en mijn samenvatting van de zevende editie is nog goed te gebruiken.
Ik heb hier de belangrijkste wijzigingen gezet, de andere voorbeeldpagina’s laten de
inhoudsopgave van versie zeven zien.
Hoofdstuk 2 Auto-immuunziekten
Het hoofdstuk omtrent het afweersysteem is uitgebreid met een onderdeel kanker van het
afweersysteem (hodgkin en non-hodgkin).
Lymfomen vormen een heterogene groep neoplasmen van het lymfestelsel, een onderdeel
van het immuunsysteem. Men onderscheidt Hodgkin-lymfomen (HL) en non-Hodgkin-
lymfomen (NHL). Deze twee vormen van kanker komen in dit hoofdstuk uitgebreid aan bod.
Hoofdstuk 4 Kanker
Dit hoofdstuk richt zich meer dan de vorige versie op de verpleegkundige door inzichtelijk te
maken wat mogelijke symptomen zijn en bekende risicofactoren zijn van kanker. Preventie
heeft een belangrijke rol en de verpleegkundige krijgt informatie om de zorgvrager juist voor
te lichten omtrent mogelijke diagnostiek en behandelingen. In de vorige versie waren allerlei
vormen van kanker in dit hoofdstuk geplaatst, maar deze zijn nu onderverdeeld onder de
verschillende delen van het menselijk lichaam. Dit geeft meer ruimte voor verdieping van de
verschillende kankersoorten.
Hoofdstuk 5 Erfelijkheid en Ziekten
Ons DNA (Desoxyribo Nucleic Acid) vormt de chemische blauwdruk voor alle activiteiten van
de cel. Het is dan ook van belang dat we weten wat DNA inhoudt. In het begin van dit
hoofdstuk komt dit uitgebreid aan bod, met nieuwe illustraties die de tekst verduidelijken en
verdiepen.
Hoofdstuk 10 Aandoeningen van urinewegstelsel
Dit hoofdstuk is ten opzichte van de vorige versie flink herzien. Er is een duidelijk
onderscheid gemaakt tussen acute en chronische nieraandoeningen, waardoor dit hoofdstuk
meer verduidelijking en verdieping heeft omtrent nierziekten.
Hoofdstuk 13 Aandoeningen van het zenuwstelsel
Dit hoofdstuk is compleet verbouwd en geeft meer inzicht in aandoeningen van het
zenuwstelsel. Aandoeningen van de zintuigen is hier uit gehaald en in een apart hoofdstuk
geplaatst (hoofdstuk 14). Dit geeft meer overzicht in het hoofdstuk zelf en is er ruimte voor
verdieping. De volgende interessante onderwerpen komen in het hoofdstuk uitgebreid aan
bod: Trauma van hersenen en ruggenmerg, Hersenletsel, letsel van het ruggenmerg,
Epilepsie, Cerebrovasculair accident, Trigeminusneuralgie, Bellse parese,
Hersenvliesontsteking, encefalitis, poliomyelitis, rabiës, gordelroos, tetanus, botulisme,
syndroom van Reye, syndroom van Reye, Ziekte van Alzheimer, multipele sclerose,
amyotrofische laterale sclerose, ziekte van Parkinson, essentiële tremor, ziekte van
Huntington, Spina bifida, hydrocefalus, centrale parese en het hoofdstuk sluit af met
hersentumoren.
Hoofdstuk 14 Aandoeningen van ogen en oren
*is geheel nieuw
Dit hoofdstuk zorgt voor extra kennis omtrent aandoeningen aan oor en ogen. Het geeft
informatie over de anatomische structuren en de functies van de ogen en oren. Veel
voorkomende oogafwijkingen, zoals myopie en hypermetropie worden uitgebreid beschreven
en het geeft de student inzicht in de etiologie, symptomen, behandeling en prognose van
aandoeningen aan oor en ogen.
1
,1 Inleiding .............................................................................................................................12
1.1 Inleiding ............................................................................................................12
1.2 Manifest van een ziekte.....................................................................................12
1.3 Diagnostiek .......................................................................................................12
1.4 Het beschrijven van een ziekte..........................................................................12
1.4 Oorzaken van een ziekte...................................................................................12
1.5 Risicofactoren ...................................................................................................13
1.6 De behandeling .................................................................................................13
2 Immuniteit en afweer .........................................................................................................14
2.1 Immuniteit................................................................................................................14
2.1.1 Aspecifiek afweersysteem ................................................................................... 14
2.1.2 Specifieke afweersysteem ................................................................................... 15
2.2 Het lymfestelsel .......................................................................................................17
2.3 Allergie ....................................................................................................................17
2.4 Auto-immuniteit .......................................................................................................18
2.4.1. Lupus erythematodes.......................................................................................... 18
2.4.2 Sclerodermie ........................................................................................................ 19
2.4.3 Syndroom van Sjögren ........................................................................................ 20
2.5 Immuundeficiëntie ...................................................................................................20
2.5.1 Acquired immunodeficiency syndrome (aids) .................................................... 20
2.6 Vaccinatie................................................................................................................21
2.7 Stress en het immuunsysteem ................................................................................21
2.8 Leeftijd en het immuunsysteem ...............................................................................21
3 Infectieziekten ...................................................................................................................22
3.1 Inleiding ...................................................................................................................22
3.2 Basisbegrippen........................................................................................................22
3.3 Overdracht van infectieziekten ................................................................................22
3.4 Pathogene micro-organismen ..................................................................................23
3.4.1 Prionen ................................................................................................................ 23
3.4.2 Virussen ............................................................................................................... 23
3.4.3 Bacteriën .............................................................................................................. 23
3.4.4 Schimmels ........................................................................................................... 24
3.4.5 Parasieten ............................................................................................................ 24
3.4.6 Helminthen .......................................................................................................... 24
3.5 Nosocomiale infecties..............................................................................................25
3.6 Beroepsmatige infecties ..........................................................................................25
3.7 Behandeling van infectieziekten ..............................................................................25
3.8 (Opnieuw) opkomende infectieziekten .....................................................................25
3.9 Kinderziekten waartegen wordt gevaccineerd..........................................................26
3.9.1 Bof ....................................................................................................................... 26
3.9.2 Mazelen ............................................................................................................... 26
3.9.3 Rodehond ............................................................................................................ 26
3.9.4 Difterie ................................................................................................................ 26
3.9.5 Kinkhoest ............................................................................................................ 27
3.9.6 Tetanus ................................................................................................................ 27
3.9.7 Poliomyelitis........................................................................................................ 27
3.9.8 Haemophilus influenzae type b ........................................................................... 27
3.9.9 Streptococcus pneumoniae .................................................................................. 27
4 Kanker ...............................................................................................................................28
4.1 Inleiding ...................................................................................................................28
4.2 Classificatie van kanker ...........................................................................................28
4.3 De biologie van kanker ............................................................................................28
4.3.1 Normale celgroei ................................................................................................. 28
2
, 4.3.2 Carcinogenese ..................................................................................................... 28
4.4 Etiologie van kanker ................................................................................................28
4.4.1 Endogene oorzaken ............................................................................................. 28
4.4.2 Externe oorzaken ................................................................................................. 29
4.5 Speciële oncologie ..................................................................................................29
4.5.1 Ademhalingsstelsel .............................................................................................. 29
4.5.2 Maagdarmstelsel .................................................................................................. 30
4.5.3 Vrouwelijke geslachtsorganen ............................................................................ 31
4.5.4 Mannelijke geslachtsorganen .............................................................................. 32
4.5.5 Urinewegen ......................................................................................................... 33
4.5.6 Hoofd en halsgebied ............................................................................................ 33
4.5.7 Hematologie ........................................................................................................ 33
4.5.8 Huid ..................................................................................................................... 34
4.5.9 Endocriene klieren ............................................................................................... 34
4.5.10 Zenuwstelsel ...................................................................................................... 35
4.5.11 Kanker bij kinderen ........................................................................................... 35
4.5.12 Kanker bij ouderen ............................................................................................ 35
4.6 Screening, vroege opsporing en preventie ..............................................................36
5 Erfelijkheid en ziekte..........................................................................................................38
5.1 Inleiding ...................................................................................................................38
5.2 Overdracht van erfelijke ziekten...............................................................................38
5.2.1 Autosomaal dominant ......................................................................................... 39
5.2.2 Autosomaal recessief ........................................................................................... 39
5.2.3 Geslachtsgebonden overerving ........................................................................... 40
5.2.4 Familiaire aandoeningen ..................................................................................... 40
5.3 Chromosomale aandoeningen .................................................................................40
5.3.1 Syndroom van Down ........................................................................................... 40
5.3.2 Cri du chat-syndroom .......................................................................................... 41
5.4 Geslachtsgebonden afwijkingen ..............................................................................41
5.4.1 Syndroom van Turner.......................................................................................... 41
5.4.2 Syndroom van Klinefelter ................................................................................... 41
5.4.3 Interseksualiteit ................................................................................................... 41
5.5 Erfelijkheidsvoorlichting en -onderzoek....................................................................41
5.5.1 Prenatale diagnostiek van erfelijke ziekten. ........................................................ 41
5.6 Aangeboren aandoeningen .....................................................................................42
5.7 Leeftijdsgerelateerde aandoeningen........................................................................42
6 Aandoeningen van het Hart Vaatstelsel .............................................................................44
6.1 De bloedsomloop ....................................................................................................44
6.1.1 Structuur en functie van het hart ......................................................................... 44
6.1.2 Structuur en functie van de bloedvaten ............................................................... 45
6.2 Diagnostisch onderzoek bij hartaandoeningen ........................................................45
6.3 Hart en vaatziekten..................................................................................................45
6.3.1 Aandoeningen van het arteriële vaatstelsel ......................................................... 46
6.3.2 stoornissen van de arteriële druk ......................................................................... 47
6.3.3 Aandoeningen van het veneuze vaatstelsel ......................................................... 47
6.3.4 Stoornissen in de hartfunctie ............................................................................... 48
6.3.5 Aandoeningen van het myocard .......................................................................... 48
6.3.6 Aandoeningen van het endocard ......................................................................... 49
6.3.7 Hartklepaandoeningen ......................................................................................... 49
6.3.8 Hartgeleidingsstoornissen ................................................................................... 50
6.4 Hartfalen..................................................................................................................50
6.5 Shock ......................................................................................................................50
3
, 6.6 Hartaandoeningen bij kinderen ................................................................................51
6.6.1 Foetale en perinatale circulatie ............................................................................ 51
6.6.2 Aangeboren hartafwijkingen ............................................................................... 51
6.6.3 Aangeboren cyanotische hartafwijkingen ........................................................... 51
6.6.4 Aangeboren niet-cyanotische hartafwijkingen .................................................... 51
7 Aandoeningen van het bloed .............................................................................................52
7.1.1. Rode bloedcellen ................................................................................................ 52
7.1.2 Witte bloedcellen................................................................................................. 52
7.1.3 Bloedplaatjes ....................................................................................................... 52
7.2 Diagnostisch onderzoek van bloedziekten ...............................................................52
7.3 Anemie (bloedarmoede) ..........................................................................................52
7.3.1 Anemie door ijzertekort (ferriprieve anemie) ..................................................... 52
7.3.2 Anemie door chronische ziekte ........................................................................... 53
7.3.3 Anemie door chronische nierziekten ................................................................... 53
7.3.4 Megaloblastaire anemie....................................................................................... 53
7.3.5 Anemie door vitamine B12 gebrek ..................................................................... 53
7.3.6 Anemie door gebrek aan foliumzuur ................................................................... 53
7.3.7 Hemolytische anemie .......................................................................................... 53
7.3.8 Hemoglobinopathieën ......................................................................................... 53
7.3.9 Polycytemia Vera ................................................................................................ 54
7.4 Stoornissen in de hemostase ..................................................................................54
7.4.1 Trombocytopenie ................................................................................................ 54
7.4.2 Idiopatische trobocytopenische purpura (ITP ..................................................... 55
7.4.3 Stollingsstoornissen ............................................................................................. 55
7.5 Erfelijke stollingsstoornissen....................................................................................55
7.5.1 Hemofilie A ......................................................................................................... 55
7.5.2 Ziekte van Von Willebrand ................................................................................. 55
7.5.3 Diffuse intravasale stolling (DIS) ....................................................................... 55
7.6 Afwijkingen van de witte bloedcellen .......................................................................55
7.6.1 Neutropenie ......................................................................................................... 55
7.6.2 Eosinofilie ........................................................................................................... 55
8 Aandoeningen van het ademhalingsstelsel ........................................................................58
8.1 Anatomie en fysiologie van het ademhalingsstelsel .................................................58
8.2 Veelvoorkomende symptomen van luchtwegaandoeningen ....................................58
8.3 Diagnostisch onderzoek van aandoeningen van de luchtwegen ..............................58
8.4 Aandoeningen van de bovenste luchtwegen ...........................................................59
8.4.1 Verkoudheid ........................................................................................................ 59
8.4.2 Sinusitis (bijholteontsteking) ............................................................................... 59
8.4.3 Neuspoliepen ....................................................................................................... 59
8.4.4 Snurken en het slaapapneu .................................................................................. 59
8.4.5 Hooikoorts ........................................................................................................... 59
8.4.6 Tonsillitis, pharyngitis, laryngitis ........................................................................ 59
8.4.7 Griep .................................................................................................................... 60
8.5 Aandoening van de onderste luchtwegen ................................................................60
8.5.1 Chronic obstructive pulmonary disease .............................................................. 60
8.5.2 Longontsteking .................................................................................................... 61
8.5.3 Pleuritis................................................................................................................ 61
8.5.4 Longtuberculose .................................................................................................. 62
8.5.5 Traumatologie ..................................................................................................... 62
8.5.6 Atelectase ............................................................................................................ 62
8.5.7 Bronchuscarcinoom ............................................................................................. 62
4
, 8.6 Leeftijdsgerelateerde aandoeningen........................................................................62
9 Aandoeningen van het spijsverteringsstelsel .....................................................................64
9.1 Het spijsverteringsstelsel .........................................................................................64
9.2 Symptomen van maag- en darmaandoeningen .......................................................65
9.2.1 Braken ................................................................................................................. 65
9.2.2 Diarree ................................................................................................................. 65
9.2.3 Obstipatie ............................................................................................................ 65
9.2.4 Aambeien ............................................................................................................ 65
9.3 Aandoeningen van de mond ....................................................................................65
9.3.1 Ontsteking van het mondslijmvlies ..................................................................... 65
9.3.2 Mondkanker ........................................................................................................ 66
9.4 Aandoeningen van de slokdarm ..............................................................................66
9.4.1 Slokdarmkanker .................................................................................................. 66
9.4.2 Slokdarmspataderen (oesofagusvarices) ............................................................. 66
9.4.3 Oesofagitis en gastro-oesofageale reflux ............................................................ 66
9.4.4 Hernia diafragmatica ........................................................................................... 66
9.5 Aandoeningen van de maag ....................................................................................67
9.5.1 Gastritis ............................................................................................................... 67
9.5.2 Chronische atrofische gastritis ............................................................................ 67
9.5.3 Maagzweer .......................................................................................................... 67
9.5.4 Gastro-enteritis en voedselvergiftiging ............................................................... 67
9.5.5 Maagkanker ......................................................................................................... 68
9.6 Aandoeningen van de darmen .................................................................................68
9.6.1 Appendicitis ........................................................................................................ 68
9.6.2 Malabsorptiesyndroom ........................................................................................ 68
9.6.3 Coeliakie.............................................................................................................. 68
9.6.4 Diverticulitis ........................................................................................................ 68
9.6.5 Ziekte van Crohn ................................................................................................. 69
9.6.6 Colitis ulcerosa .................................................................................................... 69
9.6.7 Dikke darm kanker .............................................................................................. 69
9.6.8 Darmobstructie .................................................................................................... 69
9.6.9 Prikkelbare-darmsyndroom ................................................................................. 69
9.6.10 Dysenterie .......................................................................................................... 70
9.7 Fecesonderzoek bij darmziekten .............................................................................70
9.8 Functie van de lever en de galblaas ........................................................................70
9.9 Leveraandoeningen .................................................................................................71
9.9.1 Geelzucht ............................................................................................................. 71
9.9.2 Virale hepatitis .................................................................................................... 71
9.3.3 Levercirrose ......................................................................................................... 72
9.9.4 Leverkanker ......................................................................................................... 72
9.10 Aandoeningen van de galblaas..............................................................................72
9.10.1 Galstenen ........................................................................................................... 72
9.10.2 Cholecystitis ................................................................................................... 73
9.11 Bouw en functie van de alvleesklier .......................................................................73
9.12 aandoeningen van de alvleesklier..........................................................................73
9.13.1 Pancreatitis ........................................................................................................ 73
9.12.2 Alvleesklierkanker ............................................................................................ 73
9.13 Leeftijdsgerelateerde aandoeningen ......................................................................74
9.13.1 Mond en slokdarm ............................................................................................. 74
9.13.2 Maagdarmkanaal ............................................................................................... 74
9.13.3 Lever en galblaas ............................................................................................... 74
5
, 9.13.4 Alvleesklier ....................................................................................................... 74
10 Aandoeningen van het urinewegstelsel ...........................................................................76
10.1 Functies van de nier ..............................................................................................76
10.2 Diagnostisch onderzoek ........................................................................................76
10.3 Nierziekten ............................................................................................................77
10.3.3 Syndroom van Goodpastrue .............................................................................. 77
10.3.4 Lupus Nefritis .................................................................................................... 77
10.3.5 IgA-nefropathie ................................................................................................. 77
10.3.6 Nierinsufficiëntie ............................................................................................... 78
10.3.7 Pyelonefritis ...................................................................................................... 78
10.3.8 Nierkanker ......................................................................................................... 78
10.3.9 Nierstenen .......................................................................................................... 78
10.3.10 Hydronefrose ................................................................................................... 79
10.3.11 Polycystische nierziekte .................................................................................. 79
10.4 Aandoeningen van de blaas en urethra .................................................................79
10.4.2 Incontinentie voor urine .................................................................................... 79
10.4.3 Neurogene blaas ................................................................................................ 79
10.4.5 Urethritis............................................................................................................ 79
11 Aandoeningen van het voortplantingsstelsel ....................................................................80
11.1 Anatomie vrouwelijk geslachtsorgaan ....................................................................80
11.2 Fysiologie geslachtsorgaan ...................................................................................80
11.3 Diagnostisch onderzoek: .......................................................................................81
11.4 Aandoeningen van de vrouwelijke geslachtsorganen ............................................81
11.4.1 Ontstekingen in het kleine bekken .................................................................... 81
11.4.2 Cervixcarcinoom ............................................................................................... 81
11.4.3 Endometriumcarcinoom .................................................................................... 81
11.4.4 Myomen ............................................................................................................ 81
11.4.5 Ovariumcarcinoom ............................................................................................ 82
11.4.6 Mammacarcinoom ............................................................................................. 82
11.5 Goedaardige aandoeningen van de borst ..............................................................82
11.5.1 Fibroadenoom.................................................................................................... 82
11.5.2 Cysten ................................................................................................................ 82
11.5.3 Fibrocystische veranderingen ............................................................................ 82
11.6 Menstruatiestoornissen .........................................................................................82
11.6.1 Premenstrueel syndroom ................................................................................... 83
11.6.2 Endometriose ..................................................................................................... 83
11.7 Zwangerschapscomplicaties ..................................................................................83
11.7.2 Spontane abortus ............................................................................................... 83
11.7.3 Pre-eclampsie .................................................................................................... 84
11.7.4 Zwangerschapsdiabetes ..................................................................................... 84
11.8 Anatomie van mannelijke geslachtsorganen ..........................................................84
11.9 Fysiologie van de mannelijke geslachtsorganen ....................................................84
11.10 Diagnostisch onderzoek ......................................................................................85
11.11 Aandoeningen van het mannelijke voortplantingsstelsel ......................................85
11.11.1 Prostatitis ......................................................................................................... 85
11.11.2 Epididymitis .................................................................................................... 85
11.11.3 Orchitis ............................................................................................................ 85
11.11.4 Cryptorchisme ................................................................................................. 85
11.11.5 Testiscarcinoom .............................................................................................. 85
11.12 SOA's ..................................................................................................................85
11.12.1 AIDS................................................................................................................ 85
11.12.2 Gonorroe.......................................................................................................... 85
6
, 11.12.3 Syfilis .............................................................................................................. 86
11.12.4 Chlamydiasis ................................................................................................... 86
11.12.5 Trichomoniasis ................................................................................................ 86
11.12.6 Herpes Genitalis .............................................................................................. 86
11.12.7 HPV en condylomata acuminata ..................................................................... 86
11.13 Veroudering .........................................................................................................86
11.13.2 Leeftijdsgerelateerde aandoeningen bij de man: ............................................. 87
12 Aandoeningen van het endocriene systeem ....................................................................88
12.1 Inleiding .................................................................................................................88
12.2 Bouw en functie van de hypofyse ..........................................................................88
12.3 Hormonen van de hypofysevoorkwab ....................................................................88
12.3.1 Groeihormoon (GH) .......................................................................................... 88
12.3.2 Schildklierstimulerend hormoon ....................................................................... 88
12.3.4 Gonadotropinen ................................................................................................. 89
12.4 Diagnostiek............................................................................................................89
12.5 Aandoeningen van de hypofysevoorkwab .............................................................89
12.5.1 insufficientie van de hypofysevoorkwab ........................................................... 89
12.5.2 Hypofysaire dwerggroei .................................................................................... 89
12.5.3 Groeihormoondeficientie bij volwassenen ........................................................ 89
12.5.4 Hyperpituitarisme .............................................................................................. 89
12.6 Hypofunctie van de hypofyseachterkwab ...............................................................90
12.7 Bouw en functie van de schildklier .........................................................................90
12.7.2 Functie van de schildklier ................................................................................. 90
12.7.4 Regulering hoeveelheid circulerend Thyroxine ................................................ 90
12.8 Schildklieraandoeningen........................................................................................90
12.8.2 Congenitale hypothyreoidie .............................................................................. 90
12.8.3 Hyperthyreoidie ................................................................................................. 90
12.9 Bouw en functie van de bijnieren ...........................................................................91
12.10 Aandoeningen van de bijnierschors .....................................................................91
12.10.1 Ziekte van addison .......................................................................................... 91
12.10.2 Syndroom van cushing .................................................................................... 91
12.11 Aandoeningen van het bijniermerg ......................................................................91
12.12 Structuur en functie van de bijschildklieren ..........................................................91
12.12.1 structuur ........................................................................................................... 91
12.12.2 Functie van de bijschildklieren ....................................................................... 92
12.13 Aandoeningen van de bijschildklieren ..................................................................92
12.13.2 Hypoparathyreoidie ......................................................................................... 92
12.14 De endocriene alvleesklier...................................................................................92
12.15 Hypofunctie van de alvleesklier ...........................................................................92
12.15.2 complicaties van diabetes mellitus .................................................................. 93
13 Aandoeningen van de orgaanstelsels ..............................................................................94
13.1 Structuur van het zenuwstelsel. .............................................................................94
13.1.1 De hersenen ....................................................................................................... 94
13.1.2 Het ruggenmerg (medulla spinalis) ................................................................... 95
13.1.3 Het autonome zenuwstelsel ............................................................................... 95
13.1.4 Het sensorische zenuwstelsel ............................................................................ 96
13.1.5 Het motorische zenuwstelsel ............................................................................. 96
13.2 Diagnostisch onderzoek ........................................................................................96
13.3 Aandoeningen van het zenuwstelsel .....................................................................96
13.3.1 Gewone hoofdpijn ............................................................................................. 96
13.3.2 Clusterhoofdpijn ................................................................................................ 97
13.3.3 Migraine ............................................................................................................ 97
7
, 13.4 Infectieziekten van het zenuwstelsel ......................................................................97
13.4.1 Hersenvliesontsteking ....................................................................................... 97
13.4.2 Encefalitis .......................................................................................................... 98
13.4.3 Poliomyelitis...................................................................................................... 98
13.4.4 Rabiës ................................................................................................................ 99
13.4.5 Gordelroos (herpes zoster) ................................................................................ 99
13.4.6 Syndroom van Reye ........................................................................................ 100
13.4.7 Tetanus ............................................................................................................ 100
13.4.8 Hersenabcessen ............................................................................................... 100
13.5 Degeneratieve neurologische aandoeningen .......................................................100
13.5.1 Ziekte van Alzheimer ...................................................................................... 100
13.5.2 Multipele sclerose ........................................................................................... 101
13.5.3 Amyotrofische laterale sclerose ...................................................................... 101
13.5.4 Ziekte van Parkison ......................................................................................... 101
13.5.5 Essentiele tremor ............................................................................................. 101
13.5.6 Ziekte van Huntington ..................................................................................... 102
13.5.7 Convulsies ....................................................................................................... 102
13.5.8 Epilepsie .......................................................................................................... 102
13.6 Ontwikkelingsstoornissen ....................................................................................102
13.6.1 Spina Bifida ..................................................................................................... 102
13.6.2 Hydrocefalus ................................................................................................... 103
13.7 Hersenletsel ........................................................................................................104
13.7.1 Cerebrale parese .............................................................................................. 104
13.7.2 beroerte of cerebrovasculaire accident (CVA) ................................................ 104
13.7.3 Trombose of embolie ...................................................................................... 104
13.7.4 Transient Ischemie Attack (TIA) .................................................................... 104
13.8 Trauma ................................................................................................................105
13.8.1 Hersenschudding (commotio cerebri) ............................................................. 105
13.8.2 Hersenkneuzing (contusio cerebri) .................................................................. 105
13.8.3 schedelfractuur ................................................................................................ 105
13.8.4 Hersenbloeding................................................................................................ 105
13.9 hersentumoren ....................................................................................................105
13.10 Aandoeningen van de hersenzenuwen ..............................................................106
13.10.1 Aangezichtspijn ............................................................................................. 106
13.10.2 paralyse van Bell ........................................................................................... 106
13.10.3 Pijn ................................................................................................................ 106
13.10.4 Categorieën en kenmerken van pijn .............................................................. 107
13.10.5 Fysiologie van de pijn ................................................................................... 107
13.10.6 Pijntheorie ..................................................................................................... 107
13.10.7 Pijnmeting en –behandeling .......................................................................... 108
13.11 Aandoeningen van de ogen en oren ..................................................................108
13.11.1 De ogen ......................................................................................................... 108
13.11.2 De oren .......................................................................................................... 111
13.12 Leeftijdsgerelateerde aandoeningen ..................................................................112
15 Aandoeningen van het motorische stelsel .....................................................................114
15.1 Wisselwerking tussen botten en spieren ..............................................................114
15.2 Structuur en functie van botten, gewrichten en spieren .......................................114
15.3 Diagnostisch onderzoek van spier- en botaandoeningen .....................................115
15.4 Botziekten ...........................................................................................................115
15.4.1 Infectieziekten van de botten........................................................................... 115
15.4.2 Botziekten en vitamine- en mineraalgebrek .................................................... 116
8
, 15.4.3 Andere botafwijkingen .................................................................................... 116
15.4.4 Bottumoren ...................................................................................................... 117
15.4.5 Botletsel; fracturen .......................................................................................... 117
15.5 Aandoening van de gewrichten............................................................................117
15.5.1 artritis .............................................................................................................. 117
15.5.2 Bursitis........................................................................................................... 118
15.5.3 Gewichtstelsels ................................................................................................ 118
15.5.4 Carpale tunnel syndroom (CTS) ..................................................................... 119
15.6 Spierziekten.........................................................................................................119
15.6.1 Spierdystrofie .................................................................................................. 119
15.6.2 Myasthenia gravis ........................................................................................... 119
15.6.3 Spiertumoren ................................................................................................... 119
15.7 Leeftijdsgerelateerde aandoeningen ....................................................................119
15.7.1 Botten. ............................................................................................................. 119
15.7.2 Gewrichten ...................................................................................................... 120
15.7.3 Spieren ............................................................................................................. 120
16 Aandoeningen van de huid ............................................................................................122
16.1 Functies van de huid ...........................................................................................122
16.2 Structuur van de huid ..........................................................................................122
16.3 Diagnostiek van huidaandoeningen .....................................................................124
16.4 Veranderingen van de huid..................................................................................125
16.5 Epidermale cysten en folliculaire cysten ..............................................................125
16.6 Geneesmiddelenuitslag .......................................................................................125
16.7 Infectieuze huidaandoeningen .............................................................................126
16.7.1 Bacteriële huidinfecties ................................................................................... 126
16.7.2 Virale huidinfecties ......................................................................................... 127
16.7.3 Schimmelinfecties van de huid ....................................................................... 128
16.7.4 Parasieten ........................................................................................................ 130
16.8 Allergie en overgevoeligheid van de huid .......................................................... 130
16.8.1 Insectenbeten en insectensteken ...................................................................... 130
16.8.2 Urticaria ........................................................................................................... 131
16.8.3 Eczemateuze dermatosen ................................................................................ 131
16.8.4 Rosacea............................................................................................................ 131
16.8.5 Psoriasis ........................................................................................................... 132
16.9 Goedaardige tumoren ..........................................................................................132
16.9.1 Moedervlekken ................................................................................................ 132
16.9.2 Hemangioom ................................................................................................... 132
16.10 Non- melanoma huidkanker ...............................................................................133
16.10.1 Bassaalcelcarcinoom ..................................................................................... 133
16.10.2 Plaveiselcelcarcinoom ................................................................................... 133
16.11 Aandoeningen van de talgklieren.......................................................................133
16.11.1 Acne vulgaris................................................................................................. 133
16.12 Pigment aandoeningen ......................................................................................134
16.12.1 Albinisme ...................................................................................................... 134
16.12.2 Vitiligo .......................................................................................................... 134
16.12.3 Sproeten en levervlekken .............................................................................. 134
16.12.4 Melasma ........................................................................................................ 135
16.13 Huidletsel...........................................................................................................135
16.13.1 Doorliggen ..................................................................................................... 135
16.13.2 Likdoorns ...................................................................................................... 136
16.13.3 Brandwonden ................................................................................................ 136
16.12.4 Hypothermie en bevriezing ........................................................................... 137
9
, 16.14 Leeftijd gerelateerde aandoeningen ..................................................................137
10