Week 4 (strafrecht).
De soevereine staat (p.90).
- Kenmerkend voor een staat:
Macht en gezag.
Door een overheid.
Over een bepaalde gemeenschap.
Op een bepaald grondgebied.
In een organisatorisch verband.
- Geweldsmonopolie van de soevereine staat:
Geweldmonopolie = alleen de staat mag geweld met geweld beantwoorden.
Strafrecht dient het handhaven van het geweldsmonopolie van de
staat.
NB: veel van de in het Wetboek van Strafrecht neergelegde
delictsomschrijvingen zijn vormen van geweld tegen individuen of hun
eigendommen. Het wetboek van strafrecht verbied het gebruik van
geweld.
Verbod op eigenrichting = niet zelf wraak nemen, vergelden of dwang
uitoefenen, maar aangifte doen (p.151).
Uitzondering = noodweer (rechtvaardigheidsgrond) en noodweerexces
(schulduitsluitingsgrond) (zijn strafuitzonderingsgronden), burgerarrest
(p.145-147).
Art. 41 Sr (noodweer en noodweerexces):
1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de
noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf,
eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke
aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van
noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is
geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding
veroorzaakt.
Noodweerexces = je hoofd verliezen en buiten proportioneel reageren
op het geweld dat je wordt aangedaan. Niet strafbaar.
Art. 53 Sv (Burgerarrest):
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit is
eenieder bevoegd de verdachte aan te houden.
2. De opsporingsambtenaar die een verdachte bij ontdekking op
heterdaad aanhoudt, brengt deze ten spoedigste over naar de
plaats voor verhoor ter voorgeleiding aan de hulpofficier van
justitie of de officier van justitie.
3. Geschiedt de aanhouding door een ander dan een
opsporingsambtenaar, dan levert deze de aangehoudene
onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan
deze van bij de verdachte aangetroffen voorwerpen. De
opsporingsambtenaar handelt overeenkomstig de bepaling van het
tweede lid en maakt zo nodig een kennisgeving van
inbeslagneming op.
, 4. Bij de voorgeleiding van de verdachte aan de hulpofficier van
justitie of de officier van justitie beoordeelt deze de noodzaak van
verdere vrijheidsbeneming op grond van artikel 56a.
In sommige gevallen mag je iemand zelf vasthouden totdat de politie
ter plaatse komt.
Opbouw van een strafbaar feit
1. Er moet een menselijke gedraging zijn.
2. Deze gedraging moet aan de wettelijke delictsomschrijving voldoen.
3. Deze gedraging, die aan de wettelijke delictsomschrijving voldoet, moet
wederrechtelijk zijn.
4. Deze gedraging, die aan de wettelijke delictsomschrijving voldoet en wederrechtelijk
is, moet aan de schuld van de verdachte te wijten zijn.
Doel strafrecht.
1. Leed toevoegen aan de dader van een strafbaar feit (art. 9 Sr).
We willen ze pijn doen.
We willen maatschappelijk leed verminderen door specifieke mensen leed
toevoegen.
Hoofdstraffen.
o Gevangenisstraf.
o Hechtenis.
o Taakstraf.
o Geldboete
Bijkomende straffen.
o Ontzetting van bepaalde rechten.
o Verbeurdverklaring.
o Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Waarom leed toevoegen.
Absolute strafrechtstheorie = ter vergelding van de daad.
Relatieve strafrechttheorie = ter bijzondere preventie: om zo de dader
af te schrikken en zo toekomstige strafbare feiten te voorkomen.
Relatieve strafrechtstheorie = ter algemene preventie: om andere
potentiële daders af te schrikken en zo strafbare feiten te voorkomen
(p.128).
Vergelding = een berekende, proportionele reactie op een strafbaar feit
waarbij de aan de samenleving toegebrachte schade door het aan de dader
toegevoegde leed wordt gecompenseerd.
Vergelding onderscheidt zich van wraak, omdat wraak meer in de
emotionele sfeer krijgt en dat men zich bij wraakneming nauwelijks
bekommert om het ‘maat houden’ (p.128).
Vergeldende, retributieve of vereffende rechtvaardigheid = met de
straf wordt de daad vereffend waarna het evenwicht en de orde is
hersteld.