WEEK 1 TERREINVERKENNING
Inleiding recht
Moraal = intentie, niet afdwingbaar
Recht = uiterlijk gedrag, afdwingbaar met sancties
Geen definitie voor recht, wel verschillende ideeën erover:
- Austin: orders backed by threats
- Hart: recht komt tot stand door lange collectieve procedure
- Holmes: recht is wat rechters doen
→ Objectief recht = het geheel van regels / normen dat samenleving ordent
→ Subjectief recht = individuele bevoegdheden, afgeleid van objectief recht
→ Positief recht = recht dat geldt
→ Natuurrecht = recht zoals wij zouden willen dat geldt
→ Publiekrecht = overheid / burger, algemeen belang staat centraal
→ Privaatrecht = burger / burger, particuliere belangen
→ Dwingend recht = regels waarvan belanghebbenden niet mogen afwijken (heeft
betrekking op openbare orde)
→ Aanvullend recht = geldt wanneer partijen zelf niets anders zijn overeengekomen
→ Formeel recht = regels die betrekking hebben op procedures (procesrecht) + rechterlijke
organisatie
→ Materieel recht = inhoud van rechten en plichten, betrekking op ons gedrag
Dagvaarden = burger zegt dat ander op bepaald tijdstip voor rechter moet verschijnen
Eisende partij wil iets van de ander, van verwerende / gedaagde partij wordt iets gevraagd
De rechtsstrijd = het geding
→ Wet in formele zin = wet gemaakt door regering + staten-generaal
→ Wet in materiële zin = iedere burger verbindende bepaling, inhoudelijk
Privaatrecht
- Personen- en familierecht
- Vermogensrecht (geld, overeenkomsten)
,Schuldenaar = debiteur, schuldeiser = crediteur
Publiekrecht
- Strafrecht (=aanvullend, voor als andere middelen hebben gefaald, erge straffen)
- Staatsrecht (regels over inrichting overheid, staat in GW)
- Bestuursrecht (alle regels die betrekking hebben op bestuurstaak overheid)
Misdrijven = zware delicten, overtredingen = minder ernstig
Nl is gedecentraliseerde eenheidsstaat, soorten decentralisatie:
- Territoriale decentralisatie = lagere overheidsinstelling binnen bepaald gebied is
bevoegd tot uitoefening van aantal functies
- Functionele decentralisatie = lagere overheidsinstellingen krijgen bevoegdheid om
bepaalde belangen te behartigen
↪ autonomie: regeling wordt aan lagere instelling overgelaten
↪ medebewind: lagere instelling werkt mee aan uitvoering van hogere regeling
Grondwet = geschreven document, constitutie = ook ongeschreven recht op gebied van
staatsinrichting
Het recht vloeit voort uit rechtsbronnen:
1. wet
2. gewoonte
3. rechtspraak
4. verdrag
Hiërarchie van wetten:
1. Bijzondere wet gaat voor algemene
2. Hogere wet gaat voor lagere
3. Latere wet gaat voor eerdere
Codificatie = proces waarbij het recht wordt vastgelegd in wetboeken
In nl kan regering (uitvoerende macht) initiatief nemen om wetsvoorstel te maken
Onrechtmatige daad = daad die in strijd is met de wet
Legisme = rechter haalt al het recht uit de wet, mag dit alleen toepassen (zonder eigen
inbreng)
,Kritiek op het legisme:
1. Wet is niet altijd duidelijk → rechter zal eigen interpretatie moeten geven
2. Wet heeft leemtes (gaten) → rechter moet deze opvullen en dus recht creëren
3. Rechter kan rechtsbeginselen (gedachte waaraan volk waarde hecht) gebruiken bij
uitleg van een wet
Legisme werd ondersteund door empirisme (ideeën krijgen door ervaring en zintuiglijke
waarneming) en positivisme (harde, wetenschappelijke kennis)
Waar samenlevingsverband is, ontstaat recht: uit vaste gedragspatronen ontstaat de
gewoonte waaruit recht ontstaat
Wanneer wordt gewoonte een recht:
1. Herhaling van gedragingen
2. Overtuiging dat men zich zo behoort te gedragen
Verschillen tussen wettenrecht en gewoonterecht:
1. Wet is bewuste schepping, gewoonte ontstaat geleidelijk
2. Wet is product van hogerhand (overheid), gewoonte ontstaat uit interactie
3. Wet is geschreven recht (door officiële instantie uitgevaardigd), gewoonte is
ongeschreven recht (door niet-officiële instantie)
4. Gewoonterecht eist herhaling voordat het als recht kan worden aangenomen,
wettenrecht niet
Verschil tussen rechtspraak en wet:
1. Wetten zijn algemene voorschriften, rechter oordeelt over concrete zaten
2. Wetten beogen situaties vooraf te reguleren, rechtspraak is achteraf
3. Vonnis van rechter bindt alleen de procederende partijen: geen objectief recht, wet
geldt wel voor iedereen
↓
Toch kan rechterlijke beslissing uitgroeien tot een rechtsbron.
Rechterlijk oordeel heeft 2 dimensies:
1. De beslissing voor het concrete geval die het resultaat is van de redenering van de
rechter
2. De betekenis die aan deze beslissing wordt gegeven in de rechtspraktijk
↓
1ste kan geen rechtsbron worden, 2e wel: rechters volgen baseren hun uitspraak erop, als
dit steeds gebeurt → vaste jurisprudentie
,Hoge Raad = cassatierechter: heeft de taak om vonnissen van lagere rechters te vernietigen
wegens schending van het recht
↪ beslissingen hoge raad worden gepubliceerd in Nederlandse Jurisprudentie (NJ)
Noot = stukje commentaar onder een arrest door een annotator
Common law / rechtersrecht = weinig wetten, rechters bepalen en scheppen recht
(Hoe verdrag tot stand komt:
Onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van staten → overeenstemming → inhoud
vaststellen en ondertekenen → goedkeuring staten-generaal (anders wordt overeenkomst
beëindigd))
In hoeverre worden burgers bij verdrag rechtstreeks gebonden:
- Monistische opvatting
Internationaal recht en nationaal recht = 1 systeem
- Dualistische opvatting
Nationale en internationale rechtsorde zijn strikt gescheiden, internationaal recht
kan burger pas binden als het nationale wet wordt = transformatieleer
↪ in nl monistische opvatting: art. 93 GW
Syllabus
Normatieve rechtsregels = rechtsregels waarin aan voorwaarden een bepaald rechtsgevolg
wordt verbonden (schrijven voor wat er onder bepaalde omstandigheden moet gebeuren)
Niet-normatieve rechtsregels = verwijzingsregels, schakelbepalingen, constructies, ficties,
kwalificatieregels (gericht op persoon / organisatie die normatieve regel moet toepassen,
definitie)
Soorten normatieve regels (modaliteiten):
1. Verlof (bevoegdheid wordt gecreëerd)
2. Verbod (bepaald gedrag wordt verboden)
3. Gebod (bepaald gedrag wordt vereist)
Voorwaarde voor rechtsregel = rechtsfeiten
→ Enkelvoudige voorwaarden = 1 voorwaarde → rechtsgevolg
→ Cumulatieve voorwaarden = meerdere voorwaarden die vervuld dienen te zijn voor
rechtsgevolg
→ Alternatieve voorwaarden = er hoeft maar 1 van de voorwaarden voldaan te worden
, voor rechtsgevolg
Combi van cumulatieve en alternatieve voorwaarden komt ook vaak voor
Geschil = bepaalde feitelijke gebeurtenissen waarover een conflict is ontstaan
Feitelijk geschil = tot de essentie teruggebrachte feitenrelaas van betrokken partijen
(samenvatting: wat is er aan de hand?)
WEEK 2 RECHTSWETENSCHAP
Inleiding recht
Rechtsgeleerdheid voldoet niet aan de norm voor de wetenschap
Standaardbeeld van de wetenschap:
→ Op feiten gebaseerd, niet hoe iets zou moeten zijn
→ Wetenschappers analyseren waarnemingen en zijn opzoek naar een structuur
→ Regelmatigheid duidt op een wetmatigheid
→ Empirische cyclus = proces van inductie, theorievorming, deductie, toetsing
Inductie = algemene theorie afleiden uit reeks afzonderlijke waarnemingen (soms hierdoor
overhaaste generalisatie)
Deductie = uit algemene theorie een hypothese afleiden (als premissen waar zijn, is
conclusie ook sws waar)
Abductie = interpretatie van bepaalde feiten als een gevolg naar mogelijke oorzaken van die
feiten
Rechtswetenschap:
- Normwetenschap (schrijft voor hoe de wereld zou moeten zijn)
- Zoekt naar fundamentele begrippen, definities, onderscheidingen en beginselen
waarmee ze het geheel van rechtsbronnen gegeven regels als een samenhangend
systeem kunnen zien.
- Theorieën komen inductief tot stand: worden afgeleid uit regelmatigheden die we in
juridisch materiaal aantreffen. (kunnen getoetst worden door hypothesen af te
leiden en te kijken of deze overeenkomen met nieuw materiaal)