Samenvatting belastingrecht
Hoofdstuk 1 inleiding belastingrecht
Met de belastingmoraal wordt bedoeld = de feitelijke bereidheid van de
burgers om datgene wat zij aan belasting verschuldigd zijn ook daadwerkelijk te
(willen) betalen.
Belasting betalen vindt niemand leuk, ook niet als duidelijk is dat het
noodzakelijk is omdat openbare voorzieningen in onze samenleving ermee wordt
gefinancierd. Wanneer het nut van de belastingdoelen niet duidelijk is of in twijfel
wordt getrokken, neemt de bereidheid om belasting te betalen af.
Het belastingstelsel is niet waterdicht en er zal altijd worden gezocht naar mazen
in de wet. Voorbeelden van pogingen tot ontlopen belastingen:
kilometeradministratie van de leaseauto, klusjesman zonder nota, anonieme
buitenlandse bankrekeningen.
Fiscale misdrijven worden in vergelijking met andere delicten minder kwalijk en
minder schadelijk ervaren. Er zijn tientallen miljarden euro’s in het zwarte circuit
= een zwarte economie die naast de normale economie functioneert bijv.
drugshandel en zwart werken.
Belastingen zijn noodzakelijk anders zou Nederland niet kunnen zijn wat het nu
is: een moderne verzorgingsstaat met een hoog voorzieningenniveau bijv.
onderwijs, sociale voorzieningen, defensie, rechtspraak, wegennet en subsidies.
De inkomsten van de overheid bestaan voor het grootste deel uit
belastinginkomen (2016 – €148 miljard). Ook zijn er inkomsten uit een
aardgasbel (€5,7 miljard) en inkomsten uit aandelen bijv. KLM en KPN.
Belastingheffing is geen nieuwe uitvinding, maar van alle tijden. Het begon met
de omzetbelasting en met accijnzen. In 1848 werd het census(=belasting)
kiesrecht ingevoerd. Kiesrecht werd toen alleen opengesteld voor mannen die
belasting betaalden. In de twintigste eeuw werd een volwaardig stelsel van
belastingen ontwikkeld.
Progressief tarief = een hoger percentage naarmate men meer verdient.
Proportioneel tarief = een gelijk percentage ongeacht de hoogte van het
inkomen (vlaktax).
Degressief tarief = een lager percentage naarmate het inkomen stijgt.
Belastingen zijn:
- Gedwongen betalingen aan de overheid
- Op grond van publiekrechtelijke regelingen (wet)
- Waar geen rechtstreekse tegenprestatie tegenover staat en
- Die geen bestraffend karakter hebben bijv. boete.
Voorbeeld inkomstenbelasting:
- Ja, betaling aan de overheid die gedwongen is
- Ja, betaling op grond van de Wet inkomstenbelasting
1
,- Ja, er staat geen rechtstreekste tegenprestatie van de overheid tegenover de
betaling
- Ja, de belasting heeft geen bestraffend karakter bijv. boete.
Als je op alles ‘ja’ kan antwoorden is het een ‘echte’ belasting en anders niet.
Wie belasting betaalt, betaalt geld aan de overheid. Maar niet elke betaling aan
de overheid is een belastingbetaling. Voorbeelden betalingen aan de overheid die
geen belasting zijn:
- Een burger koopt iets van de gemeente bijv. een perceel. Er wordt wel geld
betaalt aan de overheid maar er is geen sprake van belasting omdat het berust
op de regels van een koopovereenkomst. Het valt onder privaatrecht.
- Een bekeuring. De bekeuring heeft een bestraffend karakter en is dus geen
belasting.
- Een retributie bijv. rijbewijs. Er wordt betaalt aan de overheid maar er wordt
een directe tegenprestatie geleverd namelijk het rijbewijs.
- Schenkingen of nalatenschappen.
Ook premies voor sociale verzekeringen worden ook niet als belastingen
aangemerkt. Reden: de verzekeringsgedachte achter deze uitkeringen.
Belastingen worden op verschillende manier onderverdeeld:
1. Een manier om onderscheid te maken tussen de verschillende belastingen is
om te kijken naar welke overheidsinstantie de betreffende belasting heft:
- Het Rijk (93%) = rijksbelasting bijv. omzetbelasting, inkomstenbelasting,
vennootschapsbelasting.
- Provincie (5%) = provinciale belasting bijv. motorrijtuigenbelasting.
- Gemeenten (1%) = gemeentelijke belasting bijv. onroerendezaakbelasting,
hondenbelasting.
- Waterschappen (1%) = waterschapsbelasting bijv. waterbeheer te waarborgen.
2. Directe belastingen = worden geheven van inkomen, winst en vermogen.
De belasting wordt geheven bij degene die rechtstreeks recht op het inkomen, de
winst of het vermogen heeft (de eigenaar). Hij kan de belasting niet afwentelen
op een ander. Je wordt er dus zelf armer van.
Indirecte belastingen (kostprijs verhogend) = de waarde van een bepaald
goed of een bepaalde dienst wordt verhoogd met belasting bijv. omzetbelasting
(btw). De btw komt voor rekening van de afnemer, maar het is de leverancier die
de belasting aan de overheid afdraagt. De winkelier wordt dus niet armer van de
btw omdat hij die belasting door de klant betaald krijgt door het doorberekenen.
3. Wijze van heffing.
- Via aanslag = uitreiking aangifteformulier door Belastingdienst – invulling
door belastingplichtige – inspecteur legt aanslag op.
- Via aangifte = de belastingplichtige berekent zelf de omvang van de
belastingschuld en doet daarvan aangifte en betaalt binnen de voorgeschreven
termijn.
Het belastingrecht maakt deel uit van het bijzonder (inhoudelijke) bestuursrecht
bijv. Wet op de Inkomstenbelasting 2001.
2
,Het materieel belastingrecht = gaat over het inhoudelijke deel van dit
rechtsgebied bijv. wie is aan de belasting onderworpen (subject), waarover wordt
geheven (object).
Het formele belastingrecht = gaat over de procedure van belastingheffing bijv.
vaststelling en inning, dwangmiddelen, rechtsbescherming en het fiscale
procesrecht. AWR en Awb.
Legaliteitsbeginsel = al het overheidshandelen moet terug te voeren zijn op
een wettelijke basis.
Belastingbeginselen:
1. Draagkrachtbeginsel
De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Dus de financieel
sterkte moeten volgens dit beginsel meer belasting betalen (progressief tarief
inkomstenbelasting).
2. Profijtbeginsel
Als een burger meer profijt (voordeel) heeft van bepaalde
overheidsvoorzieningen, dan is het redelijk dat hij hier ook extra voor betaalt in
de vorm van specifieke belasting bijv. automobilist betaalt wegenbelasting.
3. Beginsel van de minste pijn
Er wordt gekozen voor een wijze van heffing die zo min mogelijk nadelig is voor
de belastingplichtige bijv. loonbelasting. Deze belasting wordt rechtstreeks door
de werkgever ingehouden op het loon. De werknemer weet dan niet beter want
de belasting is al betaald.
4. Beginsel van de bevoorrechte verkrijging
Als iemand een onverwacht financieel voordeel krijgt bijv. erfenis, dan zal de
overheid een graantje willen meepikken door het heffen van erfbelasting en
schenkbelasting. Ook kansspelbelasting valt onder dit beginsel.
Bronnen belastingrecht:
1. Nationale wet- en regelgeving (basis in de Grondwet):
Wetten in formele zin = tot stand gekomen door samenwerking tussen de
regering en de beide kamers.
Deze worden onderverdeeld in:
- Heffingswetten = inhoudelijke (materiele) belastingrecht geregeld bijv. Wet
Inkomstenbelasting 2001
- Algemene wetten = formele belastingrecht bijv. Algemene wet inzake
rijksbelastingen (AWR), Invorderingswet 1990 en Awb.
De Awb is van toepassing voor zover daarvan niet in de AWR wordt afgeweken
(bijzondere wet gaat boven algemene wet).
2. Wetgeving in materiële zin (algemeen verbindende voorschriften):
3
,Centraal niveau. Houdt in de uitwerking van de formele wetten (gelede
normstelling ofwel van abstract naar concreet).
Er is sprake van delegatie (doorgeven van bevoegdheid):
- Delegatie aan de Kroon (amvb)
- Delegatie aan de minister (ministeriële regeling)
Decentraal niveau. Hier is de regelgeving voornamelijk vastgelegd in
verordeningen die hun basis vinden in een formele wet bijv. Gemeentewet.
- Beleidsregels (gelijke gevallen worden gelijk behandeld).
- Algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
- Jurisprudentie
- Verdragen
- ter voorkoming van dubbele belasting
- EVRM (art. 6 fair trial)
- Europese regelgeving
Omzetbelasting, invoerrechten en accijnzen
Hoofdstuk 2 Inkomstenbelasting
Op basis van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een belasting geheven van
natuurlijke personen, art 1.1 Wet IB. Alleen natuurlijke personen (vlees en
bloed) zijn voor de inkomstenbelasting belastingplichtigen. Rechtspersonen
vallen hier dus niet onder. Diverse ondernemingsvormen zijn geen rechtspersoon
bijv. eenmanszaak, maatschap, vennootschap onder firma of een commanditaire
vennootschap. Deze vallen dus gewoon onder de inkomstenbelasting.
Belastingsubjecten (belastingplichtigen) zijn de personen van wie belasting
wordt geheven.
Het kunnen zijn:
- Nederlanders en buitenlanders
- meerderjarigen en minderjarigen
- gehuwden en ongehuwden
- ingezetenen en niet-ingezetenen
Twee categorieën belastingplichtigen onderscheiden:
1. Binnenlands belastingplichtigen
Bepalend is of de belastingplichtige al dan niet blijvend in Nederland woont.
In het bevestigende geval spreken wij van een ingezetene en deze is
binnenlands belastingplichtig. Belast wordt het wereldinkomen (het gehele
inkomen waar ter wereld dit ook wordt verdiend). Het gevolg kan zijn dat
inkomen dubbel wordt belast, daarom zijn er veel verdragen ter voorkoming van
dubbele belasting.
2. Buitenlands belastingplichtigen
Dit zijn natuurlijke personen die niet in Nederland wonen maar een Nederlands
inkomen genieten. Alleen het inkomen in Nederland wordt belast.
Het begrip wonen:
Bepalend zijn de feitelijke omstandigheden (art. 4 AWR)
Het gaat erom waar het sociale leven zich voornamelijk afspeelt bijv. waar woont
het gezin en waar gaan de kinderen naar school. Woonplaats is daarbij een
belangrijke aanwijzing, maar is niet doorslaggevend.
4
,De inkomstenbelasting heeft betrekking op het totale inkomen bijv. loon,
pensioen, winst uit onderneming, rendement op vermogen. Verzamelinkomen
= het totale inkomen, dit is het totaal van de inkomsten uit de hierna te noemen
boxen 1, 2 en 3.
Dit totale inkomen blijkt uit de aangifte die de belastingplichtige doet. Na de
aangifte krijgt hij meestal een voorlopige aanslag, die leidt tot betalen of een
teruggave. Deze aangifte wordt gecontroleerd bijv. de belastingdienst vergelijkt
de aangifte met werkgevers, banken kentekenregister. Later volgt een definitieve
aanslag, waarbij eventueel correcties worden toegepast.
Zoals gezien wordt inkomstenbelasting geheven over het verzamelinkomen.
Daarbij wordt gekeken naar de herkomst van de inkomsten, uit welke bron ze
zijn ontstaan. Een bron is een blijvende oorzaak waaruit steeds opnieuw
opbrengsten kunnen voortvloeien, bijv. een dienstbetrekking.
Elk inkomensbestanddeel wordt vervolgens toegedeeld aan één van de boxen.
Het systeem kent een drietal boxen art. 2.3 Wet IB:
Box 1: inkomen uit werk en woning – hoofdstuk 3 Wet IB
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang – hoofdstuk 4 Wet IB
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen – hoofdstuk 5 Wet IB
De boxen kennen een rangorderegeling: box 1 heeft voorrang boven box 2, en
box 2 gaat boven box 3. Inkomsten kunnen slechts eenmaal aan een box worden
toebedeeld bijv. eigen woning levert inkomsten op maar kan ook als bezit worden
gezien. Door de rangorderegeling wordt de eigenwoning alleen in box 1 belast.
Box 1: inkomen uit werk en woning
De inkomsten uit werk en woning kunnen onder meer uit de volgende bronnen
afkomstig zijn, art. 3.1 Wet IB:
1. Winst uit onderneming
2. Loon uit dienstbetrekking
3. Inkomsten uit overige werkzaamheden
4. Periodieke uitkeringen en verstrekkingen
5. Inkomsten uit de eigen woning
Ook hier bestaat een rangorde. Wordt het inkomen genoten in het kader van
gedreven onderneming dan kan het niet worden bestempeld als bijv. inkomsten
uit overige werkzaamheden.
1. Winst uit onderneming (box 1)
Winst kan worden omschreven als het verschil tussen de opbrengsten en de
kosten (nettoresultaat) dat aan de ondernemer toekomt.
Het begrip onderneming is niet wettelijk gedefinieerd. Algemeen erkende
omschrijving: Een onderneming is “een organisatie van kapitaal en arbeid die
erop gericht is door duurzame deelname aan het economische verkeer winst te
behalen”.
Hieruit af te leiden kenmerken waaraan een onderneming moet voldoen:
5
,- deelname economisch verkeer (dus geen vrijetijdsbesteding en hobby)
- redelijke winstverwachting
- inzet voldoende arbeidsuren (1.225 per jaar)
- inbreng kapitaal (+ bij vrije beroepen bijv. advocaat, arbeid en deskundigheid)
- ondernemersrisico (de ondernemer moet zelfstandig in het economische
verkeer optreden) en meerdere opdrachtgevers.
Het begrip ondernemer is wel in de wet opgenomen: een ondernemer is “de
belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die
rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming”
art. 3.4 Wet IB. Met een ondernemer wordt gelijkgesteld degene die een vrij
beroep bijv. advocaat, notaris, artsen, uitoefent art. 3.5 Wet IB.
Ondernemingsvormen:
- eenmanszaak (ondernemer is persoonlijk aansprakelijk voor alles, geen
scheiding tussen privé en zakelijk vermogen, hij kan gewoon personeel
aannemen, voor stratende/kleine ondernemers).
- vennootschap onder firma
- maatschap (soort vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid)
- commanditaire vennootschap (beherende en stille vennoten)
Voor het aandeel dat vennoten en maten gerechtigd zijn in de winst die wordt
behaald, worden zij ieder voor de IB als ondernemer aangemerkt.
Belast wordt de winst die door de onderneming wordt behaalt.
Winst uit onderneming is “het bedrag van de gezamenlijke voordelen die onder
welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming”
(verschil tussen opbrengsten en kosten)
Om te bepalen wat de winst is die in een bepaald kalenderjaar wordt genoten,
wordt dit begrip gebruikt: Goed koopmansgebruik = de in een kalenderjaar
genoten jaarwinst wordt bepaald met inachtneming van een bestendige
(constante) gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst.
Goed koopmansgebruik houdt in dat bij bepaling van de jaarwinst wordt
gehandeld zoals een goed koopman zou doen. Dan kan de ondernemer niet
plotseling tot een andere manier van winstbepaling komen als hem dat
belastingtechnisch beter uitkomt.
Goed koopmansgebruik leidt ertoe dat de ondernemer zich aan een aantal
gedragsregels moet houden bijv:
1. Afschrijvingen. Bij het bepalen van de winst van een onderneming wordt
rekening gehouden met de aanschafkosten van bedrijfsmiddelen, bijv. een
machine.
2. Factuurstelsel. De datum van de factuur is als regel bepalend voor het
bepalen van het resultaat, niet of de factuur is voldaan.
3. Goodwill moet in minimaal tien jaar worden afgeschreven. Goodwill is de
meerwaarde van een onderneming waarvoor betaald wordt in verband met te
verwachten winst. Gekochte goodwill wordt fiscaal als een bedrijfsmiddel
aangemerkt.
Afschrijvingen
6
,Bedrijfsmiddelen zijn zaken die normaliter een aantal jaren in een onderneming
worden gebruikt. Daarom mogen niet alle kosten in het jaar van aanschaf ten
laste van de winst worden gebracht, maar in plaats daarvan moet afgeschreven
worden (vanaf een koopsom van € 450,00). Dit houdt in dat de kosten verdeeld
dienen te worden over de jaren waarin het bedrijfsmiddel wordt gebruikt.
Een afschrijving is in feite het tot uitdrukking brengen van de waardedaling van
een bedrijfsmiddel gedurende een jaar. Deze afschrijving is een kostenpost en
leidt dus tot een lagere winst in het betreffende jaar.
Zelfstandigenaftrek art. 3.76 IB
De ondernemer mag zijn gerealiseerde jaarwinst met een bedrag aan
zelfstandigenaftrek verminderen. De jaarwinst komt dan lager uit, wat resulteert
in een lager bedrag aan belasting.
Voorwaarden:
1. urencriterium: minimaal 1.225 uur per jaar ondernemer zijn (alle
werkzaamheden dus ook bijv. administratie);
2. de belastingplichtige moet minimaal 50% van zijn arbeidstijd aan de
onderneming besteden.
De hoogte van het bedrag is € 7.280 (na AOW-leeftijd € 3.640)
Om de hoogte van het aantal uren te berekenen doe je het aantal gewerkte uren
per week x 48 weken.
Voorbeeld:
John heeft een winkel en werkt als begeleider van gehandicapten. Hij heeft alleen
recht op zelfstandigenaftrek als zijn werk in de winkel incl. inkopen en
administratie, minimaal 1.225 uur is. En zijn aantal uren dat hij in de
onderneming werkt moet meer zijn dan het aantal uren als begeleider bijv. 1400
uur in de zaak en 700 uur in loondienst. Dus niet als het 1400 in de zaak is en
1500 in loondienst. Dan voldoet hij wel aan voorwaarde 1 maar niet aan
voorwaarde 2.
Startersaftrek art. 3.76 IB
De ondernemer die:
1. In de voorafgaande vijf kalenderjaren één of meer van die jaren geen
ondernemer is geweest en
2. Bij wie niet meer dan twee keer de zelfstandigenaftrek is toegepast,
heeft bovenop de zelfstandigenaftrek recht op de startersaftrek.
Startersaftrek bedraagt (voor de AOW-leeftijd): € 2.123,-
Na bereiken AOW-leeftijd bedraagt de startersaftrek: € 1.062.
Investeringsaftrek art. 3.40 IB
De investeringsaftrek is een bedrag dat een ondernemer kan aftrekken van de
winst wanneer deze in bedrijfsmiddelen heeft geïnvesteerd.
Deze aftrek staat los van de mogelijkheid tot afschrijven en is dus een extra
stimulans om te investeren.
Er zijn drie soorten investeringsaftrek mogelijk:
1. De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (investering in bedrijfsmiddelen, staat
los van de hiervoor genoemde afschrijvingen);
7
,2. De energie-investeringsaftrek (investeringen in energiesparende
bedrijfsmiddelen);
3. De milieu-investeringsaftrek (bij milieu-investeringen)
2. Loon uit dienstbetrekking (box 1)
Voor velen is het loon dat wordt verdiend bij de werkgever de voornaamste
inkomensbron. Toch wordt het loon niet als eerste in box 1 belast, maar belast in
het kader van de Wet op de loonbelasting 1964 (LB).
De loonbelasting fungeert als voorheffing op de inkomstenbelasting. De hoogte
van de aanslag inkomstenbelasting wordt dan ook verminderd met het bedrag
aan loonbelasting dat reeds is afgedragen.
Bedrag van aanslag (loon + overige werkzaamheden) €18.000
Af: reeds ingehouden loonbelasting (loon) €10.000
Nog te voldoen aan inkomstenbelasting €8.000
(gaat verder in H3)
3. Inkomsten uit overige werkzaamheden (box 1)
Het betreft hier een restcategorie, bijv. bijverdiensten (klussen) of freelance-
inkomsten. De werkzaamheden moeten zijn verricht in het economische verkeer
en gericht zijn op het behalen van materieel voordeel. Dit kan ook het gevolg zijn
van een uit de hand gelopen hobby. Voorbeelden zijn het geven van lezingen, het
geven van incidentele adviezen, het geven van cursussen en het schrijven van
artikelen en boeken.
4. Periodieke uitkeringen en verstrekkingen (box 1)
Hieronder vallen specifieke uitkeringen, zoals lijfrente-uitkeringen en sommige
uitkeringen en verstrekkingen op grond van buitenlandse voorzieningen.
Deze blijven verder buiten beschouwing.
5. Inkomsten uit de eigen woning (box 1)
Eigenwoningforfait art. 10.3 IB
Het bezit van een woning in box 1 (woning doet dienst als hoofdverblijf) levert
een gering inkomen op, maar het moet toch bij het inkomen in box 1 worden
opgeteld.
Deze inkomsten zijn fictief (denkbeeldig) en worden forfaitair bepaald (via een
door de wet voorgeschreven percentage).
Hoogte van het eigenwoningforfait art. 3.112 IB:
Voor vrijwel alle woningen is het percentage 0,75% van de WOZ-waarde die de
gemeente hanteert bij het opleggen van de onroerendezaakbelasting. Op de
WOZ-beschikking staat altijd als peildatum 1 januari van het vorige jaar.
Voorbeeld:
Abdel en Hafifa hebben vorig jaar een woning gekocht voor €180.000. zij kregen
een bericht van de gemeente dat de WOZ-waarde van de woning €200.000
bedraagt. Het eigenwoningforfait bedraagt dus 0,75% van €200.000 = €1500
per jaar. Dit bedrag wordt dus bij hun inkomsten geteld. Daarover wordt dan de
inkomstenbelasting geheven. De hypotheekrente die zij betalen levert in de
meeste gevallen weer een aftrekpost op!!! (zie hieronder)
8
,Hypotheekrenteaftrek
De reden om de eigen woning die als hoofdverblijf dient in box 1 onder te
brengen, is om de belangrijkste aftrekpost mogelijk te maken: de
hypotheekrenteaftrek (inclusief financieringskosten).
Tegenover de inkomsten die het bezit van een eigen woning in box 1 creëert,
staat de mogelijkheid de rente en financieringskosten die met de eigen
woning gemoeid zijn, af te trekken.
Het eigenwoningforfait is een laag bedrag. De hypotheekrente en
financieringskosten zijn vrijwel altijd een veel hoger bedrag en dus zal het
belastbaar inkomen flink omlaaggaan. En dus hoeft men veel minder
inkomstenbelasting te betalen. Deze methode maakt feitelijk het
eigenwoningbezit voor veel burgers haalbaar.
Let op: wanneer degene eigenaar is geworden!! Dit is voor belang bij
eigenwoningforfait en hypotheekrente. Dus dan niet per jaar berekenen maar per
maanden dat hij eigenaar is bijv. eigenaar geworden op 1 april.
Eigenwoningforfait = 0,75 % van WOZ-waarde = 250.000 = 1875:12x9.
Hyptoheekrente = 10.000:12x9 = 7500
Heeft iemand een lage hypotheekschuld of zelfs helemaal geen schuld, dan zou
hij dus belasting moeten betalen over het eigenwoningforfait. Dat gebeurt niet,
een positief saldo komt dan te vervallen.
Ook de financieringskosten zijn (eenmalig) aftrekbaar:
- Afsluitprovisie;
- notariskosten hypotheekakte;
- kadastrale kosten hypotheek;
- evt. taxatiekosten; en
- kosten aanvraag NHG (nationale hypotheek garantie).
De kosten die de notaris in rekening brengt voor de transportakte (eigendom
overgedragen) zijn niet aftrekbaar. Alleen de kosten die te maken hebben
met de lening zijn aftrekbaar.
Vanaf 1 januari 2013 geldt de renteaftrek alleen nog voor leningen die in
maximaal 30 jaar worden afgelost volgens een annuïtair (maandelijkse betaling)
of lineair schema (voor oude leningen geldt een eerbiedigende werking).
Dus nieuwe aflossingsvrije hypotheken en spaarhypotheken vallen niet meer
onder de hypotheekrenteaftrek (bestaande wel)
Tot en met 2013 was de hypotheekrente 30 jaar lang volledig aftrekbaar.
De hypotheekrenteaftrek wordt met ingang van 2014 langzaam iets beperkt voor
degenen die in de hoogste schijf van 52% vallen (veelverdieners).
De aftrek zal gedurende 20 jaar elk jaar met 0,5% worden verlaagd, zodat
uiteindelijk de maximale teruggave 42% zal zijn.
De aftrek van betaalde hypotheekrente heeft de volgende kenmerken:
1. De hoogte van de hypothecaire lening is voor de renteaftrek niet van belang:
enige voorwaarde is dat de lening betrekking heeft op de aankoop, de
verbetering of het onderhoud van de eigen woning.
9
, 2. De aftrekbaarheid van de rente is beperkt tot een periode van 30 jaar. Daarna
is het niet meer aftrekbaar.
Wat wordt verstaan onder eigen woning in box 1?
Het moet het hoofdverblijf zijn, ook de tuin en de garage horen hierbij.
Twee uitbreidingen op het zijn van hoofdverblijf:
1. De woning wordt nog steeds als hoofdverblijf aangemerkt gedurende een
periode van twee jaar als de woning leeg is en ter verkoop staat aangeboden.
2. De woning wordt als hoofdverblijf aangemerkt voor een periode van maximaal
2 jaar als ze wordt verbouwd met als doel na het gereed door de
belastingplichtige als hoofdverblijf te worden betrokken. Ook in deze fase is
hypotheekrenteaftrek mogelijk.
Bijleenregeling
De eigenaar van een woning die zijn huis verkoopt en vervolgens een nieuw huis
koopt met een nieuwe hypotheek, moet zijn winst bij de verkoop investeren in
zijn nieuwe huis. Doet hij dat niet, dan krijgt hij niet de volledige
hypotheekrenteaftrek. Dus hij krijgt alleen hypotheekrente aftrek over het
bedrag dat extra bijgeleend moet worden voor de nieuwe woning.
Voorbeeld:
Farah en Amir bezitten een eigen woning. Ze zetten hem te koop voor €500.000.
Op de woning zit nog een hypotheekschuld van €200.000. Ze verkopen het huis
voor €450.000. Zij houden dus €450.000 - €200.000 = €250.000 over (winst).
Dit is het eigenwoningreserve. Ze kopen een nieuw huis voor €650.000. Zij
kunnen nu niet een compleet nieuwe lening van €650.000 afsluiten. Want zij
moet de eigenwoningreserve (€25.000) investeren in de koop. Dit bijleenbedrag
(€400.00) is het maximale bedrag waarvoor de hypotheekrente mag worden
afgetrokken. Zouden zij wel €650.000 lenen dan geldt de hypotheekrente dus
alleen voor €400.000 omdat zij de winst moeten investeren in het nieuwe huis.
Persoonsgebonden aftrek
Een belastingplichtige kan te maken krijgen met uitgaven die een zeer
persoonlijk en vaak dringend karakter hebben. Deze uitgaven kunnen (vaak
onder voorwaarden) als aftrekpost worden gebruikt. Dit wordt persoonsgebonden
aftrek genoemd. Niet altijd kunnen de volledige uitgaven in aftrek worden
gebracht. Er kan sprake zijn van een drempelbedrag: slechts voor dat gedeelte
dat het drempelbedrag te boven gaat, is aftrek mogelijk. Maar ook kan het
voorkomen dat er voor een uitgave een maximum is ingesteld.
Voorbeelden:
- Onderhoudsverplichtingen bijv. alimentatie ex-partner
- Scholingsuitgaven (gaat om uitgaven voor een opleiding of studie die de
belastingplichtige volgt voor het behoud van zijn huidige beroep of ter
verbetering van zijn financieel-economische positie)
- Zorgkosten bij ziekte en invaliditeit (kosten die niet vergoed worden op grond
van een verzekering of bijzondere bijstand)
10