Wat is onderzoek?
Samenvatting hoofdstuk 1 t/m 12, en hoofdstuk 15 t/m 18
Deel 1, ontwerpen
Dit eerste deel gaat over de eerste fase van je onderzoek (ontwerpen). Ontwerpen bestaat uit alle
activiteiten die leiden tot het opzetten van je onderzoek.
Het domein: ook wel je onderzoeksonderwerp.
Hoofstuk 1, waarom doe je onderzoek?
Wat is onderzoek?
Met onderzoek analyseer je een probleem, een vraag of een situatie volgens een bepaald
stappenplan. De hulpmiddelen die je hierbij gebruikt, kun je vergelijken met gereedschap in een
toolbox, Alles wat je nodig hebt, zit daarin. Je hoeft het alleen maar te pakken. En je moet natuurlijk
het juiste gereedschap pakken.
Waarom doe je onderzoek?
Door de situatie of het probleem op deze manier te benaderen, kun je antwoord geven op vragen en
kun je problemen oplossen. Overal liggen vragen en problemen die vragen om een antwoord, dat je
het beste vindt door te werken met een systematische aanpak.
Een onderzoek hoeft niet altijd een probleem op te lossen, en een probleem is niet altijd iets
negatiefs. Een onderzoek kan worden ingezet om dingen duidelijk op een rijtje te zetten. Bedenk dat
goed onderzoek doen niet zozeer betekent dat je de juiste antwoorden kunt geven, maar vooral dat
je de juiste vragen kunt stellen.
Informeel of systematisch
Niet iedereen die iets onderzoekt is een echte onderzoeker.
Informele observatie: in het dagelijks leven laat je je misschien leiden door je eigen referentiekader
om conclusies te trekken.
Systematische observatie: een echte onderzoeker maakt gebruik van een vastgesteld stappenplan,
zonder van te voren een uitkomst in gedachten te hebben.
Theoriegericht of praktijkgericht onderzoek?
Methodologie: de basisprincipes (normen) van het onderzoek.
De leer van de methodologie maakt onderscheid tussen twee hoofdtypen van onderzoek:
- Theoriegericht onderzoek (fundamenteel)
Hiermee beantwoord je meestal vragen om kennis te ontwikkelen: kennisvragen. Belangrijk
voor de wetenschap (intern gericht).
Kennisvraag: vraag waarbij de antwoorden kennis opleveren over een onderwerp.
- Praktijkgericht onderzoek
Hierbij houdt je je meer bezig met het oplossen van praktijkproblemen: praktijkvragen. Dit
soort onderzoek is belangrijk voor de maatschappij (extern gericht).
Praktijkvraag: Vraag waarbij de antwoorden leiden tot het oplossen van een
praktijkprobleem.
Als student op een hogeschool zul je meestal praktijkgericht onderzoek uitvoeren.
Kwalitatief onderzoek: onderzoek met behulp van niet-cijfermatige gegevens.
Bij deze methode voer je onderzoek uit in het veld, in de dagelijkse werkelijkheid van de
samenleving.
,Holisme: je bekijkt een ervaring als onderdeel van hun hele belevingswereld, en niet als een
opzichzelfstaand feit.
Kwantitatief onderzoek: onderzoek met behulp van cijfermatige gegevens.
Bij deze methode gebruik je numerieke informatie.
Triangulatie: de hoofdvraag in je onderzoek aanpakken met meerder onderzoekmethoden.
Mixed Method-benadering: onderzoek waarbij kwalitatieve en kwantitatieve methoden worden
ingezet.
Inductief onderzoek: theorie ontwikkelend onderzoek (vaak kwalitatief onderzoek).
Iteratie: herhaling. Dit is een leidend principe bij inductief onderzoek, want dat leidt tot een hogere
kwaliteit van resultaten.
Deductief onderzoek: theorie toetsend onderzoek.
Hierbij toets je of jouw model (theorie) geldig is (waar is) voor de door jou verzamelde gegevens.
Kwaliteitscriteria voor uitvoering en interpretatie van onderzoek
Onderzoek wordt allereerst beoordeeld op de betrouwbaarheid van de resultaten. Betrouwbaarheid
van onderzoek is de mate waarin het onderzoek vrij is van toevallige fouten.
- Herhaalbaar
Eenzelfde onderzoek dat op dezelfde manier wordt uitgevoerd tot vergelijkbare resultaten
leidt.
- Toetsbaar
Een onderwerp, vraag of uitspraak moet toetsbaar zijn. Dit betekent dat er geen uitspraken
worden gedaan als ‘engelen bestaan’ of ‘Oranje is de beste’. Dat zijn uitspraken over zaken
die niet waar te nemen zijn.
Speculatief: niet op feiten gebaseerd.
Subjectief: het is jouw mening.
- Informatief
Een tweede belangrijk criterium voor onderzoekskwaliteit is de validiteit. Je wilt er zeker van zijn dat
bij het onderzoek geen systematische fouten zijn gemaakt. Dat zijn fouten die niet aan toeval te
wijten zijn. Zo kan het bijvoorbeeld dat deelnemers aan je onderzoek bewust verkeerde antwoorden
geven of dat ze anders reageren omdat ze weten dat ze aan een experiment meedoen.
Er zijn veel vormen van validiteit, hier zijn er alvast drie:
1. Als je de juiste conclusies kan trekken, heet het onderzoek intern valide.
2. Bij begripsvaliditeit ‘meet je wat je wilt meten’.
3. Bij externe validiteit kun je uitspraken doen over een grote groep personen of situaties.
Praktische criteria bij de uitvoering van onderzoek
- Efficiëntie
- Uitvoerbaarheid
- Bruikbaarheid
Onderzoek cyclus
- Fase 1: Ontwerpen
Het belangrijkste doel van deze fase is: je doelstelling afbakenen en de hoofdvraag van je
onderzoek opstellen. Als je dat niet doet, dan loop je het risico dat je onderzoek alle kanten
uit zwabbert en dat je geen heldere en bruikbare conclusies meer kunt trekken.
Vervolgens maak je een ontwerp waarin je aangeeft hoe je de hoofdvraag gaat
beantwoorden, welke methoden je daarbij gebruikt, hoeveel tijd en welke middelen je hierbij
nodig hebt en wie er bij je onderzoek betrokken zijn. Ook geef je aan op welke manier je de
gegevens gaat analyseren.
,- Fase 2: gegevens verzamelen
Na het vaststellen van het ontwerp ga je het onderzoek uitvoeren. Je verzamelt de gegevens
die je nodig hebt om een antwoord te geven op de hoofdvraag en deelvragen.
- Fase 3: analyseren
Vervolgens analyseer je de verzamelde gegevens.
- Fase 4: evalueren en adviseren
Tijdens de laatste fase kijk je terug: wat heb je ook alweer onderzocht, welke methoden heb
je gebruikt, heb je daarmee antwoorden kunnen vinden op je onderzoeksvraag en zo ja,
welke antwoorden zijn dat? Etc. Vervolgens rond je het rapport, je advies of beroepsproduct
af.
, Hoofdstuk 2, het onderwerp kiezen
Het eerste wat je doet als je als student aan je onderzoek begint, is het onderwerp bepalen. Soms
kun je zelf een onderwerp kiezen, dit moet dan wel aan de voorwaarden van je opleiding voldoen.
Meestal wordt het onderwerp voor je praktijkonderzoek bepaald door een vraag van je
opdrachtgever of stagebedrijf. Het kan ook gebeuren dat je een keuze moet maken uit wat je
opleiding aanbiedt.
Een brainstormsessie of mindmappen zijn beide goede manieren om een onderwerp te verkennen
en het startpunt van je project te bepalen. Bij brainstormen wissel je ideeën uit, je ordent ze en je
probeert associaties (verbanden) te vinden tussen begrippen. Wil je het resultaat van een brainstorm
visualiseren? Dat kan met een mindmap.
Nodigt een mogelijke opdrachtgever je uit om een onderzoeksvoorstel op te stellen, dan baken je het
onderwerp samen af. Voordat je aan je onderzoek begint, moet je meestal al heel wat (speur)werk
verrichten.
Het intakegesprek
Dit is het eerste gesprek, je inventariseert dan de wensen van je opdrachtgever of stagebedrijf. Vaak
is sprake van een vraag of probleem, een doelstelling en een aanleiding. Zo kan de doelstelling zijn
dat een opdrachtgever de dienstverlening van het bedrijf wil optimaliseren. De vraag die daarbij
hoort, is op welke manier dit het best kan gebeuren.
Het is jouw taak om de juiste doelstelling boven tafel te krijgen en de vraag die daarbij hoort te
formuleren. Als je zomaar aan de slag gaat zonder dat je het werkelijke doel van het onderzoek kent,
ontstaan gemakkelijk misverstanden en wordt de kans dat de opdrachtgever niet tevreden is groter.
Opbouw van het intakegesprek
Hierbij kun je uitgaan van de 4A-structuur voor gesprekken:
1. Aanvang: jezelf voorstellen, iets drinken, praten over koetjes en kalfjes en je bent positief. Dit
wordt kwispelen genoemd.
2. Analyse: achterhalen welke doelen de opdrachtgever heeft met het project en wat er van jou
gevraagd wordt.
3. Aanbod: je vertelt wat er allemaal mogelijk is bij een praktijkonderzoek en vooral wat je
daarvoor nodig hebt van de opdrachtgever.
4. Afsluiting: na een uur ongeveer ronden jullie het gesprek af. Je vat samen wat er is
afgesproken, wanneer de vervolgafspraak is en waarover die zal gaan. Ook herhaal je de
wederzijdse verwachtingen.
Afbakening van het onderwerp
Hiermee begin je als je de vragen en doelen van de opdrachtgever hebt. Je kijkt of:
- Je al iets weet over het onderwerp
- Er al onderzoek naar het onderwerp is gedaan
- Het onderzoek aansluit bij eerdere projecten die je hebt uitgevoerd
Nadat je de hoofdvraag en de doelstelling hebt vastgesteld, bedenk je manieren om de hoofdvraag te
beantwoorden. Je kiest een opzet voor je onderzoek. Die opzet is afhankelijk van de aard van de
vraag, maar ook van de mogelijkheden en beperkingen die de opdrachtgever biedt. De oplossing is
mede afhankelijk van:
- Omgeving
- Populatie
- Tijd