Hoofdstuk 1
De samenleving en ik
§1 Identiteit
Referentiekader: het geheel van kennis, ideeën, ervaringen en overtuigingen
van waaruit iemand denkt en handeld. Ook wel ‘sociale bril’. Identiteit: gaat
over beelden over ideeën. In de identiteit zitten drie verschillende aspecten:
- persoonlijk, het zelfbeeld. Mensen willen dit beeld graag dat dit beeld
positief is en dat uitdragen naar anderen. Die anderen dragen bij aan
de ontwikkeling van iemands zelfbeeld.
- sociale identiteit, deel van identiteit dat past bij de groepen waar het
deel van uitmaakt (ook wel groepsidentificatie). Sociale identiteit kan de
persoonlijke identiteit versterken. Als deze identiteiten botsen, geeft dat
spanning, aanpassen of wegwezen.
- Collectieve identiteit, beeld wat anderen hebben van een groep en wat
ze als blijvend kenmerken vinden (verwachtingen van het gedrag). Deze
beelden kunnen tot spanning leiden, het beeld van anderen komt niet
overeen met het zelfbeeld. Een groep kan ook eisen hun persoonlijke
identiteit op te geven. Collectieve en persoonlijke identiteit botsen (vb.
vluchtelingen, er wordt vanuit gegaan dat ze zich volledig aanpassen).
§2 Kans en variabelen
Wetmatigheden: dingen waarop geen uitzonderingen zijn gevonden zoals de
natuurwet.
In de maatschappij zijn er juist wel uitzonderingen in het gedrag van
mensen. Het woord kans is bij onderzoek doen heel belangrijk en betekent:
de waarschijnlijkheid dat een bepaalde gebeurtenis zal optreden. De kans
dat iets gebeurt hangt af van iets anders. Er liggen namelijk steeds
verbanden tussen verschillende variabelen. Dit is een kenmerk van een actor
of samenleving en kan variëren.
Voorbeelden van variabelen:
- Kenmerk van mensen kan hun leeftijd, gewicht en IQ zijn; - Kenmerk van
specifieke groepen mensen kan hun woonplaats, inkomen en
opleidingsniveau zijn;
- Een kenmerk van samenlevingen kan zijn dat die rijk of arm zijn,
traditioneel of modern.
Sociale wetenschappers zoeken naar verbanden tussen variabelen en
beschrijven daarmee wetmatigheden in menselijk gedrag. Veel variabelen
spelen tegelijk een rol. Het is niet altijd goed te voorspellen waar een bepaalde
variabele toe zal leiden. Daarom gebruiken we het begrip kans, we kunnen
hoogstens van de waarschijnlijkheid spreken.
,§3 Socialisatie
Socialisatie: Het proces van overdracht en verwerving van de cultuur van de
groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces bestaat uit
opvoeding, opleiding en andere vormen.
Socialisatie (ook wel ‘het proces van samenleven’ genoemd) bestaat uit twee
delen:
- Het proces van overdracht: mensen brengen de cultuur van een groep
of samenleving over aan ‘nieuwkomers’. Deze actoren (bijv ouders,
docenten, enz), dus de mensen die een cultuur overdragen, noemen we
socialisatoren. .
- Het proces van verwerving: in dit deel van het socialisatieproces maken
mensen zich de cultuur van een groep of samenleving eigen. Waarden
en normen worden overgenomen, en we internaliseren ze; ze maken zich
een cultuur eigen.
Naast vrienden, gezin en school zijn verenigingen, buurt, werk, overheid en
media bekende socialisatoren.
Bij socialisatie maken we onderscheid tussen drie soorten socialisatie: -
primaire socialisatie, dit is socialisatie tussen mensen die direct met
elkaar verbonden zijn (gezin, vrienden, enz). Gezien en vrienden
(peergroup) worden ook primaire groepen genoemd.
- secundaire socialisatie wordt ook wel sociale kleren genoemd. Op deze
manier vind socialisatie op een formele manier plaats (school, werk,
verenigingen). In deze secundaire groepen nemen leerlingen,
werknemers en leden de waarden en normen van de groep over.
- tertiaire socialisatie, door anonieme socialisatoren, actoren waarmee
geen directe band is. Gebeurt impliciet, door bijv. boeken, media, enz.
Er zijn verschillen van socialisatie:
- politieke socialisatie, het proces van overdracht en verwerving van de
politieke cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe
behoren. Proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van
omgang met anderen.
- enculturatie, het aanleren van de cultuur waarin hij of zij geboren is. -
acculturatie, het aanleren en verwerven van een andere cultuur of
elementen daaruit dan waarin iemand is opgegroeid.
§4 Model en hypothesen
Bij onderzoek wordt er gekeken naar het verband tussen variabelen, de invloed
wordt weergegeven in een conceptueel model (schema van pijltjes en hokjes).
Een conceptueel model wordt van links naar rechts gelezen. vb. soort school →
mate van gepest worden
In dit model wordt een hypothese afgebeeld (een toetsbaar idee over de
werkelijkheid) en hoeft niet waar te zijn.
vb. Kinderen op een basisschool worden meer gepest dan kinderen op het
voortgezet onderwijs.
, Algemene begrippen:
Politicologie: De wetenschap die machtsverhoudingen in de eigen samenleving
en betrekking tussen verschillende samenlevingen bestudeert. In de
politicologie spelen vragen over vrijheid, macht en onderdrukking een rol.
Sociologie: De wetenschap die het functioneren van mensen in groepen
bestudeert en die onderzoekt hoe samenlevingen functioneren; daarbij
hebben sociologen in het bijzonder aandacht voor vragen over gelijkheid en
ongelijkheid, over welvaart en armoede en over cohesie (binding) en
ontbinding.
Referentiekader: Het geheel van kennis, ideeën, ervaringen en
overtuigingen van waaruit iemand denkt en handelt. Zorgt voor een
bepaalde kijk op de werkelijkheid.
Identiteit: Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, (het beeld) dat hij
uitdraagt en anderen voorhoud en (het beeld) dat hij als kenmerkend en
blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van perceptie
over groep(en) waar hij wel of juist niet deel van uitmaakt.
Persoonlijke identiteit: Het beeld wat mensen van zichzelf hebben
(zelfbeeld). Sociale identiteit: Heeft te maken met de groepen waar iemand
deel van uitmaakt. Wordt ook wel groepsidentificatie genoemd.
Collectieve identiteit: Het beeld dat mensen hebben van een groep, en het
beeld dat ze blijvend en kenmerkend voor die groep vinden. Wetmatigheid: Iets
waarop geen uitzonderingen zijn gevonden. Kans: De waarschijnlijkheid dat
een bepaalde gebeurtenis zal optreden. Variabele: Een kenmerk van actor of
samenleving en kan variëren. Socialisatie: Het proces van overdracht en
verwerving van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen
toe behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen.
Socialisatoren: Personen door wie de cultuur wordt overgedragen.
Internaliseren: Proces waarbij mensen zich een cultuur eigen maken. Politieke
socialisatie: Het proces van overdracht en verwerving van de politieke cultuur
van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe behoren. Het proces
bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
Acculturatie: Het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen
daaruit dan waarin iemand is opgegroeid.
Enculturatie: Het aanleren van een cultuur waarin hij/zij geboren wordt.