Hoihoi, ik heb in dit document de leerdoelen van ISBR op de universiteit utrecht uitgewerkt. Dit zijn de uitgewerkte leerdoelen voor de deeltoets en betreft dus thema 1 t/m 4. Zelf heb ik een 8,1 gehaald voor deze deeltoets door middel van de uitgewerkte leerdoelen.
Thema 1
1. In grote lijnen de totstandkomingsgeschiedenis van de democratische rechtsstaat
beschrijven.
o De rechtsstaat is begonnen met de theocratische opvatting dat de vorst of de
soeverein de macht van god krijgt. Als gevolg daarvan was er een opkomst van het
natuurrecht. Dit was de opvatting waarbij mensen ervan overtuigd waren dat er uit
de natuur voortvloeiende beginselen waren en dat de vorst beperkt moest worden in
zijn macht. De vorst moest dan handelen uit algemeen belang en kon anders afgezet
worden.
o Later kwam de feodale staat. In een feodale staat was er sprake van een leenheer (de
koning) en zijn leenmannen, die allebei wederzijdse rechten en plichten hadden. De
leenheer gaf de leenmannen bijvoorbeeld land in ruil voor hulp in zijn leger.
o Later kwam de absolute staat op. Daarbij mocht de soeverein alles bepalen en dus
ook bijvoorbeeld nieuwe wetten scheppen. Denk aan Lodewijk XIV.
o Daarna kwam de rechtsstaat zoals we hem nu ook kennen, een klassieke liberale
rechtsstaat. De natuurrechten kwamen weer terug en ook de trias politica
(Montesquieu) kwam.
2. De beginselen van de democratische rechtsstaat in een casus of in de actualiteit herkennen
en uitleggen op welke wijze deze beginselen een rol spelen.
o Machtsverdeling (trias politica). In Nederland is er niet zo zeer sprake van een
machtenscheiding, maar meer van een samenwerking tussen de uitvoerende-,
wetgevende- en de rechtsprekende macht.
o Het legaliteitsbeginsel. Al het overheidsoptreden moet zich aan een bepaalde
grondslag houden en mag niet buiten de grenzen van het recht opereren.
o De rechterlijke controle/onafhankelijke rechter. De burgers moeten de mogelijkheid
hebben om naar een onafhankelijke rechter te stappen, zonder dat de overheid daar
invloed op heeft.
o Grondrechten. Er moeten grondrechten ter bescherming van het volk tegen de
overheid zijn. In Nederland is dat de Grondwet.
o Het democratiebeginsel. Het volk moet altijd op een bepaalde manier inspraak
hebben op wat er gebeurt in de staat.
3. Het staatsrecht en het bestuursrecht situeren in het Nederlandse rechtssysteem.
o Het staatsrecht en het bestuursrecht zijn vooral bedoeld voor de organisatie van een
staat. Het gaat hier over de verhouding tussen overheden of tussen burger en
overheid. Er bestaat hier dan ook een hiërarchische verhouden aangezien de
overheid overheidsgezag uit mag voeren.
o Bestuursrecht is vooral over de bevoegdheden van het bestuur (zie week 4) en tussen
burger en overheid.
o Staatsrecht gaat vooral over de inrichting van de staat.
4. Uitleggen wat eenzijdig bindende overheidshandelingen zijn, deze overheidshandelingen
herkennen, de noodzaak daarvan verklaren en uitleggen waarom zij legitimatie behoeven.
o Eenzijdig bindende overheidshandelingen zijn handelingen waar de burger zich aan
moet houden ondanks of zij het wil of niet, simpelweg omdat de overheid de
bevoegdheid daarvoor heeft. Denk aan bijvoorbeeld strafrecht. De overheid en de
burger zijn géén gelijke actoren aangezien de overheid mag handelen zonder
toestemming van de burger. Er is dus een ongelijke verhouding.
, o De overheid heeft deze legitimiteit vaak omdat dit is vastgesteld in de wet en
goedgekeurd wordt door de burgers.
5. De bronnen van het staatsrecht en het bestuursrecht benoemen en gebruiken om
publiekrechtelijke vragen te beantwoorden.
o Zie grondwet bijvoorbeeld.
Thema 2
1. De ambten/organen van de Staat benoemen en onderscheiden.
o De organen van de overheid zijn de regering, het kabinet, het parlement, de
provincie en de gemeente.
o De regering bestaat uit de koning en zijn ministers. (art. 42 GW)
o Het kabinet bestaat uit de minister en de staatssecretarissen.
o Het parlement/de Staten-Generaal bestaat uit de Eerste- en de Tweede Kamer
gezamenlijk. (art. 51 GW)
o De provincie bestaat uit de provinciale staten, de gedeputeerde staten en een
commissaris van de koning. (art. 6 provinciewet)
o De gemeente bestaat uit de gemeenteraad, de burgemeester en het college van
burgemeester en wethouders. (art. 6 Gemeentewet)
2. Uitleggen welke minimumeisen het democratieprincipe stelt en op welke wijze de politieke
instituties in Nederland zijn gelegitimeerd.
o De procedurele vereisten van het democratieprincipe zijn:
i. Actief kiesrecht. Iedere Nederlandse burger van boven de 18 heeft het recht
om via vrije en geheime verkiezingen invloed uit te oefenen op de
samenstelling van vertegenwoordigende colleges die bij de besluitvorming
zijn betrokken. stemmen dus.
ii. Passief kiesrecht. Iedere Nederlandse burger van boven de 18 heeft het recht
zichzelf als verkiesbaar te stellen en verkozen te worden.
iii. Er is sprake van meerderheidsbesluitvorming. Als er een meerderheid + 1 is
dan gaat het door.
iv. Er zijn burgerrechten/politieke grondrechten die de burgers beschermen
tegen de overheid.
o Materiële vereisten:
i. Er is een effectieve participatie. Alle burgers hebben gelijke mogelijkheden
om hun opvattingen kenbaar te maken en dus streven naar politieke
verwerving.
ii. Er is een effectieve toegang tot (onafhankelijke) informatie door bijvoorbeeld
persvrijheid, transparantie, effectieve deliberatie en debatten.
iii. Er is vrije educatie. Elke burger kan op gelijke voet inzicht krijgen rondom de
beleidskeuzes en de gevolgen daarvan.
iv. Er is altijd respect voor minderheidsopvattingen.
o De politieke instituties in Nederland zijn gelegitimeerd doordat er op ze gestemd
wordt. Op de Tweede kamer wordt direct gestemd en op de Eerste Kamer indirect.
Dus heeft het volk ze goedgekeurd.
3. Het concept van de machtenscheiding op hoofdlijnen beschrijven en uitleggen, zowel de
strikte invulling volgens Montesquieu als de hedendaagse invulling in Nederland in de zin van
checks and balances, in het bijzonder in de verhouding tussen regering en parlement.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper marissanabuursx. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,74. Je zit daarna nergens aan vast.