Samenvatting E-Business Fundamentals
E-Marketing to go
Hoofdstuk 1 – Achtergronden van internet
Het verschil tussen internet, social media en real life wordt steeds kleiner door de snelle groei van
technische mogelijkheden (automatisering, computers, internet en mobiel).
1.1 geschiedenis van internet
In 1943 ontstond de eerste elektronische computer om tijdens de Tweede Wereldoorlog het Duitse
berichtenverkeer te ontcijferen voor Britten: het zorgde voor tijdbesparing.
Eerste computer= Colossos Mark 1
Na het einde van de WOII werden voorlopers van de huidige computer ontwikkeld.
Mainframe: een centrale, krachtige computer waar honderden/soms duizenden mensen tegelijkertijd
op kunnen werken vanaf hun terminals. (vooral banken en airlines gebruikten deze op grote schaal)
(kon niks behalve data weergeven)
De mainframe was verbonden met een terminal (beeldscherm) waar alle software en data opstond.
Zonder een verbinding met internet (de Cloud) kun je soms erg weinig op je device omdat je data en
soms ook software niet op je eigen device staan. (denk aan: als je je code voor je sim niet invult, kan
je in principe niks)
Device: ieder apparaat waarmee we ergens in een computernetwerk of een internetnetwerk toegang
kunnen hebben. (zoals, computer, mobiel, laptop)
In de jaren ’70 waren er de eerste computers. Deze konden zelfstandig gebruikt worden, omdat ze
een processor hadden.
Processor: een stuk hardware dat bepaalde basishandelingen kan verrichten en de instructie van
programma’s uit kan voeren.
Ook hadden deze computers een harde schijf (= een onderdeel waarop informatie opgeslagen kon
worden, het geheugen).
Hardware: fysieke, aanraakbare onderdelen van een computer (bv. monitoren, modems, printers en
scanners)
Server: een centrale computer in een netwerk die gegevens, in de vorm van bestanden, kan
verwerken ten dienste van andere computers.
Cloud: figuurlijke wolk, kunnen aangesloten netwerken met elkaar en afzonderlijk communiceren
zonder iets te hoeven weten van de verbindingen binnen de wolk.
,1.2 Ontstaan van internet
Spoetnik I: eerste kunstmatige satelliet die in de ruimte werd gebracht (door de Sovjet-Unie)
ARPA: ‘Advance Research Projects Agency’ Amerika richtte deze op. Deze moest instaan voor het
ontwikkelen van technologie.
ARPANET: computernetwerk, betrouwbaar en efficiënt.
- opgesplitst in kleine digitale pakketjes, deze werden individueel naar de eindbestemming
gestuurd en vervolgens werden de digitale pakketjes weer samengesteld tot het
oorspronkelijke bericht.
- dit concept maakt het systeem minder gevoelig voor onderbrekingen in het netwerk.
- In 1971 werd er een software ontwikkeld waarmee ARPANET gebruikers onderling berichten
konden uitwisselen (e-mailen)
TCP: ‘Transmission Control Protocol’ een verzameling van protocollen die het verzenden van data
over internet mogelijk maken.
Internet hoe wij dat nu hebben: een open netwerk van onderliggende netwerken gebaseerd op TCP.
Roaming: gebruikmaken van buitenlandse telecom-netwerken (denk aan data-roaming)
1.3 Gebruikcijfers internet
Nederland heeft de beste verbinding met internet. Dit heeft te maken met de opkomst van mobiele
apparatuur en de dichte bekabeling in Nederland.
- 90% van de Nederlanders gebruikt internet voor e-mail te versturen
- 83% van de Nederlanders gebruikt internet voor het opzoeken van productinformatie
- 63% van de Nederlanders gebruikt internet voor het raadplegen van wiki’s
Wat is internet?: een expanderend wereldwijd infrastructureel netwerk van computers, servers,
routers en andere devices, gebaseerd op algemeen geaccepteerde normen en vastgelegde
technieken en standaarden.
Of terwijl: een infrastructuur waarop verschillende activiteiten mogelijk zijn.
WWW = world wide web
1.4 Ontwikkeling in communicatie
De belangrijkste ontwikkeling voor bedrijven zijn mogelijkheden om naast de traditionele
massamedia, via internet op een andere manier te communiceren: meer individueel
Ontwikkelingen in communicatie:
- One to many (massamedia): een grote website met dezelfde informatie voor iedereen
(wikipedia)
- One to few (gesegmenteerde media): websites die specifiek gericht zijn op bepaalde
groepen in de markt
- One to one (persoonlijke media): websites en social media worden steeds meer per persoon
ingericht en kunnen er dus voor iedereen anders uitzien
, - Many to many (social media): de consument is niet meer alleen gebruiker van de media
maar maakt zelf content (zoals we zien op YouTube, Instagram etc)
- Few to few (social media, internet): De techniek maakt het mogelijk om webpagina’s
steeds persoonlijker te maken en bij alle sociale netwerken is het mogelijk om privégroepjes
te maken.
1.5 Toegang tot internet
Belangrijkste bekabeling:
- Gevormd door dikke glasvezelkabels
- Op de oceaanbodem liggen
- Van continent tot continent lopen
Atlantic Crossing I (AC-I):
- Verbindt de VS met Engeland, Duitsland en Nederland
- Komt in Nederland bij Beverwijk aan land
Internet heeft geen ‘baas’ en er is ook geen internationaal recht van toepassing. Internet is niet
vanuit een plan opgezet, waardoor er weinig regels zijn.
Provider: een bedrijf wat je technisch toegang geeft tot internet
- Web 1.0: web van statische documenten
- Web 2.0: web waarbij de internetgebruiken ook aan het woord komt door middel van
interactie
- Web 3.0: intelligente web (semantic web) moet begrijpen wat je bedoelt met ‘bank’
(slaapbank of spaarbank)
1.5.1 Structuur van Internet
Internet is een geheel van computers die met elkaar kunnen communiceren. Hoe deze communiceren
is vastgelegd in protocollen.
Belangrijkste verzamelprotocol:
- TCP/IP, zorgt voor de communicatie tussen computers in netwerken (zoals internet)
- Iedere computer (en apparaat) met toegang tot internet moet een uniek ‘adres’ hebben. (IP-
adres, een uniek nummer waaronder het apparaat bekend is op internet en toegang heeft op
internet)
- Alle aanbieders van info op internet moeten via een ‘adres’ te vinden zijn. (dit is geregeld in
het ‘Domain Name System’, het systeem zet IP-nummers om in herkenbare namen)
- Alle info die verstuurd wordt, wordt opgedeeld in kleine pakketjes data (TCP protocol, zie 1.2)
Het versturen van deze pakketjes wordt bepaald door de routing. (als gegevens vanaf een computer
op het ene netwerk worden verzonden naar een computer op een ander netwerk)
Backbone: de snelweg van internet, de hoofdbekabeling. Hoe verder je hiervan af zit, hoe meer
tussenstations er zijn en hoe gevoeliger voor verstoringen je verbinding wordt
Local Area Netwerk (LAN): zijn computers binnen bedrijven met elkaar verbonden (printers delen,
toegang tot zelfde bestanden)
Peer-to-peer netwerk (P2P): is een netwerk dat op basis van gelijkswaardigheid van de verschillende
aangesloten computers. De computers zijn in staat acties te starten en te beëindigen.
, Bittorent.com: systeem om P2P gegevens uit te wisselen tussen computers, er is een ‘tracker’ die al
het downloaden en uploaden coördineert
Client/server model: de server is permanent beschikbaar voor de client.
1.5.2 Netwerk-begrippen
Download snelheid: iedereen wil snelheid op het internet, duurt het te lang dan klikt de klant snel
ongeduldig door
Belangrijke zaken bij snel internet:
- Doorvoersnelheid hardware
- Het type verbinding (3G, 4G, WiFi)
- Aantal gebruikers van het netwerk
- Drukte op heel internet
- Drukte op de gezochte website (op dat moment)
- Gebruik van cookies
Brandbreedte: de hoeveelheid MB’s (data) die kan worden vervoerd per tijdseenheid. Hoe groter de,
hoe sneller. (de kwaliteit van de glasvezelkabel en het aantal gebruikers bepalen voor een groot
gedeelte hoeveel brandbreedte er voor jou beschikbaar is)
Streaming media: verbruikt veel data en neemt veel brandbreedte in beslag. Streaming is de
verzamelterm om audio/video rechtstreeks via computernetwerken (internet) te distribueren. (live
TV, webcams, video on demand)
1.5.3 Software-begrippen
Software: programmatuur, ander woord voor computerprogramma’s. Ook apps.
Applicatie: software die een consument direct kan gebruiken en die direct iets doet.
Om software te gebruiken, heb je een licentie nodig die je moet betalen. Deze kan je opdelen in:
1. (system) software zoals iOS bij Apple die ervoor zorgt dat netwerk werkt.
2. (applications) software waarmee je bepaalde handelingen kunt doen.
3. Commerciële software: door één persoon of bedrijf.
4. Freeware en shareware: verspreiden en gebruiken.
5. Open source software: de broncode (de programmeertaal) is vrij beschikbaar. Je mag zelf
aanpassingen doen.
6. Crippleware: gratis, maar sommige onderdelen zijn geblokkeerd.
7. Malware: kwaadaardig zoals virussen. –
Bèta: software die wordt vrijgegeven terwijl ze nog niet helemaal klaar is.
Bugs: fouten in de software (zoals crash)
Cookies: kleine stukjes software. Stukje info of tekstbestand dat door een Web Server (website) naar
een Web browser wordt verstuurd.
Commerciële software: ontwikkeld door 1 persoon of bedrijf. Je installeert het programma op je
computer en mag het niet verder aanpassen, tenzij je hier toestemming voor hebt. Je moet betalen
voor het programma.