Probleem 3 Burgerlijk procesrecht
Leerdoelen
1. Wat zijn de regels omtrent het bewijs?
- Door wie
- Op welke wijze
- Over welke feiten
2. Wat is de rol en wat zijn taken van de rechter en van partijen?
Leerdoel 1. Wat zijn de regels omtrent het bewijs?
- Door wie
- Op welke wijze
- Over welke feiten
1.12
Het wetsvoorstel MvT gaat in op de taakverdeling van partijen en rechter in het algemeen en in het kader van bewijs en betreft
daarmee de kern van het procesrecht: daarnaast bevat het codificaties van rechtspraakrecht (beslagrecht, exhibitierecht) en
meer specifieke verbeteringen en aanpassingen (voorlopige bewijsrichtingen).
+ de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging, die een raamwerk wil bieden voor het opzetten van experimenten om innovatieve
wijzen van geschilbeslechting in de praktijk te testen. Het maakt het mogelijk dat de toestemming van partijen niet meer cruciaal
behoeft te zijn om de pilot door te zetten. Hierop is wel kritiek geweest omdat een procedure voor partijen serieus is en niet
dient te worden gezien als een experiment voor het ontwerp van een ideale procedure in het algemeen. Afwijkingen van
principes van procesrecht (24 en 25 Rv) behoort niet in een pilot plaats te vinden.
2.8
Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, art 21 Rv. Met
datzelfde doel zijn aan de rechter gaandeweg meer bevoegdheden toegekend om van partijen nadere gegevens en toelichting te
verlangen. Wordt 21 Rv niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit ‘de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht’.
2.9
De overheid en de rechter waken gezamenlijk over de kwaliteit en de kosten van de rechtspleging. Hoewel de rechter in het
burgerlijk procesrecht lijdelijk wordt geacht, levert deze constatering beperkingen op voor de partijautonomie: volledige
partijautonomie zou inhouden dat de rechter de procesvoering zoveel mogelijk aan partijen overlaat. Men kan constateren dat de
rechter verantwoordelijk is voor een voortvarend, efficiënt en effectief verlopend proces.
De onderdelen waarop de rechter nog lijdelijk is kunnen worden beschreven aan de hand van een aantal regels van processuele
partijautonomie:
- Het initiatief tot een procedure ligt nog bij partijen
- De aard en de omvang van het geding worden bepaald door partijen.
- Het zijn partijen die feiten stellen en zo nodig bewijzen. Feiten die ene partij heeft aangesteld en door de andere worden
bestreden worden als vaststaand aangenomen: rechter mag in beginsel alleen bewijs opdragen met betrekking tot betwiste
feiten (149 Rv)
- Indien een partij aanbiedt bewijs door getuigen te leveren van een betwist feit, dient de rechter die bewijslevering toe te
laten indien dit tot een beslissing van de zaak kan leiden (166 Rv).
- Partijen zijn vrij aan het geding een einde te maken
- Is een dag voor de uitspraak bepaald, dan stelt de rechter deze op verlangen van partijen uit (229 Rv)
- Indien een vermogensrechtelijk geschil door de rechter definitief is beslist, zijn partijen gehele vrij overeen te komen dat
hun rechtsverhouding anders is dan door de rechter vastgesteld.
Wel is het aan de rechter de taak ambtshalve, uit eigen initiatief, de rechtsgronden aan te vullen (art. 25 Rv). Dit houdt in dat hij
naar aanleiding van de aangevoerde gronden de rechtsregels toepast die relevant zijn gelet op de aangevoerde feiten en gronden
en niet gebonden is aan de door partijen ingeroepen rechtsregels. Wanneer een andere rechtsregel voor het geding beslissend
zou zijn, is de rechter daartoe zelfs verplicht.
Het is echter niet altijd zeker dat een partij resultaat langs iedere juridische mogelijke weg wil bereiken. Dan brengt de
materieelrechtelijke partijautonomie mee dat de rechter de vordering niet op grond van de niet ingeroepen rechtsregel mag
afwijzen, ook al zouden de ten processe vaststaande feiten die beslissing kunnen dragen. Als de rechter dan toch die andere weg
kiest, treedt hij buiten de rechtsstrijd van partijen en in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
In veel gevallen zijn de gestelde feiten onvoldoende voor een andere rechtstoepassing dan door partijen voorgestaan: zij hebben
die geselecteerd met oog op die specifieke rechtsregel.
Er zijn ook regels die de rechter ambtshalve MOET toepassen: bijv regels van openbare orde, zoals wettelijke termijnen. Waar de
rechte wel rechtsgronden mag aanvullen, mag de rechter geen feiten of feitelijke grondslagen aanvullen, tenzij deze van
, algemene bekendheid zijn (art. 24 en 149 lid 1 en 2 Rv). Uit de partijautonomie en het beginsel van hoor en wederhoor volgt dat
de zaak niet mag worden beslist op grond van feiten of een rechtsregel waarover de wederpartij zich niet heeft kunnen uitlaten.
Ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden (art. 25 Rv)
De rechter heeft tot taak om zelfstandig na te gaan welke rechtsregels op de ten processe vaststaande feiten van toepassing zijn
en of deze rechtsregels tot toe- dan wel afwijzing van de ingestelde vordering leiden.
Vaak zijn er niet voldoende feiten voor de aanvulling. Er zijn wel regels die de rechter ambtshalve moet toepassen, zelfs als de
partijen de bedoeling hebben gehad ervan af te wijken, bijvoorbeeld regels van openbare orde. Ook bij consumentenbescherming
moet de rechter ambtshalve toetsen als hij het vermoeden heeft dat iets onredelijk is (Heesakkers/Voets). De rechter mag NIET
de feiten of de grondslag aanvullen. Dit is niet absoluut, zie art. 149 lid 2 Rv.
Ook overigens is aan de rechter een aantal onderzoeksbevoegdheden toebedeeld. Zo kan hij partijenbevelen stellingen toe te
lichten of stukken te overleggen, bewijslevering opdragen, en het getuigenverhoor leiden. Voorts draagt hij zorg voor een vlot
verloop van de procedure (art. 20 Rv) en heeft hij een plicht de geldigheid van (de betekening van) de dagvaarding te
onderzoeken bij een verstek van de gedaagde (art. 139 Rv) (dus als gedaagde niet verschijnt). Tot slot is hij vrij in het bepalen van
de hoogte van een aan een beslissing te verbinden dwangsom.
H7
De rechter maakt voor zijn beslissing gebruik van feiten die van partijen afkomstig zijn en van feiten waarvan de rechter zelf op de
hoogte is of moet zijn/komen. De feiten afkomstig van partijen moeten eerst als vaststaand kunnen worden aangemerkt voordat
ze aan een beslissing ten grondslag mogen worden gelegd (art. 149 Rv). Dit kan doordat zij zijn erkend, niet zijn betwist,
onvoldoende zijn betwist of doordat zij zijn bewezen. De rechter kan zelf processuele feiten en feiten en omstandigheden van
algemene bekendheid en ervaringsregels aandragen en gebruiken. De hoofdregel in het bewijsrecht is dat wie een feit stelt, dit
feit ook moet bewijzen (art. 150 Rv).
In 2020 heeft wetgever nieuw voorstel ingediend bij Tweede Kamer. Een hoofdstrekking daarvan is dat het de rechtspleging
efficiënter kan maken wanneer de feiten in verband met het geschil veel meer in een eerder stadium van het geding worden
aangevoerd. Het is aan partijen zelf om met meer bewijs te komen bij aanvang van de procedure en verduidelijking van de
bevoegdheden van de rechter ten aanzien van de feitelijke grondslag van het geding. Die grondslag valt onder de
partijautonomie.
Het bewijsrecht geldt niet in het kort geding (omdat de snelheid waarmee de procedure moet worden gevoerd zich tegen
afzonderlijke bewijslevering verzet) en niet in verzoekschriftprocedures als de aard van de zaak zich daartegen verzet (bijv indien
er spoed is) (art. 284 lid 1). Bij OD of wanprestatie kan bij schade worden de gewone regels van aan stelplicht gekoppelde
bewijslast gebruikt, maar kan ook de rechter met een schatting volstaan of kan een aparte procedure worden gelast, de
schadestaatprocedures. Ook arbiters zijn niet gebonden aan de regels van het bewijsrecht, tenzij partijen uitdrukkelijk anders zijn
overeengekomen (art. 1039 Rv).
Verder hoeven sommige feiten niet gesteld noch bewezen te worden, zoals omstandigheden van algemene bekendheid en
algemene ervaringsregels (art. 149 lid 2 Rv). Dit geldt evenzeer voor processuele feiten. Als feiten zijn erkend, kan de rechter
partijen ter zake niet bewijsvoering opdragen. Voorts zal de rechter feiten als vaststaand aannemen als zij door de wederpartij
niet of onvoldoende zijn betwist. Aan het feit dat de betwisting ‘voldoende’ moet zijn, biedt de rechter de mogelijkheid om aan
de motivering van de betwisting zonodig hogere eisen te stellen. Wel kan de rechter opheldering vragen als gestelde feiten hem
onaannemelijk voorkomen.
Vaak zullen partijen ook uit eigen beweging hun stellingen (in de dagvaarding) reeds onderbouwen met bewijsmiddelen. Bij
beoordeling van dit bewijs zijn regels inzake de toelaatbaarheid en bewijskracht van bewijsmiddelen en bewijswaardering
volledig van toepassing. Bij een ontoereikende motivering is het aan de rechter om daar een gevolgtrekking aan te verbinden.
Eventueel kan bij tussenvonnis een bewijsopdracht worden gegeven.
De hoofdregels van het bewijsrecht (Compendium)
1. In het civiele geding ligt het initiatief tot bewijslevering bij partijen en niet bij de rechter; partijen dragen het
bewijsmateriaal aan
2. De rechter moet getuigenbewijs opdragen als een partij daartoe een ter zake dienend bewijsaanbod heeft gedaan (art.
166 Rv)
3. Besluit de rechter tot bewijslevering dan vermeldt hij daarbij welke feiten bewezen moeten worden en door welke
procespartij
4. De rechter kan alleen bewijs opdragen omtrent voldoende betwiste feiten (art. 149 lid 1, tweede zin Rv)
5. Na bewijslevering door een partij staat het de wederpartij vrij tegenbewijs te leveren (art. 151 lid 2 Rv)
6. De rechter beoordeelt in hoeverre het bewijs overtuigend is. Hij is daarin vrij. In beperkt aantal gevallen is hij beperkt
daarin (art. 152 lid 2 Rv)
7. Aan de bewijslast is het bewijsrisico verbonden: is aan de eiser opgedragen de door hem gestelde feiten te bewijzen en
slaagt hij daarin niet dan wordt zijn vordering afgewezen; ligt de bewijslast op de gedaagde en slaagt deze er niet in de
door hem gestelde feiten te bewijzen dan wordt de vordering van de eiser toegewezen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper chlvdziel. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,59. Je zit daarna nergens aan vast.