Hoofdstuk 1. Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
Een definitie van ontwikkelingspsychologie geven.
Ontwikkelingspsychologie: De wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit bij
mensen, van conceptie tot ouderdom, maar met een accent op de jaren tot de volwassenheid.
Een beschrijving geven van de uitgangspunten en reikwijdte van het vakgebied
Thematisch gebied Focus Voorbeelden van vraagstukken
Fysieke ontwikkeling Kijkt naar de invloed van de - Wat bepaalt de sekse van een kind?
hersenen, het zenuwstelsel, de - Wat zijn de langetermijngevolgen van
spieren, de zintuien en de een premature geboorte?
behoefte aan eten, drinken en - Wat zijn de voordelen van
slapen op ons gedrag. borstvoeding?
- Wat zijn de consequenties van vroege
of late seksuele rijpheid?
Cognitieve ontwikkeling Kijkt naar intellectuele - Wat zijn onze vroegste herinneringen?
vermogens, waaronder leren, - Wat zijn de effecten van TV kijken?
geheugen, probleemoplossing - Heeft tweetaligheid voordelen?
en intelligentie. - Welke invloed heeft het egocentrisme
van adolescenten op zijn wereldbeeld?
Sociaal-emotionele Kijkt naar de sociale relaties en - Reageren pasgeborenen anders op
ontwikkeling interacties met anderen en naar hun moeder dan op andere mensen?
het omgaan met emoties. - Wat is de beste manier om kinderen
gewenst gedrag aan te leren?
- Hebben kinderen die gepest worden
bepaalde eigenschappen gemeen?
Persoonlijkheidsontwikkeling Kijkt naar de duurzame - Heeft een kleuter een besef van goed
gedragingen en (karakter) en fout?
eigenschappen die de ene - Wanneer wordt een kind zich bewust
persoon van de andere van zijn sekse?
onderscheiden. - Wat zijn oorzaken van zelfmoord bij
adolescenten?
de belangrijkste onderwerpen en vraagstukken binnen de ontwikkelingspsychologie
benoemen
Centrale vraagstukken rond de ontwikkeling van het kind
Continue verandering (kwantitatief) Discontinue verandering (kwalitatief)
Verandering verloopt geleidelijk. Verandering verloopt stapsgewijs in duidelijk te
Prestaties op het ene niveau bouwen voort op een onderscheiden fasen.
voorgaand niveau. Gedrag en processen zijn in verschillende fasen
Onderliggende ontwikkelingsprocessen blijven het kwalitatief verschillend.
hele leven gelijk.
Kritieke perioden Gevoelige perioden
Voor een normale ontwikkeling zijn per afgebakende Mensen zijn gevoelig voor bepaalde stimuli uit de
periode bepaalde stimuli uit de omgeving omgeving, maar de gevolgen van het ontbreken van
noodzakelijk. bepaalde stimuli zijn terug te draaien.
Vroege ontwikkelingspsychologen leggen hier de Levenslooppsychologen leggen hier de nadruk op.
nadruk op.
Levensloop model Focus op specifieke perioden
Moderne theorieën leggen de nadruk op Vroege ontwikkelingspsychologen zien de kindertijd
doorgaande groei en verandering in de loop van het en de adolescentie nadrukkelijk als de belangrijkste
leven en op verbanden tussen verschillende perioden.
perioden.
, Nature Nurture
Nadruk op het ontdekken van erfelijke Nadruk op de invloed van de omgeving op iemands
eigenschappen en vermogens ontwikkeling.
de recente ontwikkelingen en de toekomst van het vakgebied schetsen
- Bestudering van de ontwikkeling van kinderen begon in de 18 e en 19e eeuw met het bijhouden van
baby biografieën, o.a. door Charles Darwin.
- Daarnaast droegen andere historische trends, zoals de industrialisering en biologische en
genetische ontdekkingen, bij aan een versnelde ontwikkeling van een nieuwe discipline die zich
richtte op kinderen.
- In de eerste helft van de 20e eeuw ontstonden de eerste grootschalige, systematische studies naar
veranderingen in het leven van kinderen.
- Enkele te verwachten toekomsttrends zijn: groeiende specialisatie, meer samenwerking tussen
verschillende vakgebieden, meer aandacht voor diversiteitsvraagstukken en een nog grotere invloed
van de ontwikkelingspsychologie op maatschappelijke kwesties.
verschillende invloeden op de menselijke ontwikkeling onderscheiden.
Normatief historisch bepaalde invloeden:
Oorlogen, economische crisis of groei, technologische ontwikkelingen, hongersnoden, epidemieën en
rampen.
Normatieve leeftijdsgebonden of sociaal-culturele invloeden:
Voor het eerst naar school gaan, de puberteit, etnische afkomst, sociale klassen, lidmaatschap van
een bepaalde subcultuur
Niet-normatieve invloeden (gebeurtenissen):
Een van de eerste IVF-kinderen, ouders verliezen door een ongeval, landelijke wedstrijd winnen.
Deze drie soorten invloeden zorgen er elk afzonderlijk maar ook in interactie met elkaar voor dat
ieder individu zijn eigen levenspad volgt.
Hoofdstuk 2. Theoretische perspectieven en onderzoek
kennis en inzicht demonstreren van/in de belangrijkste theoretische perspectieven binnen
de ontwikkelingspsychologie
Psychodynamische theorie:
- Gedrag komt voort uit innerlijke, onbewuste krachten die uit onze kindertijd stammen en waarover
we weinig controle hebben.
- Freud en Erikson
- Voorbeeld: Een adolescent met overgewicht heeft een fixatie op de orale ontwikkelingsfase.
- discontinu (kwalitatief) stadia
- Interactie nature en nurture
- Drift is aangeboren en uitdrukking komt door de omgeving.
,Gem. leeftijd Freuds stadia Belangrijkste kenmerken Eriksons stadia van Positieve en negatieve
van van Freuds stadia psychosociale resultaten van eriksons
psychoseksuele ontwikkeling stadia
ontwikkeling
Geboorte tot Oraal Interesse in orale Vertrouwen versus Positief: vertrouwen dankzij
12 – 18 mdn bevrediging door zuigen, wantrouwen steun van omgeving
eten, bewegen van de negatief: Angst voor en
lippen en bijten zorgen over anderen.
12-18 mdn tot Anaal Bevrediging door Autonomie versus Positief: Onafhankelijkheid
3 jr ontlasting op te houden schaamte en twijfel ontstaat wanneer
en zich juist te ontlasten; experimenten worden
wennen aan de gestimuleerd.
controlemechanismen Negatief: Twijfels over
van de maatschappij met zichzelf, gebrek aan
betrekking tot onafhankelijkheid ontstaat
zindelijkheidstraining. wanneer er geen ruimte is
voor experimenteren.
3 tot 5-6 jaar Fallisch Interesse in de Initiatief versus Positief: ontdekken van
genitaliën; weten om te schuld manieren om handelingen in
gaan met het gang te zetten.
oedipuscomplex (een Negatief: Schuldgevoel over
erotische binding daden en gedachten.
ervaren met de ouder
van het
tegenovergestelde
geslacht en de andere als
concurrent zien). Het
oplossen hiervan leidt
uiteindelijk tot
identificatie met de
ouder van dezelfde
sekse.
5-6 jaar tot Latentie Seksualiteit grotendeels IJver versus Positief: groeiend besef van
adolescentie op de achtergrond minderwaardigheid competenties
Negatief: gevoelens van
minderwaardigheid, geen
vertrouwen in eigen kunnen
Adolescentie Genitaal Opnieuw ontluiken van Identiteit versus Positief: bewustzijn van de
tot seksuele interesses en identiteitsverwarring eigen uniekheid, weten
volwassenheid aangaan van volwassen welke rol te vervullen.
(Freud) seksuele relaties. Negatief: onvermogen om
Adolescentie passende rollen in het leven
(Erikson) te herkennen.
Eerste Intimiteit versus Positief: Ontwikkeling van
volwassenheid isolement seksuele relaties en hechte
(Erikson) vriendschappen.
Negatief: Angst voor relaties
met anderen.
Volwassenheid Generativiteit versus Positief: Gevoel bij te dragen
(Erikson) stagnatie aan de continuïteit van het
leven
Negatief: Bagatelliseren van
eigen activiteiten.
Rijpheid Ego-integriteit Positief: Gevoel van eenheid
(Erikson) versus wanhoop in wat men in het leven heeft
bereikt
Negatief: Spijt van gemiste
kansen.
, Behavioristische theorie:
- We kunnen ontwikkeling begrijpen door waarneembaar gedrag en omgevingsstimuli te bestuderen.
- Pavlov, watson, Skinner, Bandura
- voorbeeld: een adolescent met overgewicht wordt niet voldoende beloond voor goede voedings-
en bewegingsgewoonten.
- continu, kwantitatief
- Nurture
- Stimulus-respons-leren:
Klassieke conditionering: baby leert dat als hij een flesje ziet, hij te eten krijgt. Reactie van zien op
flesje is dan met de beentjes trappelen
Operante conditionering: Baby ontdekt dat als hij met zijn hand tegen rammelaar aan komt, de
rammelaar geluid maakt. Dit is een prettig effect, dat hij nog een keer wil veroorzaken, dus hij doet
het nog een keer.
Cognitieve theorie:
- Nadruk op invloed van verandering in de manier waarop mensen dingen weten, begrijpen en
denken op gedrag.
Assimilatie: Iets naar een bestaand schemata assimileren
Accommodatie: Aanpassen van een bestaand schemata (kind – hond – schaap voorbeeld)
Adaptatie: Aanpassen van schemata aan omgeving via assimilatie en accommodatie
Organiseren: Combineren van bestaande schemata.
- Piaget
- Voorbeeld: Een adolescent met overgewicht heeft geen effectieve manieren geleerd om op gewicht
te blijven en hecht niet genoeg waarde aan goede voeding.
- Benadrukt discontinue, kwalitatieve ontwikkeling (Stadia) Toename van informatie in elk stadia.
- Interactie tussen nature en nurture
Sensomotorische fase 0 – 2 jaar:
actie – reactie. Denken door te doen
Preoperationele fase 2 – 7 jaar:
Symbolisch denken, maar afhankelijk van waarnemingen op dat moment
Concreet operationele fase 7 – 12 jaar:
Meer voorstellen. Abstract redeneren (realistisch)
Formeel operationele fase 12+ jaar:
Vanaf deze leeftijd ontwikkelt abstract redeneren met niet realistische hypothesen.
Informatieverwerkingstheorie: benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen
op welke manier mensen informatie coderen, opslaan en terughalen
cognitieve neurowetenschap: benadering van cognitieve ontwikkeling die zich richt op de invloed van
hersenprocessen op cognitieve activiteit.
Systemische theorie:
- Vygotsky, bronfenbrenner, boszormenyi-nagy
- Gedrag wordt bepaald door de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld, cognitieve wereld,
persoonlijkheidswereld en sociale wereld.
- Voorbeeld: Een adolescent kan overgewicht ontwikkelen als gevolg van een gezinsomgeving waarin
voeding en maaltijden ongewoon belangrijk zijn en verweven zijn met familierituelen.
- interactie tussen kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling
- Nurture en beperkt aandacht voor nature.