Psychodiagnostiek en assessment 2e druk
Henk Verhoeven
Deel 1 Wat is psychodiagnostiek
Hoofdstuk 1 Diagnostiek: inschatten van mensen
Diagnostiek gaat over het inschatten van mensen: wat zijn hun persoonlijkheidskenmerken, waarden
en normen, vaardigheden, attitudes en typische manieren van doen? Dagelijks maken we bewuste en
onbewuste inschattingen van situaties en mensen om ons heen.
Theorieën omtrent besliskunde kunnen ons veel leren over de manier waarop beoordelingen en
beslissingen tot stand komen.
1.1 Besliskunde
In de psychodiagnostiek worden test en criterium (beoordelingsmoment nu en beoordelingsmoment
ergens in de toekomst) gebruikt. De mate waarin deze twee beoordelingen met elkaar
overeenstemmen, zegt iets over de kwaliteit van je voorspellingen en je beoordelingsvermogen.
Predictieve validiteit: een voorspelling doen over hoe goed jij als voorspeller zult functioneren.
Besliskundematrix:
Dag na de voorspelling: Ja FN (False Negative) VP (Valid Positive)
(regent het?) Nee VN (Valid Negative) FP (False Positive)
Nee Ja
Voorspelling: (gaat het morgen regenen)
FN (False Negative): de voorspelling was negatief, maar bleek niet te kloppen.
VN (Valid Negative): de voorspelling was negatief, dit bleek te kloppen.
VP (Valid Positive): de voorspelling was positief, dit bleek te kloppen.
FP (False Positive): de voorspelling was positief, maar bleek niet te kloppen.
Duidelijk zal zijn dat de kwaliteit van de voorspeller toeneemt naarmate hij meer Valids scoort en zo
min mogelijk False beslissingen neemt.
1.2 Correlaties
De correlatiecoëfficiënt is een getal tussen de 0 en 1.00 dat de sterkte van de relatie tussen twee
variabelen aangeeft. Het is mogelijk een variabele te voorspellen uit een andere variabele, omdat alle
meetpunten op exact dezelfde rechte lijn liggen. Dit noemt men een perfecte correlatie.
Bij niet-perfecte correlaties wordt een soort ellips getekend die aangeeft hoe plat of juist bol de
verzameling punten is. Deze platheid of bolheid kan in een getal uitgedrukt worden =
correlatiecoëfficiënt. Correlatiecoëfficiënt = 1.00 (perfecte correlatie) ellips is zeer plat.
Correlatiecoëfficiënt = 0.00 (niet-perfecte correlatie) ellips is zeer bol.
De psychodiagnostiek is voortdurend op zoek naar persoonlijkheidsvariabelen waarmee andere
variabelen voorspeld kunnen worden.
1.3 Fouten in ons beoordelingsvermogen
Meest voorkomende fouten:
- Verstandige fouten: ze helpen ons problemen te voorkomen. We spreken van False Positives.
- Overschatting van specifieke kansen: de kans dat gebeurtenissen zich voordoen of de kans
dat iemand over een bepaalde eigenschap beschikt, wordt soms verkeerd ingeschat.
- Beschikbaarheidsheuristiek: we laten gebeurtenissen veel zwaarder wegen dan dingen die
niet gebeurd zijn, zelfs als die juist daarom des te meer bijzonder zijn. Opvallende informatie,
maar daardoor niet noodzakelijke belangrijke informatie, laten we onevenredig zwaar
meewegen in onze oordeelsvorming.
, Psychodiagnostiek en assessment 2e druk
Henk Verhoeven
- Regressie naar het gemiddelde: extreme of bijzondere gebeurtenissen vallen ons meer op
dan gemiddelde gebeurtenissen. Hierdoor kan er geen rekening meer gehouden worden met
de regressie naar het gemiddelde.
- Eerste en laatste indruk: het primacy- en recency-effect = we onthouden het beste wat er aan
het begin en aan het eind gebeurde.
- Voorbarige reductie van cognitieve dissonantie: overtuigingen over bepaalde onderwerpen
aanpassen, zodat de cognitieve balans in je bewustzijn weer hersteld (roken is slecht voor je
ik rook wel, maar ik leef supergezond).
1.4 Remedies tegen beoordelingsfouten
Je kunt de systematische psychodiagnostiek beschouwen als één grote poging om menselijke
beoordelingsfouten tegen te gaan.
Contrary evidence: als jij je mening hebt gevormd, ga je bewust zoeken naar aanwijzingen voor je
mening.
Falsificatie: je bedenkt experimenten die een wetenschappelijk idee onderuit kunnen halen. Als het
niet lukt een theorie onderuit te halen, dan is dit een bewijs voor de kracht van de theorie.
Multi-rater-methode: methode om eenzijdigheid in je meningsvorm tegen te gaan, door meerdere
personen in te schakelen om tot een eindoordeel te komen.
Hoofdstuk 2 Kenmerken van en kwaliteitseisen aan diagnostische
instrumenten
De psychodiagnost gebruikt wetenschappelijk onderbouwde methoden en instrumenten om gedrag
en eigenschappen van mensen in te schatten. Deze instrumenten zijn onder te verdelen in drie
categorieën: interviewtechnieken, psychologische testen, observatiemethoden.
2.1 Drie soorten diagnostische instrumenten
Bij de psychodiagnostiek wordt gebruikt gemaakt van drie diagnostische instrumenten: het interview,
de psychologische test, gedragsobservaties. Deze drie instrumenten worden ook wel ‘de gouden drie’
genoemd.
De psychologie probeert fenomenen die leken als vaag, subjectief of ongrijpbaar ervaren toch
objectief, exact en meetbaar te maken. De meetinstrumenten die psychologen gebruiken zijn minder
precies en nauwkeurig net als het interview, de psychologische test en de gedragsobservaties. We
spreken dan van een onvermijdelijke foutenmarge.
2.2 Wat maakt een test een goede test?
COTAN is een kwaliteitskeurmerk voor psychologische testen dat is afgegeven door het NIP, de
beroepsorganisatie van psychologen.
- Een professionele test wordt geconstrueerd vanuit een wetenschappelijke achtergrond.
- Schalen zijn homogeen en zuiver.
- Er is onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid en validiteit van de test.
- De wijze waarop een test moet worden afgenomen is precies omschreven en doorgaans in
hoge mate gestandaardiseerd.
- Testscores kunnen worden vergeleken met voldoende grote en representatieve
normgroepen.
- Er is onderzoek gedaan naar de meetpretenties van de test en de mate waarin de test die kan
waarmaken.
, Psychodiagnostiek en assessment 2e druk
Henk Verhoeven
Testgebruiker (toegepast psycholoog) hoeft niet alle ins en outs van wetenschappelijke en statistische
methoden te kennen, maar moet daar wel in grote lijnen van op de hoogte zijn.
Testconstructeur (academisch psycholoog) moet alle ins en outs van wetenschappelijke en statistische
methoden kennen.
2.2.1 Het wetenschappelijke fundament van diagnostische instrumenten
Wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke ideeën verschillen inhoudelijk niet veel van elkaar,
maar de manier waarop die ideeën tot stand zijn gekomen en hoe ze verder evolueren zijn vaak wel
scherp te onderscheiden.
Opvattingen van een psycholoog worden beschouwt als tijdelijke hypotheses die voortdurend
onderwerp zijn van empirisch onderzoek en academische en praktische discussie. Wetenschappelijke
psychologen vinden niet zomaar iets, maar hangen een theorie aan die gebaseerd is op de
uitkomsten van experimenten en wetenschappelijk onderzoek en onderworpen is aan kritische
discussies in wetenschappelijke fora.
Wetenschappelijk denken betekent dat je accepteert dat je meningen altijd voorlopige meningen zijn,
dat wetenschap een nooit eindigende discussie is waarbij op basis van harde feiten ideeën
geaccepteerd of verworpen worden.
2.2.2 Gebruik van zuivere, homogene constructen
Factoranalyse is een datareductietechniek, een methode om via een statistische benadering patronen
en samenhang in grote en complexe hoeveelheden informatie te ontdekken. Onderliggende
processen/factoren kun je proberen te ontdekken door observatie en logisch nadenken, maar ook via
statistiek en factoranalyse.
Een verzameling van hoge correlatiecoëfficiënten wordt een factor genoemd.
Schalen van vragenlijsten zijn terug te voeren tot één zo’n gemeenschappelijke factor: de schaal is
zuiver/homogeen.
Big Data: geavanceerde computers die zeer grote factoranalyses aankunnen.
Met behulp van factoranalyse vindt men factoren. Een factor bestaat uit items die onderling allemaal
hoog met elkaar correleren (hetzelfde meten).
2.2.3 Betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid is een intern kenmerk van een test/meetmethode. De mate van betrouwbaarheid
geeft aan wat het plafond van de validiteit van een instrument kan zijn.
Betrouwbaarheid heeft betrekking op de afwezigheid van storende factoren die het meetproces
kunnen vertroebelen. De factoren die de betrouwbaarheid van een instrument aantasten zijn niet
altijd makkelijk aan te wijzen en te verhelpen.
Wat statistische methoden in essentie doen is de vraag naar waar de ruis vandaan komt omzeilen. Ze
stellen alleen vast dat er ruis is en hoe groot de invloed daarvan is.
Normaalverdeling: zeer groot aantal fysieke eigenschappen (lengte, gewicht), psychische
eigenschappen (intelligentie, waarden) en psychofysische eigenschappen (geheugen, reactietijden)
zijn normaal verdeeld. Belangrijke kenmerken van een normaalverdeling zijn het gemiddelde en de
standaarddeviatie (kan per eigenschap variëren, wordt vastgesteld door de resultaten van een groot
aantal testers te bekijken).
Bij een foutenmarge gaat men uit van de aanname dat de score van de cliënt eenzelfde spreiding
heeft als die van andere cliënten die eerder onderzocht zijn.
Vier manieren om betrouwbaarheid te meten:
- Het aantal correlaties is N(N-1):2. Het gemiddelde van de correlaties is de betrouwbaarheid
van de schaal.
- Splitsingsmethode: items worden in twee willekeurige groepen verdeeld en de correlatie
tussen de groepen wordt berekend.