H2 MLBB Trait Approach
Great man theories; gebaseerd op de grote namen van de geschiedenis. Men geloofde eerst
dat leiders geboren worden met de kenmerken die goede leiders hebben, en dat je die ook
daadwerkelijk nodig had.
Mid 20e eeuw werd deze kijk uitgedaagd door Stogdill, die zei dat er geen consistente set van
kenmerken bestond die leiders differentieerde van niet-leiders. Een leider in de ene situatie
hoeft dit niet te zijn in een andere situatie. Het gaat op de relatie tussen de mensen in een
sociale situatie.
Alliger vond dat kenmerken sterk geassocieerd zijn met iemands perceptie van leiderschap.
Charismatische leiders hebben consistent trekken als self-monitoring, engagement in
impression management, motivation to attain social power en motivatie voor self-
actualisatie.
1e survey van Stogdill:
- Intelligence
- Alertness
- Insight
- Responsibility
- Initiative
- Persistence
- Self-confidence
- Sociability
Hier kwam ook uit nar voren dat de relatie tussen leider en volgers van belang is voor de
positie van de leider. 2e survey wees uit dat de kenmerken van een leider inderdaad
onderdeel zijn van leiderschap.
Mann: intelligence, masculinity, adjustment, dominance, extraversion, conservatism.
Intelligence, masculinity en dominance zijn significant gerelateerd an hoe individuen leiders
zien.
Leiders verschillen van niet leiders op 6 kenmerken: drive, motivatie, integriteit,
zelfvertrouwen, cognitieve vaardigheden, taak kennis.
Centrale kenmerken: intelligence, self-confidence, determination, integrity en sociability.
Intelligence
Leiders hebben hogere intelligentie dan niet leiders. Maar het mag niet te veel verschillen
van de volgers, want dit kan ook juist tegenwerken.
Self-confidence
Zeker zijn van eigen competenties en vaardigheden. Ook zeekr zijn dat pogingen om anderen
te beïnvloeden goed zijn en goed gaan.
Determination
,Verlangen om de taak te volbrengen. Initatief tonen, doorzetten, dominant zijn en drive zijn
key factors.
Integrity
Onder integriteit wordt eerlijkheid en betrouwbaarheid verstaan. Men neemt dan
verantwoordelijkheid voor zijn/haar acties en inspireren vertrouwen in anderen.
Sociability
Sensitief zijn voor andermans behoeften, zorgen om andermans welzijn.
Extraversie is het sterkst gerelateerd aan leiderschao. Gevolgd door conscientieusheid,
openheid, lage neuroticisme. Agreeableness was het zwakst geassocieerd.
Shankman & Allen; practice-oriented model of emotionally intelligent leadership: leider moet
zich bewust zijn van 3 fundamentele factoren; context, zelf en anderen.
Trait approach benadrukt dat het hebben van een leider met bepaalde kenmerken cruciaal
is voor effectief leiderschap:
- Het vergroot organisationeel effectiviteit
- Persoonlijk bewustzijn en ontwikkeling
Sterke kanten
- Het spreekt tot de verbeelding, men vindt leiders anders en dat ze speciale
kenmerken hebben
- Eeuw aan onderzoek ondersteunt het
- Het benadrukt het leiderschap component
- Biedt benchmarks voor waar we naar moeten kijken als we een leider zoeken
Kritiek
- Moeilijk een definitieve lijst te maken, en lijkt eindeloos
- Houdt geen rekening met situaties zoals Stogdill zei
- Zeer subjectief
- Kijkt niet naar kenmerken in relatie tot leiderschap uitkomsten
, H5 Situational Approach
Situationele benadering is gevormd door Hersey en Blanchard. Het legt de focus op dat
leiderschap anders moet worden ingericht in bepaalde situaties. Hier is het Situational
Leadership Model II voor ontwikkelt. Het model gaat uit van een directieve en supportieve
richting. Om te bepalen wat in een situatie nodig is moet de leider de volgers evalueren en
bekijken hoe competent en betrokken ze zijn om een gegeven doel te volbrengen.
Leiderschapsstijlen kunnen in 4 categorieën worden ingedeeld:
1 S1; high directive – low supportive; ook wel de directive stijl. Focus op communicatie
en doel bereiken. Goed supervisen.
2 S2; high directive – high supportive; coaching. Communicatie focus op doelen
bereiken en behoeften.
3 S3; high supportive – low directive; luisteren, prijzen, feedback geven
4 S4; low supportive – low directive; delegating.
D1: low competence, high commitment (nieuwe werknemers)
D2: low competence, low commitment
D3: moderate/high competence, variable commitment
D4: high competence, high commitment
D1 werknemers zijn vaak nieuw. Zeer gemotiveerd maar weinig kennis. D4 werknemers zijn
doorgewinterde werkers die al hebben laten zien wat ze kunnen.
Voor nieuwe D1 werknemers is een zeer directieve en lage supportieve aanpak het beste
(S1).
D2 werknemers die weinig competent zijn en niet gemotiveerd, hebben zowel een directieve
als supportieve leiderschapsstijl nodig, de S2, ook wel coachende stijl.
Strengths
1. Al jaren zeer bruikbaar en vaak gebruikt binnen organisaties
2. Praktisch; het is makkelijk te begrijpen en sluit aan bij wat men wel vindt, gemakkelijk
toepasbaar in verschillende settings
3. Prescriptive; het geeft aan wat je wel en niet moet doen in bepaalde situaites
4. Nadruk op flexibiliteit van de leider, leiders moeten stijl aanpassen op basis van de
doelen en behoeften van volgers
5. Reminder dat volgers verschillend behandelt moeten worden op basis van doelen en
mogelijkheden om andere skills aan te leren
Criticism
1. Maar weinig fundamenteel wetenschappelijk onderzoek over de theoretische basis
2. Ambigue conceptualisatie; niet duidelijk hoe commitment en competentie aan elkaar
gelinkt is
3. Niet duidelijk hoe commitment en competentie binnen verschillende levels van
ontwikkeling zijn + commitment wordt uitgelegd als zelfverzekerdheid en motivatie.
Het is echter eerder een continuum dan uitersten
4. Waarom wordt men van D1 D2 minder committed?
5. Wel ondersteunt dat D1 baat heeft bij structuur, maar niks gerelateerd aan D4