Solomon H1 - Zoon
1. De titel van het eerste hoofdstuk is ‘Zoon’. Waarom denk je dat Solomon voor deze titel
heeft gekozen? Noem in je antwoord ten minste de concepten verticale identiteit en
horizontale identiteit. Leg uit wat deze concepten betekenen en hoe deze van toepassing
zijn op Andrew Solomon zelf.
Volgens mij heeft hij het over zichzelf als zoon van zijn ouders? Deels lijkt hij op zijn ouders,
hebben ze dezelfde eigenschappen (verticale identiteiten), zoals etniciteit, maar hij heeft ook
unieke kenmerken die zijn ouders niet hebben (horizontale identiteit), zoals zijn
homoseksualiteit.
2. Francis Fukyama (sociale theoreticus, p.33), spreekt van een ‘postmenselijke toekomst’
waarin we de verscheidenheid van de mensheid elimineren.
a. Welke trends dragen hieraan bij?
Correctieve ingrepen die gedaan worden bij kinderen, zoals groeihormonen toedienen
om kleine kinderen groter te maken, een hazenlip herstellen of ambigue
geslachtskenmerken normaliseren.
b. Hoe verhoudt deze ‘postmenselijke toekomst’ zich tot een ‘sociale visie’ en een
‘humanistische visie’ op kinderen/mensen met een ‘beperking’? (p.60). Laat in je
antwoord zien dat je weet wat deze visies inhouden.
Postmenselijke toekomst: de verscheidenheid binnen de mensheid wordt geëlimineerd
Sociale visie: verscheidenheid aan mensen maakt de wereld interessanter.
Humanistische visie: we moeten het lijden van elk mens naar ons beste kunnen
verlichten. Ten goede van het kind. (medisch model)
De postmenselijke toekomst waar Fukyama over spreekt past denk ik bij de sociale visie:
volgens mij wil Fukyama juist de verscheidenheid binnen de mensheid bewaren (sociaal),
en niet iedereen ‘hetzelfde’ maken zonder enig verschil (humanistisch).
c. Wat zouden jouw argumenten voor en tegen deze ‘postmenselijke toekomst’ zijn?
Voor: Zonder verscheidenheid tussen mensen is het makkelijker om een plekje te vinden
in de samenleving. Minder verschillen, minder discriminatie.
Tegen: Iedereen is zichzelf, mensen worden ongelukkig als ze niet zichzelf kunnen zijn
maar aangepast zijn aan de rest.
3. ‘Wij gebruiken vaak ziekte als we een bepaalde gesteldheid in een negatief daglicht willen
stellen en identiteit als we die positief willen bevestigen. Dat is een vals onderscheid.’
(p.15). Wat bedoelt Solomon hiermee en welke visie kun je hieruit afleiden?
In de huidige samenleving is een ziekte verkeerd – daar moet je aan geholpen worden om er
vanaf te komen, en identiteit is iets positiefs – dat moet je juist houden. Solomon vindt dat
veel aandoeningen zowel een ziekte als een identiteit zijn, maar dat we maar één aspect zien
als we het andere verbloemen, terwijl dit niet nodig hoeft te zijn. Hij is dus aanhanger van de
sociale visie.
4. Het boek ‘Far from the tree’ is tot stand gekomen na uitvoering onderzoek door Solomon
zelf. Hoe is zijn studie te typeren en welke kritiek kun je hier als wetenschapper op hebben?
Kritiek eenzijdig? Hij heeft contact met 1 gezin bij een onderwerp. Echter kan het
probleem zich heel anders voordoen bij iemand anders. Wel is zijn studie dus gebaseerd op
ervaringsdeskundigen, dus is dit een goede/betrouwbare bron?
Vanuit 1 onderzoeker, 1 mening. Geen bronnen, alleen zijn ervaringen en de mensen die hij
spreekt.
Solomon H3 - Dwergen
1. Op pp. 150/151 beschrijft Solomon een dilemma van de meeste ouders van kleine mensen
bij de keuze van de opvoeding van hun kinderen. Bespreek het dilemma en leg dit dilemma
uit a.d.h.v de begrippen ‘identiteit’ en ‘normalisatie’. Wat zou jij als pedagogische
professional ouders in deze adviseren en waarom?
, Dwergschap aannemen als identiteit, bv door naar dwergconferenties te gaan, dwergen
betrekken bij het leven van hun kind, lichtschakelaar lager plaatsen, etc: wereld aanpassen
aan het kleine kind dwerg zijn = identiteit. Maar kind krijgt dan voortduren beperkingen
van die identiteit opgelegd.
Voor de normale wereld kiezen. Zeggen dat klein zijn niet zo heel erg verschilt van lang zijn,
vriendschappen sluiten ongeacht lichaamslengte. Zelf aanpassen aan de ‘normale’ wereld
het wordt ‘normaal’ om dwerg te zijn: het wordt genormaliseerd. Kan ook vermoeiend zijn
om steeds te horen dat je niet gehandicapt bent.
2. Waarom is het aan te raden voor kinderen met een groeistoornis om tijdens hun
adolescentie een LPA meeting te bezoeken? In welk opzicht speelt horizontale of verticale
identiteit hierbij nog een rol? Wat wordt er in Nederland georganiseerd om de belangen
van Kleine Mensen te
Andere kleine mensen opzoeken horizontale identiteit
3. Kleine mensen ervaren veel onbegrip en vooroordelen vanuit de maatschappij. Geef een
aantal voorbeelden hiervan. Op welke manier zou gewerkt kunnen worden aan de
vermindering van maatschappelijke onbegrip en vooroordelen en welke rol hebben
opvoeders en pedagogische professionals hierin?
Mensen met dwerggroei leren kennen, koppelen aan iemand in de samenleving? Van elkaar
leren. Ook al aandacht eraan besteden op de basisschool, zodat het normaler wordt. Weten
dat het er is en dat het oké is. Diversiteit aanbieden op de basisschool.
4. In het hoofdstuk worden veel ervaringsverhalen verteld, zowel van ouders als van kleine
mensen zelf. Wat valt op in deze verhalen?
AFMAKEN Belichten vooral de heftige en negatieve kanten van de stoornissen, de gematigde
varianten worden amper toegelicht waardoor het lijkt alsof allen alleen maar super heftig is.
Solomon H4 – Syndroom van Down
1. Wat zijn de prenatale procedures die testen voor DS? Wat zijn de risico’s? Hoe nauwkeurig
zijn deze procedures in het identificeren van de ernst van de geestelijke of lichamelijke
stoornis?
Vruchtwaterpunctie, vlokkentest, NIPT. NIPT kleinste risico op miskraam. Niet nauwkeurig wat
betreft ernst van de stoornis, alleen of er wel of geen DS te herkennen is.
2. Wat waren de omstandigheden tijdens en na de Tweede Wereldoorlog die (indirect)
hebben geleid tot een groter publiek bewustzijn en acceptatie van mensen met een
handicap?
Maatschappelijke vooroordelen tegen invaliden werd minder door het grote aantal
gehandicapte veteranen van de Tweede Wereldoorlog.
3. A. Wat is het Early Intervention programma (Vroege Interventie)?
Federaal programma voor kleine kinderen met een breed scala aan stoornissen (laag
geboortegewicht, cerebrale parese, downsyndroom, autisme) en heeft het niveau van
functioneren in al die groepen enorm verhoogd. Onderdelen van het programma tot aan de
leeftijd van drie jaar: fysiotherapie, ergotherapie, dieetadvies, ondersteuning bij
gehoor/gezichtsproblemen, verpleegkundige zorg, logopedie en leren omgaan met
technologische hulpmiddelen, alsook training en ondersteuning voor ouders die hun taak
moeilijk aan kunnen. Gaat vooral om aanbieden van allerlei soorten sensorische stimuli.
B. Wat is de relevantie van EI in het nature versus nurture debat?
Nature: kind heeft een genetische afwijking en daar is niks aan te doen
Nurture: kind heeft een genetische afwijking, dus er is werk aan de winkel
EI/VI is ultieme uitdrukking van het idee dat nurture belangrijker is dan nature, en daarmee
overwinning van psychoanalyse, burgerrechtenbeweging en empathie op eugenetica,
sterilisatie en segregatie. Vroege interventie vroeg behandelen ‘werken’ aan het kind
dus nurture.
, C. Welke voorbeelden van EI zijn er in Nederland voor kinderen met het Syndroom van
Down?
Kleine Stapjes https://downsyndroom.nl/levensloop/early-intervention/
Preverbale logopedie https://logopedieheemskerk.nl/syndroom-van-down/
4. De twee belangrijkste benaderingen in het onderwijs aan gehandicapte kinderen zijn
‘mainstreaming’ en ‘inclusie’. Wat houden deze termen in en wat zijn de argumenten voor
en tegen de trend ‘inclusie’ met het oog op de ontwikkeling van niet-gehandicapte
klasgenoten? 231 289
Mainstream: dat gehandicapte leerlingen grotendeels onderwijs kregen in speciale klassen op
reguliere scholen.
Inclusie: in jaren 90 verschoof focus naar inclusie: leerlingen zitten in dezelfde klas als hun
niet-gehandicapte leeftijdsgenoten, vaak met een speciale begeleider.
Voor inclusie: delen van een schoolklas met gehandicapten doorbreekt het wijdverbreide
wantrouwen en onbehagen jegens mensen met een beperking en maakte degenen zonder
een beperking menselijker. Kinderen met DS die geïntegreerd worden krijgen goed model
aangeboden voor hun taalontwikkeling, leren gedragsnormen en bereiken door de bank
genomen meer dan in een omgeving die is ingericht op hun beperkingen. Inclusief onderwijs
bereidt mensen met DS voor op werk onder begeleiding en bevrijdt ze van de gesloten
sociale werkplaatsen van vroeger. Helpt ze om een betrekkelijk onafhankelijk leven te leiden.
Tegen inclusie: sommige ouders klagen dat gehandicapte kinderen in dezelfde klas als niet-
gehandicapte kinderen afleiden en vertragend werken. DS in inclusieprogramma’s zijn vaak
afgesneden van hun lotgenoten. Mensen zonder DS zijn maar tot op zekere hoogte bereid
relaties met hen aan te gaan.
5. Wat is uithuisplaatsing (placement)? Wat zijn de voordelen en nadelen van uithuisplaatsing
die in het hoofdstuk genoemd worden?
Uithuisplaatsing: kinderen die bijvoorbeeld in tehuizen/klinieken/woongroepen wonen
omdat ze thuis niet meer kunnen wonen. Bijvoorbeeld als gezinnen besluiten dat ze de zorg
niet langer aankunnen.
Voordeel: maakt functionele leven makkelijker
Nadeel: schuldgevoelens, ouders idee dat ze hebben gefaald, maakt emotionele leven
moeilijker
Stearns Introduction
1. In Introduction beschrijft Stearns twee analytische uitdagingen voor historici die de
geschiedenis van de jeugd onderzoeken. Hoe omschrijft Stearns de tweede
uitdaging/spanning en met welk voorbeeld illustreert hij dit punt?
De aanname dat wat we vandaag de dag doen natuurlijk en normaal is, wat het moeilijk
maakt om ons in te leven in patronen van vroeger. Voorbeeld: de meeste kinderen in
agriculturele samenlevingen werden aan het werk gezet, vaak op een jonge leeftijd.
Tegenwoordig wordt gedacht dat kinderarbeid iets slechts is, maar ervaarden kinderen dit
vroeger ook zo? En moesten ze echt heel hard werken?
Stearns H1 – Childhood in Agricultural Societies: The First Big Changes
1. Jagen en verzamelen werd voor veel mensen vervangen door landbouw in de millennia na
9000 voor Christus, zo’n 10.000 jaar geleden. Zorgde deze landbouwrevolutie voor betere
of slechtere levensomstandigheden voor kinderen? Beargumenteer je standpunt aan de
hand van minimaal drie veranderingen ten aanzien van het omgaan met kinderen die met
revolutie gepaard ging.
Er waren meer kinderen, maar slechtere omstandigheden voor de kinderen:
- Kinderen konden meehelpen met werken om meer geld te verdienen (bv craft production
& home manufacturing). Begon rond 5 jaar. Ze verdienden wat geld, maar konden niet