Week 1 – Cultural Diversity
Rogof et al. (2018), The importance of understanding children’s lived experience How do children learn to navigate across the practices common
to the distinct settings of their lives?
Er moet meer gefocust worden op de ‘lived experience’ (begrijpen van ervaringen&praktijken in dagelijkse omgeving van leven) van kinderen om
hun ontwikkeling te begrijpen, in verschillende culturele omgevingen waarin ze navigeren.
Soc-cult theoretisch perspectief: leren+ontwikkeling door proces van participatie van mensen in activiteiten & evenementen van hun cult.
gemeenschappen. Cultuur = manier van leven van generaties mensen in gemeenschappen. (observatie, bijdrage, instructies door interacties
gemeenschap)
Praktijktheorieën/participatie: contextuele&culturele aspecten vh leven integreren in begrip vh kind id ontwikkeling. Participatietheorie:
individu&context/cultuur wederzijds vormende aspecten van levensproces. (mensen veranderen hun deelname aan evenementen op
korte&lange termijn). Culturele participatie: aspecten van leven die per gemeenschap verschillen & overeenkomen. (dagelijkse routines,
inspanningen van verzorgers, gemeenschapswaarden)
60/70 crisis: cult onderzoek vraagtekens bij algemene toepassing van stadia en mentale vermogens, ongeacht context en cult aspecten. Alles op
versch leeftijden. 2 richtingen:
- Begrijpen van ontwikkeling van kinderen in context van hun leven
- Algemene vermogens (conceptontwikkeling of geheugen bv) specifieke domeinen (biologische, wiskundige, fysieke, sociale
conceptuele ontwikkeling)
Onwetendheid overgeneralisatie door gebrek aan aandacht voor cult verschillen in onderzoekspopulaties en over generaties heen. Lab-
methoden moeten in evenwicht komen met dagelijks leven. Lab-onderzoek heeft meer betekenis naarmate het gebaseerd is op relevante
alledaagse ervaringen van kinderen in onderzochte gemeenschap.
Ontwikkelingstheorieën: alle theorieën over hoe kinderen zich ontwikkelen bevatten assumpties, hypotheses, implicaties over ervaringen en
activiteiten in dagelijks leven.
Hoe kinderen navigeren tussen situaties vereist onderzoek: ondersteuning (en door wie) voor het leren, wat is ‘appropriate’ in situaties, of
nieuwe strategieën.
Super & Harkness (1986), The developmental niche: a conceptualization at the interface of child and culture.
Developmental niche = framework. Micro-omgeving wordt beschreven vanuit pov van kind ontwikkeling en verwerving van cultuur begrijpen.
Culturele omgeving v.e. kind wordt geconceptualiseerd in 3 componenten, werken samen als groter systeem en allemaal met delen van de
cultuur.
- * Physical & social settings (omgeving waarin een kind leeft)
- * Customs of childcare & childrearing (gewoontes, praktijken van de opvoeders)
- * Psychology of the caretaker (psychologie, beliefs van de opvoeders)
De systemen mediëren de ontwikkelingservaring van het individu in de grotere cultuur. Regelmaat & continuïteit soc/aff/cog regels van cultuur.
Homeostatische mechanismen houden de 3 systemen in harmonie met elkaar en aangepast aan het ontwikkelingsniveau en de individuele
kenmerken van het kind. Niche: refers to an organism’s place or function in a biosystem.
Contrasterende metaforen mbt ontwikkeling:
- Psychologie: ontwikkeling = proces van groei
- Antropologie: ontwikkeling = leren, vorming van algemene mogelijkheden cultureel bepaalde gedrags- en denkpatronen
Parental ethnotheories: culturele modellen die ouders hebben mbt hun kinderen/families en zichzelf, als ouder. Georganiseerde set van ideeën
dat gedeeld wordt. Systeem wat alle ideeën over kinderen/praktijken/uitkomsten van praktijken met elkaar linkt.
Universeel doel van ouders: kind laten overleven, bij de familie te houden en lid van de cultuur te worden. Verder zijn beschrijvingen veel
cultureel geconstrueerd.
Vélez-Agosto et al. (2017), Bronfenbrenner’s bioecological theory revision: moving culture from the macro into the micro
Bronfenbrenner’s bio-ecologisch ontwikkelingsmodel houdt geen rekening met rol van cultuur: als factor in macrosysteem zonder definitie.
Versch. wet theorieën vinden dat cultuur niet los staat van individu, maar product is van menselijke activiteit. Cultuur functioneert niet alleen op
macroniveau, maar aanwezig in dagelijkse activiteiten (deel van gemeenschappen/gedragingen dmv taal/betekenisgeving, deel van cog
processen, bv intelligentie/geheugen).
1974: 2 lagen: * bovenste laag: directe omgeving (thuis/school/vrienden). 3 dimensies: fysieke dimensie, mensen&rollen in kinds leven, activ van
kind en soc betekenissen van act.
* ondersteunende omringende laag: fys/geo kenmerken + institutionele contexten. Wat kan wel/niet in directe omgeving
gebeuren?
Cultuur niet gedefinieerd, maar geïmpliceerd in vorm van soc systemen die onderdeel zijn van ondersteunende omringende laag.
1977: complexere onderling afhankelijke systemen: individu, micro, meso, exo, macro. Cultuur als onderdeel van macro en ideologische structuur
in meso.
Macro verschilt fundamenteel van andere systemen: verwijst niet naar spec contexten die leven beïnvloeden, maar: algemene prototypes uit
(sub)cultuur patronen voor structuren/activ plaatsvindend op dat niveau. (in)formele instellingen opgebouwd uit +- dezelfde blauwdrukken.
Vygotsky’s socioculturele theorie: hoe cultuur bemiddelt menselijke ervaring en transformeert menselijke activiteit. Cultuurbepaalde
dingen geïnternaliseerd in hogere psychologische functies. Cult = systeem waarin dagelijkse menselijke activiteiten worden gerealiseerd en
geïnternaliseerd. Mens. ontw. = cultureel gemedieerd proces (door geleerde gedragingen)
Thomas Weisner’s eco-culturele theorie: cult gemeenschap ontwikkelingspaden geïnternaliseerd in routines. Persoon = actor in
eigen ontwikkeling.
Barbara Rogoff’s transformatie van participatieperspectief: ontw = transformatie van participatie in soc-cult activiteiten. Cultuur
binnen gemeensch. routines richtlijnen van betrokkenheid bij cult participatie in dagelijkse activiteiten. Cultuur medieert ontwikkeling/leren
vanaf begin van proces van socialisatie. Bij alle aspecten macro?
In Bronfenbrenner is cultuur een aspect van macro, maar in realiteit beïnvloeden cultuur &
binnenste lagen elkaar continu wederzijds geen rekening mee gehouden.
Spiraal: transactionele aard van menselijke ontwikkeling ipv scheiding tussen individu en cultuur
(hiërarchie).
HC1 – Pauline Slot
, Geen meerderheid/minderheid meer door diversiteit (stad/platteland, religieus/niet-religieus, familiesamenstelling, etniciteit). Berns
Week 2 – Cultural identity development
Brubaker & Cooper (2000), Beyond “Identity”
Identiteit = dubbelzinnig begrip. Vooral als analytische categorie. Erik Erikson. Verschillende betekenissen (heterogeen, in sterk versch richtingen):
- Basis van soc/pol actie: identiteit belang, om niet-instrumentele vormen van soc/pol actie te benadrukken en conceptualiseren
- Speciefiek collectief fenomeen: fundamentele & daaruit voortvloeiende gelijkheid tussen leden van groep/categorie
- Kernaspect (ind/coll) ‘zelfheid’/fundamentele voorwaarde van sociaal zijn: iets dat zogenaamd diep/fundamenteel/blijvend is
- Product van soc/pol actie: procesmatige interactieve ontwikkeling vh soort coll zelfinzicht/solidariteit/’groepszin’ die coll actie
mogelijk kan maken
- Vluchtig product van meerdere/concurrerende discoursen: onstabiele/meervoudige/fluctuerende/gefragmenteerde aard van
hedendaagse ‘zelf’
Kritiek: praktijk- & analysecategorieën worden vaak gemixt.
*Hard/strong/essentialist inzichten van identiteit:
- Leden delen fundamentele karaktereigenschappen met elkaar (onder personen en over tijd). Negeert delen van diversiteit. Bij elkaar
om wat ze doen (bv ALLE NL’ers)
- Hoge homogeniteit van groepsleden, sterke grenzen met andere groepen (duidelijke grenzen binnen/buiten)
- Reflecteert alledaagse betekenis van de term (bv in praktijkcategorieën)
*Soft/weak/constructivist inzichten van identiteit:
- Identiteiten van mensen uit dezelfde groep veranderen over tijd/contexten/van een lid tot een ander (NL’er in NL ≠ NL’er in Suriname)
- Veel gebruikt in theoretische discussies over de term (bv in analysecategorieën)
Door spanningen en tegenstrijdigheden tussen verschillend gebruik & focus op conditie ipv proces 3 onderling verbonden alternatieven
(gebruiken zonder verwarring):
1. *Identification & categorization: zelf-identificatie & identificatie door anderen matchen niet altijd. De staat belangrijke identificeerder
(en gate-keeper, wie wel/niet?)
2. *Self-understanding & social location (‘situated subjectivity’, wie iemand is verandert per locatie)
3. *Commonality, connectedness, groupness (emotioneel beladen gevoel tot een onderscheidende, begrensde groep te horen, met
gevoelde solidariteit/eenheid met groepsgenoten en gevoeld verschil/antipathie voor buitenstaanders)
Sokol (2009), Identity development throughout the lifetime: an examination of Eriksonian theory Identiteitsontwikkeling bekijken vanuit
levensloopperspectief.
Psychosociale theorie van Erik Erikson: levenslang model van menselijke ontwikkeling, 8 opeenvolgende psychosociale stadia. Inherent
conflict/crisisoplossenontwikkeling. Erkende invloed van cultuur. Soc-cult factoren.
- * Identificatie in kindertijd (6-11): kind herkent zichzelf als uniek, losstaand wezen. Rijpingkenmerken van ouders/anderen
overnemen. Identificatie: verwachtingen over wat iemand wil doen. Verlies van interesse in klakkeloos overnemenidentiteitsvorming.
- * Identiteitsvorming in adolescentie (12-24): conflict=identiteit vs rolverwarring. Identiteit=gevoel van wie men is als persoon en
bijdrager ad samenleving. Indiv leert plaats in wereld kennen. Gevoel van welzijn, thuiszijn in lichaam, richting in leven, gevoel ertoe doen. Wat
een reden geeft om te zijn. De grootste vooruitgang in identiteitsontw vindt plaats tijdens universiteitsjaren (belangrijke beslissingen maken).
Belangrijk om gevoel/emoties te kunnen uiten.
- * Identiteitsontwikkeling in volwassenheid (25+): 25-39ontwikkelen/consolideren van doelen (carrière&familie), 40-
65eigenschappen van andere geslacht terugwinnen en ervaring van verschuiving in perspectief op de tijd. Heronderzoek van
identiteitskwesties, 65+pensioen: nadenken over gemaakte keuzesvoldoening of spijt.
Identiteitsontwikkeling is zowel een normatieve periode vd adolescentie als een evoluerend aspect vd volwassenheid. Identiteitsontw = continu
proces tijdens volwassenheid.
Sözeri et al. (2022), Turkish-Dutch mosque students negotiating identities and belonging in The Netherlands begrijpen van onderhandelingen
over gevoel om erbij te horen/zelf-identificatie als TU/NL/MA. Fieldwork in the mosque classrooms, observing how learning happens, interviews
(students 6-16y), zelfidentificatie & gevoel van saamhorigheid.
Belangrijkste doelstelling moskeeonderwijs = versterken van moslimse & Turkse identiteit. Participatieve leerinteracties ontw zelfgevoel en
binding met peers/volwassenen.
Kritiek op moskeeonderwijs:
- Wordt vaak gezien als verband met religieuze radicalisering, wordt niet gecontroleerd door formele onderwijsautoriteiten
- Uitgesproken zorgen onder Eur beleidsmakers: over Diyanet-moskeeën die burgerzin onderwijzen aan Turkse staat die moskeeklassen
sponsort als onderdeel van hun diasporabestuursbeleid. (jonge moslims vervreemd van reguliere westerse samenleving waarin ze leven).
Gebrek aan gevoel van verbondenheid met de groep hoger risico op depressie/eenzaamheid/emotionele stress
Ond naar sociale identiteit: ergens bij horen nauw verbonden met identificatie van indiv met rel/etn/nat gemeenschap.
Bicultureel, monocultureel, moslimidentiteit > nationale verbondenheid, moeite met 2 culturen. Kernpunten uit bevindingen: rol vd
moskeecontext, ontw reactieve identiteit, betekenisgeving door leerlingen.
HC2 – Semiha Sözeri
Development of reactive identification:
- Blootstelling aan publieke bronnen van angst/discriminatie/exclusie trigger ontwikkeling van reactive identification als
verdedigingsmechanisme en coping strategie
- Risico van academic disengagement en afhaken bij grensoverschrijdende interacties
- Meer aandacht nodig voor beschermende rol die gespeeld kan worden door docenten/moskee leraren/pedagogische stakeholders.
Week 3 – Multicultural society
Friberg (2019), Does selective acculturation work? Cultural orientations, educational aspirations and school effort among children of
immigrants in Norway
Kunnen we een voordeel van immigranten waarnemen (niet alleen in onderwijsaspiraties/-verwachtingen, maar ook in termen van
schoolinspanning) bij kinderen van immigranten in Noorwegen? In hoeverre kan dit voordeel gerelateerd worden aan selectieve acculturatie?