Leerstof tentamen week 1
OWE 1 – Engels
Engels in het basisonderwijs – kennisbasis vakdidactiek
Hoofdstuk 2: Taalverwerving
2.1 Uitleg van begrippen
Bij taalverwerving is sprake van een proces waarin kinderen zich vanzelf en spelenderwijs een taal
eigen maken. Bij een taal leren is sprake van intentioneel leren, het bewust leren van een taal in een
onderwijssituatie. De moedertaal is de eerste taal die een kind verwerft vanaf de geboorte. Een
tweede taal is een taal die mensen leren in een omgeving waar deze taal dominant is, terwijl zij zelf
een andere taal spreken. Een vreemde taal is een taal die men meestal leert in een omgeving waar
deze taal niet wordt gesproken. Engels is in Nederland een vreemde taal maar heeft hier een aparte
positie, tussen tweede en vreemde taal in. Een belangrijk verschil met een tweede taal is dat
kinderen het Engels niet echt hoeven te gebruiken in contacten in hun omgeving, zoals een
tweedetaalleerder het Nederlands wel moet gebruiken. Bij tweetaligheid gebruikt iemand regelmatig
twee talen. Bij meertaligheid heeft iemand meerdere talen verworven. Met halftaligheid wordt
bedoeld het op geringe wijze beheersen van de moedertaal en de tweede taal door
migrantenkinderen. Een dialect is een streekgebonden variëteit van de standaardtaal.
Anderstaligheid wordt in dit boek gebruikt voor de situatie waarin leerlingen in het Nederlandse
basisonderwijs een andere moedertaal spreken dan Nederlands. In lungua franca is een taal die
wordt gebruikt als gemeenschappelijke communicatietaal door sprekers van verschillende
(moeder)talen. Globish is een groeiend fenomeen. Het is geen taal maar een communicatiemiddel,
dat wil zeggen: een eenvoudige versie van het Engels met een vocabulaire van slechts 1500 woorden.
Een probleem is wel dat het zo afwijkt van het Engels dat native speakers van het Engels het soms
niet begrijpen. Een native speaker van een bepaalde taal heeft die als moedertaal. Een near native
speaker van een bepaalde taal spreekt die taal bijna net zo goed als een native speaker maar het is
niet de moedertaal.
2.3.1 Vermogen om een taal te leren en te verwerven
Er zijn veel theorieën en onderzoeken, maar er is (nog) geen eenduidig antwoord op de vraag of er
een aangeboren vermogen bestaat om talen te leren of te verwerven. Hoewel sommige taalkundigen
in de lijn van Chomsky verder denken, zijn steeds meer taalkundigen er inmiddels van overtuigd dat
het vermogen om een taal te leren niet alleen voortkomt uit een speciale aanleg, maar ook uit een
aantal andere vaardigheden zoals cognitief inzicht, sociale ervaring, sensorische waarneming en
fijnmotorische beheersing van de spraakorganen: deze theorie heet de modulariteitenvisie.
Vierjarige kennen rond de 1000 woorden in hun moedertaal en ze kunnen (bijna) alle klanken van
hun moedertaal redelijk correct uitspreken. Als volwassene ken je rond de 50000 woorden. Als je in
het VO een vreemde taal hebt geleerd, ken je slechts rond de 5000 worden.
De vraag is wat de meest geschikte leeftijdsperiode is om de moedertaal te verwerven. Er lijkt een
kritische periode of taalgevoelige leeftijd te zijn waarin iemand extra gevoelig is voor het verwerven
van de moedertaal. Uit empirische casuïstiek blijkt dat kinderen veel moeilijker en op een latere
leeftijd leren spreken, als ze tot hun zevende jaar niet voldoende in aanraking met taal zijn gekomen.
Na de kritische periode is er geen sprake van een plotselinge afname van het taalleervermogen voor
de moedertaal.
Ook voor het leren van een vreemde taal is een vroege start beter dan een late start. Naast de term
kritische periode bij het verwerven van de moedertaal vind je in de literatuur soms ook de term
gevoelige periode om aan te geven dat er ook een periode is waarin iemand een tweede of vreemde
taal het best kan leren. De grens lijkt niet zo duidelijk als bij het leren van de eerste taal.
,2.4 Meertaligheid
Meertaligheid is veel gewoner dan de meeste mensen misschien denken. Er worden circa 6800 talen
in ruim tweehonderd landen van de wereld gesproken.
Voor welke taal een meertalige op een bepaald moment kiest is afhankelijk van de gesprekspartner,
de context, het tijdstip of het doel. Een meertalige vergist zich iet vaak in de keuze van de taal. Het
wisselen van de ene taal naar de andere, heet schakelen of code switching.
Meertalige kinderen blijken beter te schoren op taal en op andere cognitieve terreinen zoals rekenen
en wereldoriëntatie, dan eentalige leerlingen. Het leren van een tweede taal wordt vaak ten
onrechte verward met het hebben van een taalachterstand. Als kinderen hun moedertaal echter
goed beheersen, is er geen sprake van een achterstand maar beginnen ze gewoon iets later met het
leren van Nederlands. Er zijn grote verschillen in taalvaardigheid in het Nederlands tussen kinderen
onderling die het Nederlands als tweede taal leren. Sommigen spreken vlekkeloos; anderen spreken
het gebrekkig of met een sterk moedertaalaccent.
Bij het leren van Nederlands door anderstalige kinderen is de omgeving van groot belang, deze
omgeving bestaat uit onder andere:
- De ouders
- De leraar en de school
- De overheid
Het leren van de moedertaal is belangrijk voor het leren van een tweede taal. Als de ouders
interactief met hun kinderen omgaan, verwerven hun kinderen de moedertaal goed en is de basis
voor het leren van andere talen aanwezig. Daarnaast is motivatie van de ouders belangrijk.
Het is van belang dat de leraar van meertalige kinderen weet hoe de taalontwikkeling bij deze
leerlingen verloopt. Als een leraar niet deskundig is, kan dat leiden tot een verkeerd advies.
Voorheen was het zo dat de overheid zorgde voor het verwerven van kennis van een tweede taal
tijdens schooluren, dit is in 2004 afgeschat omdat de overheid het accent van integratie van
minderheden wilde leggen op het leren van de Nederlandse taal in alle lessen.
2.5 Leren van een tweede of vreemde taal
Net als bij het verwerven van de moedertaal zijn er ook voorwaarden om een tweede of vreemde
taal te kunnen leren. Zo kunnen zij de uitspraak van een tweede of vreemde taal niet goed leren als
zij niet eerst naar voorbeelden hebben geluisterd. Leren een taal niet alleen door te luisteren, maar
er is ook andere informatie nodig. Ook tweede- of vreemdetaalleerders doorlopen een stille periode
waarin ze het taalaanbod wel in zich opnemen en nog niet spreken.
2.5.1 Simultane taalverwerving en successieve taalverwerving.
Een tweede, vreemde, derde of volgende taal is op verschillende momenten te leren: via simultane
taalverwerving en successieve taalverwerving.
Bij simultane taalverwerving verwerft een kind twee of meerdere (moeder)talen tegelijkertijd op jong
leeftijd. Kinderen die op jonge leeftijd tweetalig zijn opgevoed, ontwikkelen overlappende corticale
activiteit voor de twee talen.
Bij successieve taalverwerving leert een kind een of meer talen na het leren van de moedertaal. Bij
successieve taalverwerving is de moedertaal altijd op de achtergrond aanwezig bij het leren van de
andere taal. Deze invloed, ook wel transfer genoemd, kan het leren van een tweede taal makkelijker
maken als de twee talen sterk op elkaar lijken. Transfer kan leiden tot fouten in het gebruik van de
tweede taal, zowel bij verwante als bij niet-verwante talen. Deze fouten heten interferentiefouten.
2.5.4 Invloeden op het leren van talen
Er zijn verschillende factoren die taalverwerving kunnen beïnvloeden:
- Leeftijd
- De kritische/gevoelige periode
- De omstandigheden
- Het wel of niet bijhouden van de taal
, - De taalverwantschap
- De motivatie
- Het hebben van een keuze
- De noodzaak
- Het imago en de status
- Ervaring
- Aanleg
- Kwaliteit en verwerking van het taalaanbod
2.5.5 Invloed van de kwaliteit op het taalaanbod
De kwaliteit van het taalaanbod is bepalend voor het taalresultaat. Zeer jonge kinderen moeten een
taalaanbod krijgen dat helemaal is aangepast aan hun persoonlijke behoefte en taalniveau. Het
taalniveau moet minimaal een niveau hoger liggen om iets te kunnen leren: interlanguage +1. Bij een
tweede taal is het niet mogelijk om het taalaanbod aan te passen, omdat er sprake is van spontaan
taalaanbod. In een schoolsituatie is het taalaanbod van een vreemde taal meestal beperkt maar wel
sterk gestructureerd. Als leraar kun je de intake van de input in de les vergroten door het principe
van doeltaal-voertaal toe te passen.
2.6 Schijf van vijf voor het vreemdetalenonderwijs
Uit de manier waarom kinderen hun moedertaal verwerven en andere talen leren, zijn verschillende
principes te destilleren die in het vreemdetalenonderwijs kunnen worden gebruikt. Deze principes
vormen de basis voor de didactiek voor het vreemdetalenonderwijs.
2.6.1 Componenten
De schijf van vijf voor het aanleren van taal bestaat uit de volgende componenten:
1. Er is sprake van blootstelling aan goed taalaanbod
2. Taalaanbod alleen is niet voldoende, leerlingen
moeten er ook iets mee doen: ze moeten de input
verwerken op inhoud.
3. De leerlingen moeten de input ook verwerken op
vorm
4. Het is belangrijk dat leerlingen zelf taal
produceren (pushed) output
5. Leerlingen hebben compenserende strategieën
nodig.
Beginnende taalleerders komen vaan kennis tekort om te
kunnen begrijpen wat er gezegd wordt of om daar
adequaat op te reageren.
2.6.2 Blootstelling aan input
Leerlingen krijgen input of taalaanbod door te luisteren naar taal. Voor oudere leerlingen is dat ook
het lezen van teksten. Zonder input is er geen taalverwerving mogelijk. De input bestaat uit
situationeel aanbod, in kant-en-klare zinnen. Voor een goed rendement moet de input aan 3 criteria
voldoen. De input moet zijn:
1. Rijk en uitgebreid
2. Van een moeilijkheidsgraad die net iets boven het actuele taalbeheersingsniveau van de
leerling ligt
3. Betekenisvol
2.6.3 Verwerking op inhoud
Verwerken op inhoud gaat om het begrijpen van de betekenis van de tekst. Leerlingen moeten iets
met de taal doen willen zij deze kunnen leren, alleen luisteren is niet voldoende.