Samenvatting Psychologische Stromingen
Hoofdstuk 2 Psychoanalyse
Psychoanalyse (psychodynamische theorie): theorie over functioneren van mensen en een
hulpverleningspraktijk
De psychoanalyse heeft zes basisuitgangspunten:
1. Gaat uit van de subjectieve ervaringen van mensen, dus zijn unieke levensgeschiedenis
2. Niet al ons gedrag is door ons te sturen, wordt medebepaald door onbewuste krachten
3. Mensen hebben een onbewuste, wensen waarvan we nooit beseft hebben dat we ze hadden
of wensen die we hebben weggestopt
- Centrale aanname: de wensen zijn onbewust, maar blijven actief en beïnvloeden gedrag
4. Het waarneembare (manifeste) gedrag en bewuste gedachten/dromen worden bepaald door
onbewuste wensen en doordat men deze niet accepteren
- Vormt het conflictmodel= een compromis vinden tussen een wens en een verbod
5. Al ons gedrag heeft een betekenis, uitingsvorm wordt bepaald door: de wens en het verbod
(toevallig gedrag bestaat niet volgens Freud)
6. Ervaringen uit de eerste levensjaren bepalen de persoonlijkheid van de volwassene
- Psychoanalyse legt hier grote nadruk op > veel aandacht psychische ontwikkeling kind
Ontwerpen van een psychologische theorie, op twee manieren:
1. Verzamelen feiten (gemeenschappelijke factoren die feiten verklaren) > theorie ontwerpen
2. Ontwerpen theorie > daarna kijken of en hoe de feiten erin passen > theorie soms aanpassen
Geschiedenis van de psychoanalyse
Uitvinder van de psychoanalyse: Sigmund Freud
De psychoanalyse begon als tegenbeweging waarbij de eigen theorie centraal stond
Freud koos voor de tweede manier van een theorie ontwerpen
De theorie van Freud wordt verschillend geïnterpreteerd, doordat: het zo vaak veranderd is,
zijn werk werd beïnvloed door twee wetenschapstheorieën:
De natuurwetenschappelijke benadering (eind 19e eeuw) = biologische benadering centraal, met
fysiologische wetten processen proberen te verklaren
Determisme: zocht naar eenduidige oorzaken van gedrag > mechanistische benadering
De romantische benadering= niet het verstand maar de irreële (denkbeeldige) wil bepaalt het gedrag
van mensen, onderzoek naar het onbewuste
Hermeneutische methode: aan gedrag en dromen werd een betekenis toegekend, werden
begrijpelijk gemaakt > personalistische benadering
Drie momenten uit Freuds leven die belangrijk voor de theorieontwikkeling zijn geweest:
Zijn eerste contact met hypnose, publicatie over een ziektegeschiedenis, verschijning van
standaardwerk uit de psychoanalyse: De Droomduiding (zijn keerpunt van denken)
Theorie Freud en Breuer (1885): reële traumatische gebeurtenissen vormen de achtergrond van
neurotische symptomen (herinneringen hieraan waren verwijderd uit het bewuste)
- Freud moest theorie aanpassen: niet alle patiënten gevoelig voor hypnose +
, gehypnotiseerde patiënten konden zich niet altijd trauma’s herinneren
Aanpassingen aan theorie: switch van zijn eerste standpunt naar ‘onbewuste innerlijke
wensen en de wijze waarop deze aan de oppervlakte komen’, dit werd verklaard door:
Droomtheorie: droominhoud die herinnerd is, is een vermomming van onbewuste innerlijke wensen
Het mensbeeld in de psychoanalyse
Moet de psychoanalyse pessimistisch (driften besturen ons leven, hebben het niet zelf in de hand) of
optimistisch (mensen kunnen zich meer bewust worden van hun (onbewuste) wensen en driften)
naar ‘de mens’ kijken.
Pessimistische visie:
Ons gedrag wordt bepaald door onze levensgeschiedenis
Er kan geen duidelijk onderscheidt tussen normaal en gestoord gedrag gemaakt worden
- Glijdende schaal: er is sprake van minder of meer gezond gedrag
Freud veronderstelde twee aangeboren driften bij mensen: de drifttheorie
Optimistische visie:
Hedendaags doel van psychoanalyse: bewustwording van onderliggende oorzaken van
gedrag > de mensen willen bewust worden van wat er in hen omgaat, er moet dus open
gestaan worden voor wat ons bang maakt
Indeling van de psychoanalyse:
Mechanistisch (organistisch) mensbeeld: inperking of reductie (complex gedrag wordt
teruggebracht tot zijn essentie (vooral vroeger werk van Freud)
Personalistisch mensbeeld: zingeving (hedendaags, uitlegkunde, bewustwording)
Latere psychoanalytische theorie: sluit aan bij het biopsychosociale model
Vijf hoofdonderdelen binnen de theorie van Freud
1.Theorie over onbewuste mentale processen= bestaat uit:
Het bewuste= deel van het psychische dat alles omvat wat zich op een moment onder de
aandacht afspeelt (waarnemen, herinneren, emoties enz.)
Het voorbewuste= die kennis, emoties enz., die niet op dat moment onder de aandacht
spelen, maar die wel op te roepen zijn
Het onbewuste= deel van het psychische waarvan men niet weet, omdat ze bv. te veel angst
oproepen als we ons er bewust van zouden zijn
Is er al vanaf de geboorte, bevat levensdrift en doodsdrift
Functioneren is een dynamisch proces, twee vormen:
Primair proces: kenmerkt het onbewuste, het lustprincipe zonder waarden of normen
Secundaire proces: kenmerkt het (voor)bewuste, gericht op doelmatigheid, rationaliteit,
realiteitsprincipe
De drifttheorie= de motivatie van mensen verklaren, door de twee biologische driften
1. De levens(seksuele)drift (de Eros) = motor van al het gedrag dat als fijn wordt ervaren,
functioneert volgens het lustprincipe
2. De doodsdrift (Thanatos) = agressieve driften, driften gericht op vermijding van spanning,
ontstaat neiging tot terugkeer naar absolute rust
, - Beide driften zijn tegengesteld, maar toch mengen ze zich met elkaar
Freud verbindt zijn drifttheorie aan een energietheorie > de driftenergie van Eros=
Libido: kind eerst op het eigen lichaam gericht, moet leren energie te richten op een
object/persoon buiten zichzelf > objectgerichte energie
2.Theorie over ontwikkeling van een psychische structuur bij een individu (aanpassing)
Freud: bij mensen die ongevoelig zijn voor hypnose zijn processen actief die zich
verzetten tegen openbaring van het trauma
Psychische structuur ontstaat in drie stappen:
1. Id= pasgeboren baby bevindt zich in het onbewuste, bevat nog alleen driften (primaire
proces) > kind moet leren behoeftebevrediging uit te stellen, niet gelijk iets kunnen krijgen
2. Ego (Het Ik) = deel van irrationele Id verandert in rationele structuur (Ego), gezond verstand
Een deel van het Id verandert in een structuur die: functioneert in overeenstemming met
realiteit en spanning kan hanteren van eisen en realiteit
- Komt al tot ontwikkeling in het eerste levensjaar (secundaire proces)
- Verdere psychische ontwikkeling door: afstemmen van realiteits- en lustprincipes
3. Superego (Opper-ik/geweten) (4e/5e levensjaar) = het Ego gebruikt
verdedigingsmechanismen om zich te handhaven tussen het Id en de omgeving
Vermaatschappelijken: mechanisme identificatie, kind maakt waarden en normen zijn bezit,
hij kan ook tot de orde roepen
Ik-ideaal: het ideale beeld waaraan iemand wil voldoen
Bio (Id) pscyho (Ego) sociale (Superego) model
Conflictmodel van psychoanalytische theorie: er is altijd een conflict tussen het Id en het Superego,
het Ego moet dit beheersen, maar het zal altijd blijven ontstaan (Sterk Ego> goed omgaan met
verandering in de omgeving)
Het Id= volledig onbewust – het Ego= grotendeels bewust – het Superego= iets meer onbewust
3.Theorie over psychoseksuele ontwikkeling van kinderen
De psychische ontwikkeling van kinderen verloopt volgens een vaste volgorde
Uitgangspunt: de seksuele drift ontwikkelt zich volgend op lichamelijke ontwikkeling van kind
Verschillende fasen elk verbonden met een bepaald conflict dat het kind moet zien op te lossen:
- Eerste fasen gericht op bevrediging van lusten op het kind zelf (= verbonden met
lichamelijk gebied> levert lust op), rond 5e levensjaar op gaat kind zich op anderen richten
Het ontwikkelen van de drift kan problematisch gaan, twee mogelijkheden:
1. Fixatie: kind blijft steken in een fase en weet het conflictmodel niet goed op te lossen
2. Regressie: kind heeft al één of meerdere fasen goed doorlopen, maar kan door allerlei
oorzaken (vaak angst) terugvallen in een eerdere fase (bv. bedplassen na scheiding ouders)
Pasgeboren kinderen (Freud): Polymorf pervers: elke fase bepaald lichamelijk gebied seksuele lust
De zes fasen:
Orale fase (einde: 9/12 maanden) = de mond erogene zone, kind zuigt > dit bevredigt hem