Grondtrekken van het Nederlands strafrecht: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13.
Hoofdstuk 1
Doelen van straf:
• Vergelding
• Preventie
- Generale preventie: Ook anderen dan de gestrafte lering trekken uit het feit dat er voor het
plegen van een strafbaar feit straf opgelegd kan worden.
- Speciale preventie: de dader die in aanraking is genomen met de gevolgen van het
overschrijden van een strafrechtelijke norm, zal een volgende keer 2x nadenken.
Door het opleggen van een straf wordt het kwaad van een strafbaar feit vergolden door
leedtoevoeging.
Verdeling van strafrecht:
1. Materieel strafrecht:
Heeft betrekking op de grenzen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid; bepaald welk
gedrag niet is toegestaan en wie daarvoor worden gestraft. Betreft strafbepalingen,
uitsluiting van strafbaarheid en uitbreiding van strafbaarheid. Voornamelijk te vinden in
WvSr.
2. Formeel strafrecht:
Ook wel strafprocesrecht of strafvordering. Bepaald welke regels moeten worden gevolgd
wanneer een norm van materiele strafrecht (vermoedelijk) is overtreden. Geeft bijvoorbeeld
regels voor de bevoegdheden van de politie, duur van voorlopige hechtenis en hoger beroep
instellen. Voornamelijk te vinden in WvSv.
3. Sanctierecht:
Heeft betrekking op de voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen worden opgelegd
en ten uitvoer gelegd. Bijvoorbeeld of er een taakstraf mag worden opgelegd en welke
voorwaarden mogen worden gesteld bij een voorwaardelijke straf. Is in zowel WvSr als WvSv
te vinden.
Wet in formele zin:
Een wet die tot stand gekomen is in samenwerking tussen de Regering en Staten-Generaal.
Wet in materiële zin:
Wet die algemene regels bevat die de burgers binden.
Commuun strafrecht:
Het strafrecht dat in wetboeken is opgenomen.
Bijzonder strafrecht:
In bijzondere strafwetten treft men strafbepalingen aan die behoren tot het materiele strafrecht,
maar ook bevoegdheden die behoren tot het formele strafrecht. Ook algemene plaatselijke
verordeningen (APV) behoren hiertoe.
Opbouw van WvSr:
- Boek 1: algemene leerstukken van materieel strafrecht (zoals strafuitsluitingsgronden).
- Boek 2 en 3 bevatten uitsluitend strafbepalingen. Dus beschrijving van gedrag dat strafbaar is
met aanduiding van maxiaal op te leggen straf. Boek 2 behandelt misdrijven en boek 3
overtredingen.
,Opbouw van WvSv:
- Verdeeld in zes boeken, met titels en afdelingen. Deze hebben een chronolosche volgorde.
- Boek 1: algemene bepalingen: belangrijkste bevoegdheden tijdens een opsporingsonderzoek.
- Boek 2: strafvordering in de eerste aanleg: regelt de vervolgbeslissing van de OvJ en de hele
procedure voor de berechting van de verdachte bij de rechtbank.
- Boek 3: rechtsmiddelen.
- Boek 6: tenuitvoerlegging.
Invloed van internationaal en supranationaal recht:
- NL sluit verdragen met andere Staten, waarin verplichtingen worden aangegaan.
- NL is lid van de Europese Unie, waardoor het strafrecht sterk wordt beïnvloed.
- Supranationaalrechtelijk: regels die een internationale organisatie (zoals EU) oplegt, waar de
lidstaten zich aan moeten houden.
Hoofdstuk 2
Strafbaar feit:
Een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving, die
wederrechtelijk is en aan schuld te wijten.
Vierlagenmodel:
1. Menselijke gedraging (MG);
Zowel een natuurlijk- als rechtspersoon. Wanneer een gedraging geheel of gedeeltelijk
uitvoering geeft aan strafbare voornemens, is voldaan aan de voorwaarde. Soms kan ook het
nalaten om actief op te treden een strafbare gedraging opleveren. De menselijke gedraging
zal ten uitdrukking moeten komen met de tenlastelegging: een processtuk waarin staat
beschreven welke gedraging de verdachte zou hebben verricht volgens de OvJ.
2. Wettelijke delicsomschrijcing (DO);
In de individuele strafzaak zal de rechter de bewezen verklaarde feitelijke gedraging uit de
tenlastelegging juridisch moeten benoemen = kwalificatie (art. 350 Sv).
3. Wederrechtelijkheid (W);
In strijd met het recht. Wanneer een delicsomschrijving wordt vervuld, is de gedraging
meestal wederrechtelijk. Een gedraging is niet wederrechtelijk als er sprake is van een
rechtvaardigingsgrond.
4. Schuld (als verwijtbaarheid = V).
Wij hebben een schuldstrafrecht = niemand mag gestraft worden zonder schuld. Daar is
sprake van als men van iemand in redelijkheid kon vergen dat hij zich anders gedroeg dan hij
deed. Er is dus sprake van schuld/ verwijtbaarheid als er een reeele vedragsalternatief was.
Er kan een delictsomschrijving zijn vervuld, waarbij degene toch niet verwijtbaar is. Er is dan
sprake van een schulduutsluitingsgrond. Deze nemen de verwijtbaarheid weg. Dit heeft
ontslag van alle rechtsvervolging als gevolg, maar de rechter kan wel een maatregel als TBS
opleggen.
Legaliteitsbeginsel:
- Art. 1 Sr.
- Zonder geschreven strafbepaling kan geen strafbaarheid bestaan met verbod van
terugwerkende kracht (feit moet strafbaar zijn op het moment van plegen).
Interpretatiemethoden van wetsartikelen:
• Wetshistorische interpretatie: Er wordt gekeken naar de totstandkomingsgeschiedenis van
de bepaling in kwestie (meestal kamerstukken).
, • Grammaticale interpretatie: Er wordt gekeken naar de taalkundige betekenis van de
woorden in het artikel.
• Systematische interpretatie: De wet wordt uitgelegd aan de hand van de systematiek van de
wet.
• Teleologische interpretatie: Er wordt gekeken naar het doel van de wet(gever).
Elementen:
De niet in de wet opgenomen voorwaarden voor strafbaarheid, zoals wederrechtelijkheid en
verwijtbaarheid. Zonder dit is geen sprake van een strafbaar feit.
Wederrechtelijkheid:
Bij alle delicten waarbij wederrechtelijkheid in de delictomschrijving voorkomt, is de
wederrechtelijkheid geen element maar een bestanddeel.
Het is altijd een voorwaarde voor strafbaarheid. Meestal als element, soms als bestandsdeel.
Bestanddelen:
De onderdelen van de delictsomschrijving. Alleen als een persoon voldoet aan alle bestanddelen,
wordt de delictsomschrijving vervuld.
Soorten delicten:
• Misdrijven en overtredingen;
Misdrijven zijn over het algemeen ernstigere feiten dan overtredingen. Misdrijven staan in
boek 2 Sr en overtredingen in boek 3 Sr. De belangrijkste redenen van dit onderscheid zijn:
1) De indeling bepaald grotendeels wel soort rechter bevoegd is om kennis te nemen van een
strafzaak (absolute competentie) = procesrechtelijke reden.
2) Poging tot overtreding/ medeplichtigheid aan overtreding is niet strafbaar, wel in het
geval van een misdrijf = materieelrechtelijke reden.
3) Veel dwangmiddelen mogen alleen worden toegepast bij verdenking van een misdrijf.
• Formele en materiele delicten:
Onderscheid heeft betrekking op de manier waarop een delict in de wet is omschreven.
1) Formele delicten: staan in de wet omschreven als een handeling, specifiek omschreven
activiteit. Het verrichten ervan is strafbaar (diefstal).
2) materiele delicten: de wetgever heeft niet de handeling strafbaar gesteld, maar het
veroorzaken van een gevolg. Een handeling wordt verricht en een strafbaar gevolg treedt in
(doodslag, de manier waarop zoals steken, schieten etc. wordt niet omschreven).
• Commissie- en omissiedelicten:
1) Commissiedelicten: doen of handelen (of gevolg ervan) wordt strafbaar gesteld.
2) Omissiedelicten: nalaten wordt strafbaar gesteld. Het moet dan wel duidelijk zijn wie wel
had moeten handelen.
3) Oneigenlijke omissiedelict: Het delict staat on de wet geformuleerd als en commissiedelict,
terwijl het wordt gepleegd door nalaten. Hierbij staat niet aangegeven wie wel had moeten
handelen, waardoor de rechter dit zal uitmaken.
• Gekwalificeerde en geprivilegieerde delicten:
1) Geprivilegieerd delict: strafverzwarende werking door een extra bestanddeel.
2) Gekwalificeerd delict: straflichtende werking door een extra bestanddeel. Min of meer het
spiegelbeeld van een gekwalificeerd delict.
Causaliteit: De leer van oorzaak en gevolg. Is onder andere van belang bij materiele (gevolgs)delicten.
1. Conditio sine qua non: indien bij het ontbreken van schakel in de reeks der gebeurtenissen
het gevolg zou zijn uitgebleven, deze schakel kennelijk onmisbaar is en derhalve als oorzaak
, aan te wijzen is. De oeverloze oorzakelijkheid maakt de theorie eigenlijk ongeschikt voor het
vaststellen van causaliteit in juridische zin.
2. Causa-proximaleer: de veroorzakende factor die het dichtst bij het gevolg ligt, moet in
juridisch opzicht als oorzaak gelden. Probleem is dat deze niet de mogelijkheid geeft om
verder weg liggende, relevante factoren te betrekken in causaliteit.
3. Voorzienbaarheidsleer: de nadruk ligt op de handeling waarvan kan worden gezegd dat deze
een gevolg heeft dat naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar was.
Probleem ontstaat als toeval een grote rol heeft gespeeld in het optreden van de gevolgen.
Arrest Letale longembolie is het standaardarrest voor causaliteit, welk het criterium redelijke
toekenning gebruikt.
Hoofdstuk 3
Culpoos:
Niet-opzettelijk, onvoorzichtig handelen. Is een subjectief delicsbestandsdeel. Deze treft men altijd
met misdrijven.
Opzet:
Willens en wetens handelen.
Graden van opzet:
1. Opzet met bedoeling;
Hoogste vorm van opzet.
2. Voorwaardelijke opzet;
Synoniemen zijn opzet met mogelijkheidsbewustzijn en kasopzet. Willens en wetens wordt
men blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een gevolg kan intreden. De aanmerkelijke
kans is afhankelijk van de aard van de gedraging en omstandigheden waaronder deze is
verricht. Betreft een kans die naar algemene ervaringsregels aannemelijk is te achten.
3. Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn.
Dader heeft een doel voor ogen, maar weet dat het noodzakelijk is om een gevolg in het
leven te roepen om dat doe te bereiken (niet primair beoogd). De kans van intreden is 100%.
Verwijzing naar opzet in de wet:
- Opzettelijk;
- Wetende dat/ wist;
- Ingeblikt/ in te lezen in het woord (zoals mishandeling);
Geobjectiveerde delictsbestanddelen:
Delictsbestanddelen waarop, ook als zij tekstueel pas volgen na het opzetbestanddeel, het opzet van
de dader niet gericht hoeft te zijn.
Culpa:
Wederrechtelijkheid en verwijdbaarheid ligt in het woord ‘schuld’ in de delictsomschrijving.
Schuld:
1. Schuld als element = verwijtbaarheid;
Een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving,
die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten = strafbaar feit. Van verwijtbaarheid is sprake
als van de dader in redelijkheid kon worden gevergd dat hij zich anders gedroeg dan wat hij
deed (reëel gedragsalternatief).
2. Schuld als bestanddeel = culpa.
Onvoorzichtigheid leidt tot een strafbaar gevolg. Gebrek aan beleid, onvoldoende zorg,