§DEELTIJD HOORCOLLEGE 1
BEPERKTE RECHTEN
Wat zijn beperkte rechten?
Het eigendom/toebehoren is het meest omvattende recht dat iemand kan hebben op een zaak, het is de
moeder der rechten.
Het is echter mogelijk om vanuit dat meest absolute recht, dat eigendomsrecht, om daar afsplitsingen van te
gaan maken. Een eigenaar kan een gedeelte van zijn bevoegdheden overdragen aan een derde door op zijn
eigendomsrecht een beperkt recht te gaan vestigen. Het is dus beperkt, dus het is afgeleid vanuit een ander
recht en het is beperkter dan dat andere recht.
Het is echter mogelijk om ten behoeve van een ander minder omvattend recht te creëren en dat is een
beperkt recht.
Beperkte recht met genotsfunctie: dus een ander persoon krijgt dus het recht om uw goed te gebruiken
Erfdienstbaarheid
Erfpachtrecht
Recht van vruchtgebruik
Opstalrecht
Beperkt recht met zekerheidsfunctie: door het feit dat u die andere persoon een recht op uw goed toekent,
wordt die persoon, verkrijgt die persoon een zekerheid met betrekking tot de betaling van zijn
schuldvorderingen.
Hypotheekrecht
Pandrecht
GENOTSFUNCTIE
Dit zijn 2 percelen. Het linker perceel is in eigendom van persoon A en het rechtse van persoon B en links
bovenaan ligt het dorp. Daar omheen ligt de weg. Maar er is dus een probleem als persoon B naar het dorp
toe wilt. Dan moet hij namelijk die hele lange omweg nemen, dat neemt dus een bepaalde tijd in beslag. Het
zou dus tijdbesparend zijn als persoon B gewoon over dat perceel van persoon A zou kunnen lopen. Hoe
kunnen A en B dit juridisch gaan vastleggen?
Wat zijn de mogelijkheden?
Gewoon een overeenkomst, dus gewoon een obligatoire overeenkomst, waarbij A een aanspraak
krijgt op B om hem over zijn perceel te laten wandelen. Dat is natuurlijk heel goed, zolang er niks
met die percelen gebeurd. Maar stel dat A beslist om zijn perceel over te dragen op C, kan B dan
alsnog op basis van die afspraak met A over dat perceel lopen → néé.
Verbintenissenrecht ziet op de verhouding tussen personen en die aanspraken gelden enkel
tussen die personen zelf. B heeft ten aanzien van A een aanspraak om over dat perceel te
wandelen, maar niet ten aanzien van C. dus als het perceel van A verkocht wordt, dan heeft B
in beginsel een probleem
,Wat is een andere mogelijkheid?
Een erfdienstbaarheid, en dan in dit geval een recht van overpad. Wat is een erfdienstbaarheid?
Dit is ook door en tegen latere verkrijgers van de percelen is af te dwingen. Dit is een last die aan
een perceel een stuk grond een onroerende zaak wordt opgelegd ten behoeve van een andere
onroerende zaak. Eerste onroerende zaak wordt het dienende erf genoemd en het tweede
onroerende zaak wordt het heersende erf genoemd.
Artikel 5:70: “dat is een last, waarmee een onroerende zaak, het dienend erf, ten behoeve van
een andere onroerende zaak, het heersende erf, is bezwaard.”
Een last: het principe is een dulden of niet doen, maar er is ook een uitzondering en dat is
het doen (5:71 lid 1, tweede zin)
Een recht van overpad is bijvoorbeeld dulden dat uw buurman over uw perceel loopt.
Een voorbeeld van niet doen, is dat de erfdienstbaarheid u verbiedt om boven een
bepaalde hoogte te bouwen op uw perceel. Denk aan een buurman die bijvoorbeeld een
goed uitzicht wilt.
De eerste uitzondering is de tweede zin van artikel 5:71 lid 1: en dat gaat dus om iets aanbrengen, denk
aan een brug op een beekje. Stel er loopt een beekje door het recht van overpad, dan kan aan de eigenaar
van het dienend erf de verplichting worden opgelegd om daar een brug aan te leggen. Die positieve
verplichting staat dus niet op zichzelf. De hoofdverplichting van de erfdienstbaarheid is niet de brug bouwen.
De hoofdverplichting is iets negatiefs, namelijk dulden dat je buurman over het perceel loopt en daarbij
bijkomstig om het nakomen van die negatieve verplichting mogelijk te maken, moet je iets positiefs doen.
Namelijk een brug aanleggen.
De tweede uitzondering is in artikel 5:71 lid 2: het gaat hier om het onderhouden. Hier ontbreekt het woord
bovendien (waardoor deze uitzondering niet slaat op bijkomstig in tegenstelling tot de eerste uitzondering)
→ hier is de positieve verplichting de erfdienstbaarheid. Het is geen positieve verplichting die wordt
toegevoegd aan een negatieve hoofd erfdienstbaarheid. Hier is de positieve verplichting is hier de
hoofderfdienstbaarheid.
o Het nut van deze erfdienstbaarheid is, kan bijvoorbeeld zijn voor de eigenaar zelf om het zelf
te onderhouden om niet langs een ‘vuilnisbelt’ te wonen. Anderzijds stel dat je op een dag
beslist om je perceel te verkopen, dan komen de kopers naar je perceel, en dan wil je wel
een goede indruk maken. Dus een niet goed onderhouden perceel kan ook leiden tot
waardedaling van je eigen perceel.
Dus erfdienstbaarheid is in beginsel alleen een negatieve verplichting (dus dat slaat op het niet
doen/dulden), alleen is uitzonderlijke gevallen ook een positieve verplichting. De eerste uitzondering gaat om
een ondergeschikte/bijkomstige positieve verplichting en de tweede positieve verplichting is een zelfstandige
positieve verplichting.
BEPERKTE GENOTSRECHTEN – ERFDIENSTBAARHEDEN
Afhankelijkheid
Dienende erf
Heersende erf
, … ten behoeve van een andere roerende zaak (namelijk het heersend erf)
Als die wordt overgedragen: erfdienstbaarheid gaat mee over ingevolge → afhankelijkheid. Dit houdt in dat
als er tussen twee rechten een zodanige nauwe verbondenheid bestaat dat die eigenlijk gewoon bij elkaar
horen en ze dus 1 geheel vormen, dan gaan we ervoor zorgen dat al wat gebeurt met het zogenaamde
hoofdrecht, dat dat ook gaat gebeuren met het beperkte recht. Het is afhankelijkheid, omdat dat extraatje in
zijn bestaan/geheel afhankelijk is van het eigendomsrecht waaraan het is toegevoegd. Je bent dus als het
ware het eigendomsrecht gaan pimpen. Voortaan heeft de eigenaar niet de bevoegdheid om op zijn eigen
perceel van alles te doen, maar heeft hij ook de bevoegdheid om over het perceel van persoon A te lopen.
En die bijzondere band tussen 2 rechten die nauw met elkaar zijn verbonden = afhankelijkheid.
- Gevolg afhankelijkheid: aan het hoofdrecht zit er een afhankelijk recht en dat afhankelijk recht is
bijkomstig en die 2 rechten zijn zo nauw verbonden dat we ze moeten beschouwen als een soort
eenheid. Dus bijvoorbeeld het perceel wordt verkocht, dan wordt het afhankelijk recht mee verkocht.
Stel dat B op een bepaald moment om zijn perceel te verkopen en er zit nog een erfdienstbaarheid op het
perceel van A. B verkoopt zijn perceel aan persoon D en neemt zijn intrek in het overgedragen perceel. En D
loopt gewoon over het perceel van A lopen. Kan dat?
Ja dat kan, want het is zo dat B eigenaar is van het rechter perceel. Dus er zit een eigendomsrecht
op zijn perceel. En door een erfdienstbaarheid te bedingen, heeft hij aan dat recht iets toegevoegd.
Hij heeft er als het ware een extraatje aangekleefd, en dat extraatje houdt in dat er een
erfdienstbaarheid bestaat op het naburige perceel.
Het bijzondere van afhankelijke rechten is in dit geval de erfdienstbaarheid, dat is dat extraatje. Die
doen alles wat het recht waaraan zij verbonden zijn doet.
Wat gebeurt er met het eigendomsrecht van het rechter perceel → Dat wordt overgedragen, dus wat
gaat dat extraatje wat eraan kleeft doen, dat wordt mee overgedragen en automatisch zou koper D
dan dus ook van die erfdienstbaarheid kunnen genieten.
Zaaksgevolg
Op een roerende zaak …
Als die wordt overgedragen: erfdienstbaarheid gaat mee over ingevolge → zaaksgevolg
Dus dan is de erfdienstbaarheid een goederenrechtelijk recht
In het geval van een obligatoire overeenkomst is het gedaan met de pret voor B als A zijn perceel verkoopt.
Maar hoe gaat dat zijn in het geval van erfdienstbaarheid?
Dus A en B hebben een erfdienstbaarheid gevestigd,
Het dienend erf is in dit geval perceel A want daaraan wordt de last opgelegd en perceel B is het
heersende erf want die geniet van die last.
Stel A beslist om zijn perceel te verkopen aan persoon C. En B komt over dat perceel lopen.
Kan C dan zeggen van: oprotten, je had een afspraak met A en daar heb ik niks mee te maken.
Dit is dus het duidelijke verschil tussen goederen en verbintenissenrecht. De aanspraak die B heeft op het
perceel van A, is een aanspraak die tegen iedereen geldt, en dus ook tegen persoon C. Persoon B zal ook
ten aanzien van de nieuwe eigenaar van het dienende erf zijn erfdienstbaarheid kunnen afdwingen.
Dit heeft te maken met droit de suite = zaaksgevolg.
Dat houdt dus in dat als je een goederenrechtelijk recht hebt op een zaak, kun je die zaak naar overal
volgen. Hij (persoon B) heeft dus een goederenrechtelijk recht, want dat is die erfdienstbaarheid op het linker
perceel en dat wordt overgedragen aan persoon C en hij kan dat perceel, dat het voorwerp is van zijn
erfdienstbaarheid, gewoon volgen tot persoon C. = zaaksgevolg