PROBLEEM 4
Bronnen:
- HR 4 februari 2000, (Kinheim/Pelders)
- HR 5 januari 2001, (Plazagebouw)
- HR 27 april 2001, (Oerlemans/Driessen)
- HR 22 oktober 2004, (Endlich/ Bouwmachines)
- HR 28 september 2018, (Eigen Haard)
- Verbintenissen algemeen: nummers 95, 128 – 136, 171 – 177 (garantie en vrijtekenen niet), 187
Hoe werkt een schadevergoeding bij wanprestatie?
Eerst vereisten voor schadevergoeding en dan uitwerken
Art. 6:74 BW: iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade
die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden
toegerekend.
Met de bepaling wordt aangegeven, dat het gebied van de niet-nakoming uiteenvalt in 2 delen:
Enerzijds het gedeelte, waarin de niet-nakoming wordt toegerekend aan de schuldenaar met als
gevolg de verplichting tot schadevergoeding;
Anderzijds het gedeelte, waar de oorzaak van de niet-nakoming niet aan de schuldenaar wordt
toegerekend.
→ Meestal spreekt men over wanprestatie en overmacht i.p.v. toerekenbare en niet toerekenbare niet-
nakoming.
VOORWAARDEN ART. 6:74 BW
1. Tekortkoming
Tekortkoming omvat de gevallen waarin de prestatie achterblijft bij hetgeen de verbintenis vergt. Dit
impliceert dat de verbintenis opeisbaar is. Daarmee is het gebied van ‘tekortkomen’ beperkter dan het
gebied van ‘niet-nakomen’.
‘Tekortkomen’ is ruimer dan ‘verzuim’:
- Tekortkomen omvat ook de onmogelijkheid van de prestatie en bovendien ook het gebied van de
niet toerekenbaarheid, dus van de overmacht
- Verzuim heeft alleen betrekking op toerekenbare vertragingssituaties
Voor de vertragingssituaties (die uiteindelijk tot verzuim kunnen leiden wanneer aan de vereisten daarvoor is
voldaan) zijn er 2 opvattingen op de vraag op welk moment precies van een tekortkoming kan worden
gesproken.
1. De eerste houdt in, dat in deze gevallen pas van een tekortkoming kan worden gesproken, wanneer
er sprake is van verzuim van de schuldenaar, zodat het moment van het intreden van het verzuim en
het ontstaan van een tekortkoming samenvallen → enge leer
2. Er kan gesproken worden van een tekortkoming op het moment waarop duidelijk is, dat de
schuldenaar niet aan zijn verplichtingen voldoet, dus zonder dat de eis van verzuim wordt gesteld. →
ruime leer
1
,Verzuim
De term verzuim is het meest beperkt, omdat hij slechts betrekking heeft op nauwkeurig afgebakende
gevallen van toerekenbare niet tijdige nakoming. De wet spreekt dan van vertraging. Maar niet iedere
vertraging is verzuim, maar alleen die vertraging die voldoet aan de daarvoor gestelde vereisten. Deze
vereisten zijn samengevat in artikel 6:81 en komen op het volgende neer:
1. Opeisbare verbintenis; (als je voorwaardes hebt en die niet nakomt in een verbintenis dan is hij opeisbaar)
2. Schuldenaar presteert niet of ondeugdelijk;
3. Prestatie is niet blijvend onmogelijk;
4. Vertraging kan aan de schuldenaar worden toegerekend;
5. Er moet zijn voldaan aan de eisen van art. 6:82 en 6:83 BW.
Je kijkt dus eerst naar de voorwaarden van 74 lid 1. Vervolgens ga je voor verzuim naar lid 2. Het stopt hier
als nakoming niet meer mogelijk is. Als nakoming nog wel mogelijk is, blijf je dus in lid 1.
a) Vereisten art. 6:74 lid 1
b) Verzuim art. 6:74 lid 2:
a. Nakoming niet mogelijk: stopt hier in lid 2
b. Nakoming wel mogelijk: blijf je in lid 1
Wanprestatie en overmacht
Deze 2 termen zijn niet in de wet te vinden. Deze 2 bestrijken het gebied van de tekortkoming. Wanprestatie
wordt gebruikt voor de toerekenbare, overmacht voor de niet-toerekenbare tekortkoming.
Onmogelijkheid van de prestatie
Voor de schuldeiser, die zich afvraagt welke mogelijkheden hij heeft jegens zijn tekortschietende
schuldenaar is veelal van doorslaggevend belang of de prestatie nog mogelijk dan wel onmogelijk is.
Volgens het wettelijke systeem is eveneens van belang of een eventuele onmogelijkheid van nakoming
tijdelijk dan wel blijvend van aard is.
Dus:
1. Prestatie nog mogelijk of onmogelijk
2. Eventuele onmogelijkheid van nakoming tijdelijk of blijvend
3. En als er onmogelijkheid is geconstateerd, dan moet er worden beslist of er sprake is van overmacht
of wanprestatie → Dus of de schuldeiser wel of niet vergoeding kan vorderen van de schade die is
veroorzaakt door de onmogelijkheid.
Wanprestatie of overmacht
Het enkele feit dat de prestatie onmogelijk is, houdt geen aanwijzing in over de toerekening van de niet-
nakoming aan de schuldenaar. Toerekening staat los van de onmogelijkheid.
Blijvende onmogelijkheid
De vraag of de schuldenaar de prestatie wel of niet kan verrichten is niet makkelijk. Dat komt doordat onder
onmogelijkheid van nakoming niet alleen de absolute onmogelijkheid wordt begrepen, maar ook de relatieve.
- Absolute: absolute onmogelijkheid van nakoming is wanneer het uitgesloten is dat nog zal kunnen
worden nagekomen. Denk bijvoorbeeld aan een boekenwinkel die moet leveren, maar de boeken in
de fik vlogen.
- Relatieve: dit neemt men aan wanneer de prestatie weliswaar niet in absolute zin onmogelijk is,
maar het verrichten ervan op overwegende bezwaren stuit omdat er sprake is van een praktische,
dan wel een morele of juridische/wettelijke belemmering.
→ Het is lastig om elk geval te koppelen aan een bepaalde onmogelijkheid, dus de omstandigheden van het
geval zijn dus bepalend.
2
, Tijdelijke onmogelijkheid
Tijdelijke onmogelijkheid van de prestatie levert vertraging op in de nakoming. Alle varianten van
verhindering (absoluut of relatief) die blijvende onmogelijkheid ten gevolge kunnen hebben, kunnen ook
leiden tot tijdelijke onmogelijkheid. Maar als deze vertraging te lang duurt of is het onzeker wanneer er weer
gepresteerd kan worden, dan kan erover worden gestapt tussen de partijen van een tijdelijke onmogelijkheid
naar een blijvende onmogelijkheid.
Samenvatting van de mogelijkheden van de schuldeiser, wiens schuldenaar tijdelijk niet kan presteren:
- De schuldeiser kan bij tijdelijke onmogelijkheid nakoming vorderen voor het geval de prestatie weer
mogelijk is (3:296). Ook kan hij een schadevergoeding vorderen (art. 6:74 lid 2) daarvoor is wel
vereist dat hij de schuldenaar een ingebrekestelling stuurt, maar wel volgens de eisen van 6:82 lid 2.
De schuldeiser kan bij tijdelijke onmogelijkheid indien hij dit wenst meteen ontbinden. (Art. 6:265 lid
2)
- De schuldeiser, die zijnerzijds tot een prestatie verplicht is, kan zijn eigen prestatie ook dan
opschorten, wanneer nakoming van de weder prestatie tijdelijk onmogelijk is.
Verschil 6:74 lid 2 en 6:81
Art. 6:81: verzuim wel mogelijk → nakoming mogelijk.
Art. 6:74 lid 2: nakoming niet mogelijk → geen verzuim maar direct schadevergoeding.
Bij lid 2 hoef je dus niet in verzuim te treden. Nakoming is niet meer mogelijk maar je kan dan direct over
naar schadevergoeding zonder in verzuim te treden.
2. Toerekenbaar
Het eerste van de vereisten van art. 6:74 is toerekenbaarheid. Dit is het basisvereiste, waaraan steeds moet
zijn voldaan. Zonder toerekenbaarheid geen schadevergoeding. Alleen wanneer er sprake is van
toerekenbaarheid is er wanprestatie van de schuldenaar, met de daarbij behorende
schadevergoedingsplicht.
- Kan de schuldenaar aantonen dat hij door overmacht verhinderd is de prestatie te verrichten, dan is
hij niet schadeplichtig. Maar onder specifieke omstandigheden (art. 6:78) volgt er toch een beperkt
schadevergoedingsplicht.
Wanprestatie is een toerekenbare niet-nakoming.
Overmacht is een niet-toerekenbare niet-nakoming.
→ Maar waar ligt de grens tussen wanprestatie en overmacht? Dat antwoord ligt in art. 6:75 BW:
Een tekortkoming kan krachtens art. 6:75 niet worden toegerekend aan de schuldenaar, wanneer hij
aantoont dat zij niet te wijten is aan zijn schuld en ook niet voor zijn risico komt.
Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld,
noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
Wel toerekenbaar: wanprestatie → art. 6:76/77
Niet toerekenbaar: overmacht → art. 6:75
Schuld
De schuldenaar is aansprakelijk voor de veroorzaakte schade, wanneer hij bij de uitvoering van de
verbintenis niet voldoende zorg heeft betracht. De niet-nakoming is dan aan zijn schuld te wijten omdat hem
een verwijt kan worden gemaakt.
3