Sociaal Recht
Les 1.
Hoofdstuk 1. Sociaal recht, algemeen (boek)
1.1. Geschiedenis van het sociaal recht
De komst van de Industriële Revolutie en de grote maatschappelijke/ politieke omwenteling in de
tijd van de Verlichting en de Franse Revolutie, zorgden ervoor dat de oude samenlevings-
structuren werden weggevaagd en er kwam een nieuwe sociale ordening in Europa > geen
slavernij of horigheid meer, alle mensen werden als vrije en gelijkwaardige burgers beschouwd
(op voet van gelijkheid individuele rechtsbetrekkingen aangaan) > de staat en tussenliggende
verbanden (zoals de vrijheidsbeperkende gilden) mochten in het economisch leven niet meer
tussenbeide komen.
Grote problemen:
o Grote groepen mensen verhuisden naar de steden en melden zich bij de fabrieken.
o Er kwamen slechte arbeidsvoorwaarden.
o Kinderarbeid, arbeidsdagen van 14+ uur, hongerlonen, arbarmelijke werkomstandigheden,
perioden van grote werkloosheid, nauwelijks recht op inkomen bij werkloosheid, ziekte of
ouderdom.
Er kwam verzet:
o Strijd voor uitbreiding van het kiesrecht.
o Vakbonden werden opgericht.
o Stakingen voor betere arbeidsvoorwaarden.
Er kwamen wetten die de vorming van vakbonden legaliseerden, de kinderarbeid afschaften etc.
> het moderne sociale recht.
1.2. Het moderne sociaal recht: een rustig bezit?
Vanaf 1973: het economische tij > hardnekkige werkloosheid en de armoede leek teruggekeerd >
het sociaal recht moest enkele stappen terugdoen (zoals een lager niveau van sociale uitkeringen
en minimumlonen, minder regels etc.).
Het sociaal recht reflecteert de ups en downs van de economie en de grote veranderingen in de
wereldpolitiek. Deze golfbeweging is in elke samenleving waarneembaar (niet gelijk uiteraard,
want niet iedere samenleving heeft te maken met dezelfde ups en downs).
Bij crisis volgt een periode van deregulering en meer flexibiliteit (voor zowel werkgevers als
werknemers). Daarnaast zien we nu ook een grotere keuzevrijheid (liberalisering) en activering
van uitkeringsgerechtigden.
Het sociaal recht wordt onophoudelijk heen en weer geslingerd tussen de drang naar meer
vrijheid, en de behoefte aan een grotere bescherming in het economisch leven.
Poldermodel = sociale partners en overheid nemen in goed overleg samen de
verantwoordelijkheid voor de inrichting van de arbeidsverhoudingen.
Vier ontwikkelingslijnen in de laatste decennia in het sociaal recht:
o Arbeidsrecht: een zekere trend van liberalisering van regels (zoals de Arbeidstijdenwet en de
vakantieregeling).
o Arbeidsrecht: een verdere privatisering > de werkgever moet steeds meer rekening houden
met de privésituatie van de werknemer (de Wet arbeid en zorg).
o Arbeidsrecht: de tendens de positie van flexwerkers te versterken (de Wet flexibiliteit en
zekerheid en de Wet werk en zekerheid) en het ontslagrecht meer overzichtelijk en goedkoper
te maken.
1
, Sociaal Recht
o Sociaalzekerheidsrecht: de nadruk op activering van uitkeringsgerechtigden/ versobering van
de aanspraken (zoals de WIA, de WW en de Participatiewet).
1.3. Begripsbepaling en bronnen van het sociaal recht
Sociaal recht:
o Het arbeidsrecht (incl. het ambtenarenrecht).
o Het medezeggenschapsrecht.
o Het socialezekerheidsrecht.
Rechtsbronnen van het sociaal recht (waar treffen we het sociaal recht aan?):
o Internationale verdragen en andere internationale regelingen.
o De Grondwet.
o Overige wetten in formele zin (zoals de Arbeidsomstandighedenwet en de sociale
verzekeringswetten).
o Wetten in materiële zin (zoals algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) in het
socialeverzekeringsrecht).
o Rechtspraak (rechtbank, Hoge Raad etc.).
o Collectieve en individuele arbeidsovereenkomsten.
o Gebruik en gewoonte.
1.4. Het Nederlandse sociaal recht vergeleken met andere stelsels
Het Nederlandse sociaal recht heeft het meeste gemeen met het sociaal recht in de parlementair-
democratische staten van West-Europa.
1.5. Klassieke en sociale grondrechten
Klassieke grondrechten:
o Art. 1.3 t/m 13, 14 lid 1 en 3, 15 t/m 17 en 23 lid 2 Grondwet.
o Houden verboden in voor de overheid.
o Verticale werking: de klassieke grondrechten hebben een beschermende functie tegen de
overheid, bezien vanuit de burger.
o Horizontale werking: dat de grondrechten ook tussen de burgers werken.
o Bijvoorbeeld: vrijheid van meningsuiting, van vergadering, verbod op slavernij en
dwangarbeid.
Sociale grondrechten:
o Art. 18 lid 2, 19 t/m 22 en 23 lid 1 Grondwet.
o Houden opdrachten in voor de overheid (positieve bemoeienis met het leven van de burgers).
o Bijvoorbeeld: recht op een behoorlijke sociale zekerheid en recht op gefinancierde rechtshulp
voor minderdraagkrachtigen.
Een grondrecht heeft geen absolute voorrang (bijvoorbeeld: het grondrecht op respectering van
de levensstijl zal bij kledingeisen in sommige beroepen toch beperkt moeten worden).
Er ontstaat een probleem als twee grondrechten met elkaar in botsing komen (bijvoorbeeld: het
non-discriminatiebeginsel en het beginsel van vrijheid van godsdienst botsen wanneer
homoseksuelen willen werken in het bijzonder onderwijs, waar men op basis van de vrijheid van
godsdienst niet toe wil overgaan).
2
, Sociaal Recht
Onderdeel 1. Juridische vaardigheden: Recht in beeld (Reader)
2.1. Rechtsregels en rechtsgevolgen
Juridische regels = gedrags- of rechtsregels die rechten verschaffen of plichten opleggen.
Rechtsregels kunnen worden afgedwongen via bepaalde procedures.
Aan een rechtsregel wordt een rechtsgevolg gekoppeld.
Rechtsregels zijn algemeen gesteld > wil je een rechtsregel (en bijbehorende rechtsgevolg)
toepassen in een concrete situatie, dan moet die rechtsregel ontleed worden om te concluderen
of de rechtsregel past op de concrete situatie.
2.1.1. Drie typen rechtsregels en rechtsgevolgen
1. Verboden handelingen.
2. Verplichte handelingen.
3. Toegestane handelingen.
Handelen in strijd met een verbod levert een negatief rechtsgevolg op (door rood rijden levert
een boete op).
Handelen in strijd met een plicht levert een negatief rechtsgevolg op (als een nv niet wordt
ingeschreven in het Handelsregister, zijn bestuurders aansprakelijk voor schulden van de nv).
Toegestane handelingen kunnen een positief rechtsgevolg hebben als je een recht krijgt dat je
nog niet had (met een visvergunning mag je legaal vissen).
2.1.2. Ontleden van rechtsregels
Bij het ontleden van de rechtsregels stellen we de vraag welke voorwaarden de wetgever heeft
gesteld aan de inwerkingtreding van het rechtsgevolg.
Voorbeeld: art. 1:266 BW > wanneer kan een ouder uit de ouderlijke macht ontheven worden?
1. De ouder is onmachtig of ongeschikt de verzorgings- en opvoedingsplicht te vervullen.
2. Het belang van het kind verzet zich niet tegen de ontheffing.
Cumulatieve voorwaarden: het rechtsgevolg treedt pas in als alle voorwaarden zijn vervuld.
Alternatieve voorwaarden: niet alle voorwaarden hoeven te zijn vervuld.
2.2. Bewerken van feitelijke casusgegevens (fase 1)
2.2.1. Selecteren van gegevens
Welke gegevens zijn van belang en welke zijn minder relevant? En welke noodzakelijke gegevens
ontbreken?
2.2.2. Interpreteren van gegevens
Gericht vragen stellen (in de praktijk) of de precieze vraagstelling (in het onderwijs).
Voorbeeld: ‘Ik heb gevochten met een man en nu is hij dood’ > is de dood door die persoon
veroorzaakt? Etc.
2.2.3. Juridiseren van gegevens
Juridiseren = (bij het oplossen van een casus) de feitelijke gegevens vertalen in juridische
begrippen.
3
, Sociaal Recht
2.3. Selecteren en interpreteren van de rechtsregel (fase 2)
In de tweede fase moeten vaardigheden worden toegepast op het niveau van de rechtsregel.
2.3.1. Selecteren van het rechtsgebied
Rechtsgebied = een cluster van samenhangende regels.
Privaatrecht = alle (juridische) relaties tussen mensen.
Publiekrecht = de overheid speelt altijd een belangrijke rol.
De overheid kan ook privaatrechtelijk handelen, zodra handelingen worden verricht die burgers
ook kunnen verrichten (verkopen, verhuren, etc.).
Privaatrechtelijke problemen staan meestal in het BW (en niet in de Grondwet).
2.3.2. Selecteren van de rechtsbron en rechtsregel
Belangrijke rechtsbronnen: wetten, verdragen (internationale afspraken), jurisprudentie
(uitspraken van rechters) en ongeschreven regels.
2.3.3. Interpreteren van de rechtsregel
Als een rechtsregel is gevonden, moet die worden uitgelegd > rechtsregels bevatten voorwaarden
waarvan moet worden nagegaan of ze wel passen op de casus.
Met interpretatiemethoden kun je betekenis van teksten in de wet achterhalen.
2.4. Toepassen van rechtsregel en rechtsgevolg op casus (fase 3)
Hier wordt de vraag gesteld of de rechtsregel op de casus past, en zo ja, wat dan het rechtsgevolg
is.
2.5. De drie fasen van casus oplossen
Casusgegevens: Selecteren
Interpreteren
Juridiseren
Rechtsregel: Rechtsgebied selecteren
Rechtsbron selecteren
Rechtsregel selecteren
Ontleden in voorwaarden
Interpreteren van voorwaarden
Conclusie: Toepassen rechtsregel en rechtsgevolg op casusgegevens
2.6. Een andere fasering
Bij casusoplossingen kan het soms verstandig zijn fase 1 en 2 om te draaien.
2.7. Rapportage
Door te rapporteren leg je verantwoording af aan de vraagsteller.
4