Tentamen juridisch inleiding SJD
Recht algemeen
Privaatrecht (ook wel civiel recht of burgerlijk recht genoemd) -> In het privaatrecht sta je
als burger tegenover een andere burger.
Onder burgers vallen natuurlijke personen en rechtspersonen.
Natuurlijke personen = mensen van vlees en bloed
Rechtspersonen = organisatorische eenheden die aan het rechtsverkeer kunnen deelnemen.
(Bijv. vereniging, naamloze vennootschap etc.)
Beide zijn rechtssubjecten, dat wil zeggen: zij zijn drager van rechten en plichten/hebben
rechten en plichten.
Het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat de belangrijkste regels van het privaatrecht en is door
zijn grote omvang verdeeld in negen boeken.
(Een wet uit het burgerlijk wetboek noteer je -> 1:2 BW, dit is artikel 2 uit boek 1, je noteert
dus eerst het nummer van het boek en daarachter het wetsartikel.)
Publiek recht = Het publiekrecht gaat over de rechtsbetrekkingen tussen de burgers en de
overheid.
Materieel recht
De regels waarin het recht personen bepaalde gedragingen voorschrijft of verbiedt, worden
materiële regels genoemd. Het bevat dus de inhoud van het recht.
In het materiële recht kun je bijv. vinden wat jouw rechten en plichten zijn, wat je wel of niet
mag doen en wat er gebeurt wanneer je bepaalde plichten niet nakomt of wanneer je
rechten van anderen schendt.
➔ Voorbeeld: je huurt een kamer, dan heb je recht op terbeschikkingstelling van de kamer.
,Formeel recht
Het formele recht heeft ten aanzien van het materiële recht de betekenis van ‘hulprecht’: het
helpt, zoveel mogelijk, de naleving van het materiële recht te verzekeren. Het geeft namelijk
regels voor procedures.
➔ Geeft bijv. antwoorden op vragen als: Met welke procedure, met welk optreden van
politie en justitie, krijgt een verdachte te maken?
Objectief recht = Het geheel van rechtsregels die in Nederland gelden.
➔ Bijv: het BW, het SR, de Vreemdelingenwet 2000, denk ook aan rechtsnormen die uit
rechterlijke uitspraken of uit gewoonte ontstaan.
Subjectief recht = De juridische bevoegdheden die een persoon kan hebben op basis van het
objectieve recht. (Het subjectieve recht is de bevoegdheid die je hebt om aanspraak te
maken op het objectieve recht)
➔ Je hebt de bevoegdheid om iets te vragen, te vorderen of te eisen van een ander.
Aanvullend recht (regelend recht) = Vult de afspraken van partijen aan als zij op een bepaald
onderdeel zelf niets hebben geregeld.
Contractsvrijheid (partijautonomie) wordt beperkt door regels van dwingend recht (= aan
wetsartikelen van dwingend recht is men verplicht zich hieraan te houden.)
➔ Bijv: ‘1 persoon kan tegelijkertijd slechts met 1 ander persoon door het huwelijk
verbonden zijn.’ -> Dwingend recht
Rechtsregels komen voort uit de wet, de jurisprudentie, het gewoonterecht en het verdrag
(het internationale recht).
Deze vier worden rechtsbronnen genoemd.
Rechtsbron 1: de wet
1 van de belangrijkste rechtsbronnen is de wet. De wetten worden gemaakt door
staatsorganen: de Staten-Generaal en de regering samen, de provincie en de gemeente.
De regering en de Staten-Generaal maken samen wetten, deze wetten worden wetten in
formele zin genoemd. (provincie + gemeente = lagere wetgeving)
Rechtsbron 2: de jurisprudentie (rechtspraak)
Jurisprudentie = Het geheel van rechterlijke uitspraken.
,Rechtsbron 3: het gewoonterecht
Het gewoonterecht komt voort uit het ‘echte’ leven. Het wordt niet bedacht door een
wetgever of rechter.
➔ Mensen ontdekken dat ze zich het beste op een bepaalde wijze kunnen gedragen.
Daarna gaan ze dat ook van elkaar verwachten en beleeft men het als gedrag dat
‘behoort’
Nadelen -> het gaat gepaard met rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid.
Rechtsbron 4: het verdrag
Verdragen zijn overeenkomsten tussen staten, of tussen en internationale organisaties zoals
de Europese Unie (EU), de raad van Europa en de Verenigde Naties (VN).
In verdagen zijn (internationale) rechtsregels te vinden.
Hoe komen wetten in Nederland tot stand?
De Staat moet drie taken vervullen:
- Er moeten wetten worden gemaakt
- Er moet worden bestuurd
- Door rechtspraak moeten geschillen worden opgelost
Wetten bestaan uit rechtsregels die betrekking hebben op alle burgers of een deel daarvan.
Burgers worden ‘gebonden door’ (moeten zich houden aan) deze regels, als de regels
worden gemaakt door een overheidsorgaan dat bevoegd is wetten uit te vaardigen.
Regering = Staatshoofd (de koning) en alle ministers
Kabinet = Ministers en staatssecretarissen
Wetten in formele zin = De wetten die door de regering en de Staten-Generaal samen
worden gemaakt.
Het wetgevingsproces begint bijna altijd het kabinet, soms bij de tweede kamer.
, Verbintenissenrecht
Verbintenis = Een juridische relatie tussen minimaal twee partijen, waarbij de ene partij
verplicht is tot een op geld waardeerbare prestatie (doen of nalaten) waar de andere
partij recht op heeft. (Een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking)
Verbintenissenrecht -> Regelt de rechten en plichten van de bij de verbintenis betrokken
personen.
Een verbintenis is een rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, waarbij deze
personen jegens elkaar (onderling) rechten en plichten hebben.
Bij een verbintenis is de 1 verplicht om een prestatie te leveren -> schuldenaar/debiteur
De ander heeft recht op die prestatie -> schuldeiser/crediteur
Om van een verbintenis te spreken moet er sprake zijn van:
- Een rechtsbetrekking, die
- Vermogensrechtelijk is, en
- Tussen twee of meer personen geldt.
Rechtsbetrekking/rechtsrelatie -> is anders dan een ‘gewone’ betrekking. Een
rechtsbetrekking/rechtsrelatie heeft namelijk juridische gevolgen.
Verbintenissen ontstaan uit:
- De rechtshandeling, bijv. een overeenkomst
- De wet
Wanneer twee personen met elkaar een overeenkomst aangaan, ontstaat er een verbintenis.
Deze personen kiezen er dan zelf voor om verbintenissen te laten ontstaan. (bijv: een broodje
kopen)
Verbintenissen uit de wet ontstaan zonder dat partijen dit gewild hebben. Een persoon doet
iets, waarna volgens de wet een verbintenis ontstaat.
Rechtshandeling = Is een handeling die je verricht met de bedoeling om een rechtsgevolg
(juridisch gevolg) te laten ontstaan.
➔ Bijv: Pip zegt tegen de heer Janssen: ‘ik wil van u deze kamer huren voor 200 euro p/m.
Hiermee verricht Pip een rechtshandeling, aangezien zij de bedoeling had om een
rechtsgevolg (huurovereenkomst) te laten ontstaan.
(Geen rechtshandeling = geen overeenkomst)
De rechtshandelingen worden onderverdeeld in eenzijdige rechtshandelingen en
meerzijdige rechtshandelingen.