Samenvatting Koningsveld
Hoofdstuk 6
Het standaardbeeld van wetenschap: van verificatie naar confirmatie.
In dit artikel gaat Koningsveld proberen een systematische wetenschapsopvatting te ontwerpen. Dit
noemt hij het standaardbeeld van wetenschap, omdat diverse punten van de wetenschap aansluiten
bij de intuïties van velen. Het gaat dus over het wetenschapsbeeld dat in onze cultuur dominant is
geworden.
Wetenschappelijke rationaliteit:
Het doel van wetenschapsbeoefening is het ontwikkelen van ware kennis over de omringende
werkelijkheid. Wetenschap is de zoektocht naar waarheid. Het gaat om het verklaren van empirische
verschijnselen uit de wereld. In wetenschap wil men wetten ontdekken die achter de verschijnselen
liggen met die wetten kan men verklaren. Theorieën zijn netwerken van wetten voor een bepaald vak
gebied. Theorieën brengen zo orde aan een chaotische wereld van verschijnselen. Theorieën leveren
ons inzicht in de wereld om ons heen.
Wetenschap is niet de enige manier om inzicht in de wereld te verkrijgen: door intuïtie, door
openbaring, door mystieke ervaring en langs de weg van de mythe. Waarin onderscheidt wetenschap
zich van die andere verklaringspogingen? Antwoord: wetenschap is een rationele onderneming in
tegenstelling tot openbaring, mystiek of intuïtie. Maar wat verstaan wij onder wetenschappelijke
rationaliteit? In de wetenschappelijke theorievorming dient elke stap die gezet wordt gerechtvaardigd
te kunnen worden door een beroep te doen op door waarneming of experiment verzamelde feiten of
door logische argumentatie. Logica en feiten vormen de pijlers van wetenschappelijke rationaliteit.
De logica eist dat wetenschappelijk redeneren volgens de regels van de logica gaat. Het
argumenteren hoort dus te gehoorzamen aan de regels van de logica. Niet alleen het redeneren moet
aan logische regels voldoen ook de ontwikkelde kennis, neergelegd in theorieën, moet eraan voldoen.
Een theorie moet logisch consistent zijn is het inconsistent dan is dat onacceptabel.
Feiten is dat gene wat een ware uitspraak over de werkelijkheid zegt. Anders gezegd. Een empirische
theorie moet verifieerbaar zijn door een beroep op de feiten. De waarheid van de theorie rust op de
basis van waarneembare feiten.
(De schrijver wil wel duidelijk maken dat mensen nu zouden kunnen denken dat de onderzoeker zich
laat leiden door logische en feitelijke overwegingen in het maken van theoretische kennis maar dat is
onjuist. Zo zegt de schrijver dat het ontdekken van nieuwe stukjes kennis een niet-rationeel iets is. De
creatieve activiteit waardoor men op nieuwe wetten en theorieën komt is niet in regels te vatten.
Deze ontdekkende activiteit kan niet in regels gevat worden. Wat dus bedoelt wordt met dat
wetenschap een rationele bezigheid is dat op welke wijze onderzoekers ook tot inzichten komen, als
zij die eenmaal hebben dan zullen die inzichten tegenover de openbaarheid moeten worden
gerechtvaardigd en die rechtvaardiging eist logische argumentatie en verificatie op grond van de
feiten. Je kan pas van een nieuw stukje kennis spreken als het tegenover de wetenschappelijke
gemeenschap is gerechtvaardigd.)
Feiten vormen de empirische basis waarop het kennisbouwwerk rust en zijn het resultaat van een
directe, onbevooroordeelde of theorievrije waarneming. De waarneming in de wetenschap moet een
directe waarneming zijn zonder gekleurde bril. De onderzoeker moet zijn eigen theorieën,
vooroordelen, overtuigingen et cetera bij het waarnemen thuislaten en de feiten voor zichzelf laten
,spreken. Als de waarnemer zich wel laat leiden door de vooroordelen dan kan dit ertoe leiden dat hij
ziet wat hij graag wil zien. Als dit gebeurd dan verdwijnt de empirische testbaarheid en daarmee ook
de rationaliteit van de wetenschap, een theorie zou dan dezelfde status krijgen als een scheppings
verhaal. Afsluitend kan het volgende over wetenschappelijkheid worden geformuleerd; een theorie is
wetenschappelijk als hij geverifieerd kan worden aan de hand van feiten die door theorievrije
waarneming zijn verkregen.
De empirische cyclus:
In het standaardbeeld wordt de wetenschappelijke theorievorming vaak voorgesteld door het model
van de empirische cyclus.
De empirische basis van feiten:
Alle empirische kennis gaat uiteindelijk terug op een basis van waarnemingsgegevens of een
empirische basis van feiten. Het verzamelen van feiten wordt gestuurd door de theoretische context
waarin het onderzoek plaatsvindt. De empirische basis bestaat dus uit waargenomen feiten en die
worden uitgedrukt in singuliere waarnemingsuitspraken. Dit zijn uitspraken waarin iets wordt gezegd
over een eindig aantal dingen. In waarnemingsuitspraken komen waarnemingstermen als
beschrijvende termen voor. Zo’n waarnemingsterm verwijst naar een voor iedere normale
waarnemer direct waarneembare eigenschap, relatie of gebeurtenis. (Dus uitspraken gaan over
eindig aantal dingen en de waarheid of onwaarheid van de uitspraken zijn door eenvoudige
waarneming door iedere normale waarnemer vast te stellen). Aan de basis van theorie vorming tref
je verzameling van ware waarnemingsuitspraken aan.
Empirische wetten:
Empirische wetten ontstaan uit de verzamelde feiten door inductie. Inductie betekent dat men de
stap maakt van een eindig aantal waargenomen feiten naar een oneindig aantal feiten, die dus
principieel nooit allemaal kunnen worden waargenomen. (op grond van een eindig aantal singuliere
waarnemingsuitspraken besluit men inductief tot een universele waarnemingsuitspraak of
empirische wet. )
Voorbeeld: op grond van de waarneming van een beperkt aantal zwarte raven besluit men tot de
empirische wet alle raven zijn zwart. De vorm van een empirische wet is als volgt: als dit het geval is
of als dit gebeurt, dan is ook dat het geval. Het voorbeeld wordt dan: als iets een raaf is, is het zwart.
Dit zijn deterministische empirische wetten, omdat zij gelden voor alle gevallen. Maar er zijn ook
statistische empirische wetten: altijd als een vrouw een kind krijg dan is de kans op een meisje ½.
Empirische wetten staan in dezelfde waarnemingstaal als uitspraken van empirische basis. Het
,verschil is, van singuliere waarnemingsuitspraken kan de waarheid of onwaarheid door waarneming
worden vastgesteld. Dat is met empirische wetten niet meer het geval, er kan nooit met zekerheid
een waarheid worden toegekend en de eis van verifieerbaarheid moet worden vervangen door de eis
van confirmeerbaarheid: de feiten verlenen aan de empirische wet geen absolute zekerheid maar wel
een mate van waarschijnlijkheid. Door meer feiten te verzamelen kan de waarschijnlijkheid worden
uitgebouwd tot praktische zekerheid maar nooit tot absolute zekerheid. Als de empirische wet is
ontdekt dan is het voorspellen van gebeurtenissen mogelijk.
Wetenschappelijke theorieën:
Met het ontwerpen van een theorie wordt nu getracht de waargenomen wetmatigheden, die in de
empirische wetten zijn vastgelegd op een dieper liggende niveau te verklaren. Theorievorming start
dus wanneer een aantal empirische wetten zijn ontdekt en die wil je een dieper inzicht geven in de
regelmatigheden die in de wetten worden uitgedrukt. Theorievorming breng ons van het niveau van
de waarnemingstaal naar dat van de theoretische taal met zijn theoretische begrippen. De vraag is
wat is het nu van theorievorming?
Het afleiden van nieuwe wetten en feiten:
Pas wanneer wij element 4 van de cyclus in beschouwing nemen kunnen we erachter komen wat de
zin van theorievorming in de wetenschap is. De theorie stelt ons niet alleen in staat de eerder
ontdekte empirische wetten logisch af te leiden en zo te verklaren, maar ook om nieuwe empirische
wetten te formuleren als hypothese. Je kan een hypothese vormen. Uit deze hypothetische
empirische wetten kunnen vervolgens waarneembare voorspellingen worden afgeleid. Deze
voorspellingen worden door waarneming geverifieerd. Zijn ze waar dan worden ze aan de empirische
basis toegevoegd en vormen primair bewijsmateriaal voor de nieuwe hypothese. (het
bewijsmateriaal confirmeert de hypothese). De hypothese confirmeert de theorie waaruit deze is
afgeleid. Daarmee heeft de theorie een grondslag in de empirische realiteit.
Aanpassing of verwerping van wetenschappelijke kennis?
Wat gebeurt er als de waargenomen feiten niet onze hypothese bevestigen? Er kunnen twee dingen
gebeurden. 1 de onderzoeker heeft bij zijn waarneming een fout gemaakt of 2 er zit een fout in de
theorie en die leidt tot een betere theorie.
1 Hier kant het mis gaan door een vergissing van de onderzoeker, door reproductie van de
waarneming kan je die vergissing achterhalen. Ook kan de onderzoeker zich door onbewust
vooroordelen laten misleiden. Het kan ook zijn dat het nier door waarneembare fouten komt maar
dat het gewoon niet vastgesteld kan worden, dan staat het theoretisch bouwwerk ter discussie. Dan
komt je bij 2, je gaat dan proberen de theorie zelf opnieuw te gebruiken om een betere te
ontwikkelen. De ontwikkeling tot een betere theorie is te danken aan de oude (verworpen) theorie.
Hoofdstuk 7
De kritiek van Popper op het standaardbeeld
Het falsificatiecriterium
Het standaardbeeld is vooral geïnspireerd door het logisch-positivistische denken. Er is kritiek op het
standaardbeeld. In dit hoofdstuk zal de kritiek behandeld worden doormiddel van het kritisch
rationalisme van Karl Popper.
De demarcatie tussen wetenschap en niet-wetenschap
In het standaardbeeld wordt de grens tussen wetenschap en niet-wetenschap gevormd door de eis
, van inductieve confirmeerbaarheid. De logisch positivisten wilden hiermee zin van onzin
onderscheiden. Popper zegt dat vele theorieën die door logisch positivisten als onzin worden
beschouwd juist door ervaring geconfirmeerd kunnen worden. Veel theorieën die nu als
pseudowetenschappelijk bekend staan konden zich eerst tot wetenschappelijke theorieën
bestempelen door het confirmatiecriterium. Het criterium dat wetenschap en niet-wetenschap
onderscheid moet anders volgens Popper.
Adler heeft Popper op een idee gebracht. Adler had een theorie voor het verklaren van eht gedrag
van mensen, waarin het begrip minderwaardigheidscomplex centraal stond. Het merkwaardige aan
deze theorie was, elk menselijk gedrag kon verklaard worden door de theorie. (volgens de empirische
cyclus betekent dat de theorie steeds meer bevestigd wordt en steeds waarschijnlijker is). Dit
vergelijkt Popper met de theorie van Einstein, Einsteins theorie deed een riskante voorspelling, deze
theorie nam het risico om met de feiten te kunnen botsen. Bij Adlers theorie kan men geen feit
bedenken wat in strijd is met de theorie terwijl dat bij Einstein juist wel het geval was. Daarom
formuleert Popper zijn demarcatiecriterium als volgt: een theorie is wetenschappelijk weerlegbaar,
falsifieerbaar of test baar is. logisch-positivistische criterium werkt dus een wetenschappelijke
theorievorming in de hand die immuun is voor kritiek en dit in strijd met wetenschappelijkheid. (een
theorie die dus niet weerlegd kan worden mag geen aanspraak maken op de titel wetenschap).
Theorie geladen waarneming
Het idee van een theorievrije waarneming is een hoeksteen van het standaardbeeld, Popper zegt dat
dit idee een mythe is. Een waarneming is altijd theorie geladen zegt hij. Alle waarneming vereist een
begrippenkader, verwachting of een theorie, pas vanuit zo’n conceptueel raamwerk wordt
waarneming mogelijk. Objectieve feiten is ook een mythe zegt Popper.
Onafhankelijke feiten, kennis is pas kennis wanneer zij rust op een fundament. In het standaardbeeld
moeten de empirische feiten de functie van een onwankelbare basis vervullen. Popper vond dit
fundamentalisme echter vruchteloos, niet kan een absoluut fundament aan theorieën verlenen, zo
kunnen de feiten dat evenmin.
Popper vind het volgende: feiten spreken niet voor zichzelf, mensen laten feiten spreken met behulp
van hun theorieën. Elk feit is een theoretisch geconstitueerd feit. De vraag is hoe is de allereerste
waarneming dan mogelijk als een waarneming een begripsmatig raamwerk nodig heeft. Popper zegt
hierop dat elk mens geboren wordt met verwachtingspatronen. Poppers kritiek op het idee van een
theorie-onafhankelijke waarneming is vrijwel algemeen aanvaard.
Theorievorming en waarheid
Popper wijst het idee van confirmatie en het idee van een empirische basis van zekere af. ZO lijkt het
idee van rationele theorievorming (zoals in de empirische cyclus) in elkaar te zakken. Het heeft geen
objectieve basis meer. Als Popper gelijk heeft dan lijkt het of men de feiten laat zeggen wat men wil
dat ze zeggen. Het relativisme is het idee dat er vele theorieën zijn te bedenken en dat de ene in
principe even veel waar is als de andere. Het is dan een kwestie van smaak, macht et cetera welke
van die theorieën boven komen drijven. Dit relativisme lijkt door Poppers visie te worden gesteund.
Popper zet zich af tegen het fundamentalisme, ook wijst hij het relativisme af. Fundamentalisme = de
waarheid is een absolute zekerheid. Relativisme = de waarheid bestaat niet alles is relatief. Popper
houdt zich vast aan de grondstelling van het standaardbeeld. Hij ziet de wetenschap als rationele
onderneming. Popper zegt dat wetenschap niet een kwestie van smaak of macht is maar dat het op
rationele gronden plaats vindt. Hoe ziet hij dit voor zich?