Beginselen van de Democratische Rechtsstaat Samenvatting
Week 1: Inleiding – historie, bronnen en werking van het staatsrecht
Vier vereisten om te kunnen spreken van een staat zijn:
1. Een groep personen (volk);
2. Afgebakend grondgebied (territoir);
3. Effectief gezag dat door de overheid wordt uitgevoerd (interne soevereiniteit);
4. De mogelijkheid voor de overheid om diplomatieke betrekkingen met andere staten
te kunnen onderhouden (externe soevereiniteit).
Voor de declaratoire theorie is externe soevereiniteit geen vereiste, maar voor de
constitutieve theorie wél.
Gezag is gelegitimeerde macht. De staat kan met dwang de gemeenschapsnormen
handhaven. Deze legitimiteit van het gezag van de staat over het individu vloeit volgens
Rousseau uit het ‘sociaal contract’. Daarentegen was er vroeger sprake van een theocratische
statenleer, waarbij burgers geen rechten hadden, maar gunsten kregen.
Aanhangers van het natuurrecht geloofden niet in het ‘droit divin’, maar zagen het volk als
‘by nature free, equal and independent’.
In het staatsrecht worden de volgende staatsvormen onderscheiden:
Eenheidsstaat (NL):
- Hoogste macht bij centrale overheid.
- Decentralisatie is mogelijk, bevoegdheden aan decentrale organen overdragen.
- Centrale overheid kan toezicht uitoefenen en ingrijpen waarbij nodig.
Federale staat (DU, VS):
- Hoogste overheidsmacht gedeeld tussen centrale nationale niveau en deelstaten.
- Elk hun eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
- Bevoegdheidsverdeling vastgelegd in federale Grondwet.
Confederale staat (statenbond):
- Samenwerking, maar geen echte unie.
- Deelstaten behouden grotendeels eigen soevereiniteit.
Vier vereisten om te kunnen spreken van een rechtsstaat:
1. Legaliteitsbeginsel: geen bevoegdheid zonder grondslag in de wet.
2. Scheiding der machten: systeem van checks and balances.
- Wetgevende functie: Regering & Staten-Generaal
- Uitvoerende functie: Regering, Provincies en Gemeenten
- Rechterlijke functie: Rechter
3. Onafhankelijke rechterlijke macht: onpartijdig en onafhankelijk. Rechters worden
voor het leven benoemd en mogen net allerlei nevenfuncties hebben.
4. Grondrechten: kennen een staatsvrije sfeer toe.
De Grondwet begint met de opsomming van mensenrechten (1), daarna volgt de
omschrijving van de voornaamste centrale organen (2, 3, 4), dan volgen de functies van die
organen (5), regels over rechtspraak (6), regels m.b.t. openbare lichamen (7), regels m.b.t.
het aanpassen van de Grondwet (8). De Grondwet is bestemd om beginselen te geven die de
grondslag voor wetgeving en bestuur moeten zijn. Dat de grondwettelijke terminologie op
,een bepaald terrein delegatie toestaat, betekent niet dat de lagere regelgever zelfstandig
een regeling kan treffen. Het is aan de formele wetgever om uit te maken of, in hoeverre en
aan wie deze delegatie zal plaatsvinden.
Verschillende vormen van verantwoordingsplicht:
- Politieke verantwoording: de minister moet verantwoording afleggen tegenover het
parlement.
- Interne verantwoording: op basis van ondergeschiktheid aan de supervisor.
- Preventief toezicht
Grondregels voor het democratisch bestuur:
- Legaliteitsbeginsel
- Verantwoordingsplicht: een handelend orgaan moet verantwoording afleggen.
- Politieke verantwoording: de minister moet verantwoording afleggen tegenover het
parlement.
- Interne verantwoording: op basis van ondergeschiktheid aan de supervisor.
- Preventief toezicht
In een directe democratie hebben burgers persoonlijk medebeslissingsrecht (referendum-
wetgeving), terwijl in een indirecte democratie de invloed van burgers via
vertegenwoordigers plaatsvindt (TK).
Kenmerken van een democratisch systeem:
- Zeggenschap in enigerlei vorm bij de bevolking.
- Macht verworven, gelegitimeerd en gecontroleerd door zeggenschap aan volk toe te
kennen.
Indirecte democratieën zijn te verdelen in parlementaire en presidentiële stelsels. We
spreken van een parlementair stelsel als een verkozen parlement de wetgevende
bevoegdheden toekomst en de uitvoerende macht tot stand komt op grondslag van de
samenstelling van het parlement en dient te berusten op vertrouwen in/van het parlement
(Duitsland, VK en Nederland). Bij een presidentieel stelsel worden de wetgever en de
president op regelmatige basis rechtstreeks gekozen (VS). Frankrijk kent een semi-
presidentieel stelsel.
Parlementair stelsel (DU, NL):
- Alleen volksvertegenwoordiging wordt gekozen.
- Leiderschap bij parlement, door de bevolking gekozen.
- Ministers zijn verantwoording verschuldigd aan parlement, en kunnen worden
gedwongen ontslag te nemen vertrouwensregel.
Presidentieel stelsel (VS):
- Scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht (parlement en ministers)
- Naast parlement ook president rechtstreeks of indirect gekozen.
- President heeft eigen mandaat, strikt gescheiden van parlement.
- Ministers zijn verantwoording verschuldigd aan president, en kunnen niet gedwongen
worden af te treden door het parlement.
Semi-presidentieel stelsel (FR):
- Zowel het parlement als president rechtstreeks gekozen en met eigen bevoegdheid.
- Ministers zijn verantwoording verschuldigd aan parlement.
Conventioneel stelsel (VK)
- Alle overheidsmacht bij het parlement.
, De EU is een indirecte democratie. In de eerste plaats wordt het Europees Parlement
rechtstreeks verkozen door de burgers van de lidstaten. Daarnaast worden de lidstaten
vertegenwoordigd in de Europese Raad door hun ministers dan wel
regeringsleider/staatshoofd. De EU kent eigenschappen van beide stelsels:
- Parlementair: de vertrouwensrelatie tussen de Commissie en het Europees Parlement
- Presidentieel: de president van de Europese Raad
Formele democratieopvatting: open democratische spelregels staan centraal, primair aan
het democratisch proces overgelaten om totalitaire en ondemocratische groepen te weren
Materiële democratieopvatting: democratisch systeem moet zichzelf actief verdedigen tegen
ondemocratische groepen.
Het staatsrecht is te vinden in:
- Verdragen: overeenkomsten tussen staten (bilateraal is tussen twee staten,
multilateraal is tussen meerdere).
- Statuut der Nederlanden: regelt enerzijds organisatie van het Koninkrijk en de
onderlinge verhoudingen tussen de deel uitmakende landen en ziet anderzijds op de
samenwerking tussen Nederland en overzeese gebieden.
- Grondwet: beschermen de burger tegen de overheid
- Lagere regelgeving
Wim Voermans, Onze Constitutie:
Staten vormen het uitgangspunt voor de organisaties van zowel de internationale als de
eigen politieke rechtsorde. Alleen staten kunnen verdragen sluiten. Staten zijn soeverein, wat
betekent dat zij hun eigen hoogste macht zijn en die macht mogen uitoefenen zonder
bemoeienis van andere staten. Staatsrechtelijke regels voor een democratische rechtsstaat:
- Overheidsinstellingen en -instanties zijn gebonden aan het recht.
- Bij machtsuitoefening staat de vrijheid van burgers voorop.
- Overheidsmacht is verdeeld onder elkaar in evenwicht houdende of elkaar
controlerende overheidsinstellingen- en instanties.
- Leiders of leiderschapsinstituties worden door het volk aangewezen.
- Het volk heeft direct of indirect een aandeel bij het vaststellen van rechtsregels.
Ruth Mackor, Epistemische bedreigingen van de rechtsstaat:
Sociale media ondermijnen de Verlichtingsidealen die de basis vormen voor zowel de
democratische rechtsstaat als de wetenschap. Ze bieden een platform waarop gebruikers
zonder beperkingen berichten kunnen plaatsen zonder feitelijke controle wat emoties en
verontwaardiging kan opwekken. Sociale media verstoren de traditionele debat- en
besluitvormingsprocessen van de democratische rechtsstaat en de wetenschap. Mede door
de snelheid, gebrek aan feitelijke controle, partijdigheid, emotionaliteit en de anonimiteit
van berichten op sociale media.