Handhaving Literatuur samenvatting
Week 1
Advies van de RvS, Staatscourant 14 sept. 2015, nr. 30280
De kern van dit ongevraagde advies wordt gevormd door een analyse van de ontwikkelingen die
met name de bestuurlijke boete sinds de invoering heeft doorgemaakt. Het meest in het oog
springt het feit dat tegenwoordig – anders dan oorspronkelijk de bedoeling van de bestuurlijke
boete was – zware, complexe overtredingen bedreigd worden met hoge bestuurlijke boetes, en
dat hoge boetes worden gesteld op relatief lichte feiten. Daarnaast valt op dat de keuze voor het
punitieve bestuursrecht op basis van de meest recente criteria voor de keuze van een
sanctiestelsel (‘open’ en ‘besloten context’) uit een oogpunt van efficiency snel wordt gemaakt,
terwijl de wetgever onvoldoende rekening houdt met de gevolgen van de keuze voor de
justitiabele wat zijn rechtsbescherming en de rechtspositie betreft. Tegelijkertijd heeft de
strafrechtelijke handhaving niet stilgezeten, nu ook daar een buitenge- rechtelijke vorm van
afdoening van strafbare feiten is geïntroduceerd. Deze ontwikkelingen hebben bijgedragen aan
het ontstaan van een handhavingsstelsel waarin de rechtsbescherming van de burger bij de
keuzes door de wetgever voor een bepaald sanctiestelsel en de hoogte van punitieve sancties
onderbelicht is geraakt.
De verandering van de aard en context van de overtredingen die bestuursrechtelijk worden
bestraft, maakt het naar het oordeel van de Afdeling noodzakelijk dat opnieuw naar het niveau
van de wettelijk geregelde rechtsbescherming bij punitieve sancties wordt gekeken. Daarbij is
afstemming van het strafrecht en het bestuursrecht met betrekking tot de wettelijk geregelde
rechtsbescherming en de rechtspositie van de justitiabele wenselijk. Wat het punitieve
bestuursrecht betreft zou deze afstem- ming moeten resulteren in een verzwaring van het
rechtsbeschermingsniveau. Het is aan de wetgever om daarin concrete keuzes te maken. De
Afdeling wijst op verschillende keuzemogelijkheden. Daarbij heeft de optie om de
bestuursrechtelijke rechtsbescherming alleen daar te verzwaren waar de noodzaak zich opdringt,
de voorkeur. Dat betreft de gevallen waarin het niet langer gaat om lichte eenvoudig vaststelbare
feiten, maar om zwaardere en minder eenvoudig vaststelbare overtredingen of om overtredingen
die zwaar worden beboet, ook al zijn zij eenvoudig vaststelbaar en minder zwaar. Voorts is de
Afdeling van oordeel dat de hier bedoelde afstemming er niet toe leidt dat het strafrecht en het
punitieve bestuursrecht bij de handhaving van ordeningswetgeving volledig inwisselbaar worden.
Buitengerechtelijke bestraffing:
De bestuurlijke boete werd gezien als een bij uitstek geschikt instrument ter handhaving van
lichte, massale en eenvoudige overtredingen. Door de lage boetes die daarmee gepaard gaan, is
hetgeen voor de justitiabele bij een dergelijke bestraffing op het spel staat relatief beperkt.
De strafbeschikking, een bestraffend besluit dat binnen het kader van het strafrecht tot stand
komt, behelst, evenals de bestuurlijke boete, een vorm van buitengerechtelijke afdoening van
strafbare feiten. De strafbeschikking maakt mogelijk dat zonder tussenkomst van de rechter een
straf wordt opgelegd die executeerbaar is wanneer de verdachte niet binnen de gestelde termijn
verzet aantekent bij het parket. Het is echter te allen tijde, via het rechtsmiddel verzet, mogelijk
een beroep op de rechter te doen. In dat geval beoordeelt de rechter niet de strafbeschikking,
maar velt een eigen oordeel over de strafbaarheid van het feit en van de verdachte. De invoering
van de strafbeschikking moet bevorderen dat alleen zaken bij de strafrechter terecht komen
wanneer daar, gelet op de aard van het feit, de gewenste justitiële reactie dan wel een verschil
van opvatting tussen de verdachte en het openbaar ministerie, aanleiding voor is.
,>>> Door de introductie van de bestuurlijke strafbeschikking kan tegenwoordig ook in het
strafrechtelijke kader de deskundigheid van bestuursorganen worden benut, omdat de
strafbeschikking ook door bestuursorganen kan worden opgelegd. Daarmee wordt het argument
gerelativeerd dat de bestuurlijke boete bij uitstek in aanmerking komt indien behoefte bestaat
aan specialistische deskundigheid van het bestuursorgaan. De gronden waarop voor de ene of de
andere modaliteit wordt gekozen zijn door de regering niet duidelijk gemaakt. Soms lijkt het erop
dat de verschillen in rechtsbescherming tussen het strafrecht en het bestuursrecht mede de keuze
voor het ene of andere stelsel bepalen. Ondanks dat beide instrumenten sterk vergelijkbaar zijn
en in de praktijk als inwisselbaar worden gezien is de rechtsbescherming wat beide instrumenten
betreft niet op vergelijkbare wijze geregeld.
Efficiency en effectiviteit bij de bestuurlijke boete: De oorspronkelijke doelstellingen die met
dit instrument zijn nagestreefd, worden dan ook gehaald, omdat de strafrechtelijke
handhavingsketen vooral bij overtredingen van lichte, veelvoorkomende en eenvoudige feiten
wordt ontlast. De professionaliteit en sectorale expertise van bestuursorganen belast met de
handha- ving van ordeningswetgeving zorgen voor een snelle afhandeling van boetezaken en de
pakkans werkt afschrikkend.
Ontwikkeling bestuurlijke boete: Het wordt tegenwoordig ook ingezet voor ernstiger
overtredingen, die eerder via het strafrecht werden afgedaan. Bij deze ernstige overtredingen
horen hoge tot zeer hoge boetemaxima. Verder ziet de Afdeling bij haar advisering dat ook lichte
overtredingen met zeer hoge boetes worden bedreigd en dat die ook daadwerkelijk door
bestuursorganen worden opgelegd. Beslissend voor de vraag of het bestuursrecht en dan met
name de bestuurlijke boete zich leende voor handhaving van bepaalde ordeningsdelicten was in
2005 nog, zoals hiervoor reeds gesteld, het criterium ‘aard en ernst van het feit’. Volgens een
kabinetsnota uit dat jaar kwam strafrecht in ieder geval in aanmerking indien de aard van het
strafbare feit, de ernst van de overtreding, de samenhang met andere strafbare feiten of de
behoefte aan een opsporingsfase met bijbehorende dwangmiddelen en
opsporingsbevoegdheden daartoe aanleiding gaven. Bestuurs- recht kwam in aanmerking indien
de overtreding eenvoudig was vast te stellen, er geen behoefte was aan een opsporingsfase met
bijbehorende dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden en er geen zware straffen nodig
waren, ook niet ter afschrikking. Tegenwoordig is ook de handhaving van ernstige overtredingen
onder de werkingssfeer van de bestuurlijke boete gebracht vanuit dezelfde gedachte van
effectiviteit en efficiency. Deze overtredingen zijn niet altijd eenvoudig vast te stellen. Ook horen
daarbij hoge boetemaxima. Het criterium ‘aard en ernst van het feit’ uit 2005 is op deze manier
langzamerhand naar de achter- grond verdwenen. In 2008 is dit criterium in een kabinetsnota over
de keuze van een sanctiestelsel vervangen door het criterium ‘open en besloten context’ als
uitgangspunt bij deze keuze. ‘Aard en ernst van het feit’ fungeert dan nog wel als ondergrens bij
de keuze voor de bestuurlijke boete. In de open context bestaat volgens deze nota een voorkeur
voor strafrechtelijke handhaving. Van een open context kan gesproken worden in een situatie,
waarin burgers en bedrijven gebonden zijn aan algemene rechtsregels die – ongeacht de
uitoefening van bepaalde activiteiten of de hoedanigheid van de burger of het bedrijf – voor
iedereen en altijd gelden. Bij dergelijke normen is er geen met de uitvoering van de wetgeving
belast gespecialiseerd bestuursorgaan betrokken dat bijvoorbeeld vergunningen afgeeft, noch is
sprake van reguliere communicatie tussen een burger/bedrijf en een overheidsdienst in het
verband van de uitvoering van de geldende regels. In de open context zijn wegens het ontbreken
van de specifieke relatie tussen de burger/bedrijf zwaardere, strafrechtelijke middelen nodig om
de identiteit van de overtreder te achterhalen. In een besloten context, zo redeneert de nota,
,bestaat een voorkeur voor handhaving via het bestuursrecht. Voor de besloten context is
kenmerkend het bestaan van een gespecialiseerd bestuursorgaan dat met de uitvoering van
zekere wetten is belast, en uit dien hoofde te maken heeft met een afgebakende doelgroep.
Tussen dat orgaan en de doelgroep bestaan verbindingen ter uitvoering van de wet of ten
behoeve van het toezicht op de naleving van wettelijke bepalingen.
Rechtsbescherming
De Afdeling advisering is van oordeel dat bij de keuze van de wetgever voor het punitieve
bestuurs- recht onvoldoende rekening wordt gehouden met het feit dat het strafrecht en het
bestuursrecht geen gelijkwaardige stelsels zijn. Het is voor de justitiabele niet om het even via
welk stelsel de bestraffing plaatsvindt. De Afdeling doelt hierbij op de verschillen op het terrein
van rechtsbescherming en in de rechtsgevolgen die tussen beide stelsels bestaan voor
justitiabelen die met een bestraffende overheid worden geconfronteerd. Enkele verschillen tussen
het punitieve bestuursrecht en het strafrecht in de rechtsbescherming en in rechtsgevolgen voor
de justitiabele betreffen de wijze waarop de straf wordt opgelegd dan wel getoetst door de straf-
onderscheidenlijk bestuursrechter, de hoorplicht en rechtsbijstand, beroepstermijn, schorsende
werking van rechtsmiddelen, verjaring, griffierechten en justitiële documentatie.
Gevolgen betere afstemming straf en bestuur voor rechtsbescherming: Een betere
afstemming tussen het strafrecht en het punitieve bestuursrecht wat de rechtsbescherming en
rechtspositie van de justitiabele betreft, zou betekenen dat het niveau van de rechtsbescherming
in het bestuursrecht op terreinen waarop de Afdeling de verschillen heeft gesignaleerd wijzigt,
maar ook op onderdelen het niveau van de rechtsbescherming bij de strafbeschikking. Het is in
de eerste plaats aan de wetgever om daarin concrete inhoudelijke keuzes te maken.
Hoogte van boetes (uitvoeringspraktijk): Voorts wijken de hoogte en vormgeving (boetemaxima
of vaste boetes of uitwerking in beleidsregels) van strafrechtelijke boetes nogal eens af van die uit
het punitieve bestuursrecht. Voorbeeld: De Afdeling merkte op dat de lichte overtredingen die de
ACM kan beboeten – zoals het te laat of het niet, niet juist of niet volledig verstrekken van
gegevens en inlichtingen – niet vergelijkbaar zijn met de overtredingen waarvoor in het strafrecht
en het financieel toezicht zeer hoge absolute boetemaxima gelden.
Handreikingen voor de te maken keuzes
A. Strafrecht en bestuursrecht groeien zo naar elkaar toe. Daarbij is het – bezien vanuit het
oogpunt van de rechtsbescherming van de justitiabele tegenover een bestraffende overheid –
naar het oordeel van de Afdeling wenselijk dat de rechter de bestraffing indringend beoordeelt.
Dat kan door zelfstandig de boete te bepalen, met oog voor consistentie in de sanctie-oplegging.
Dat kan ook door als bestuursrechter, ook als de sanctie door beleidsregels wordt bepaald, de
aard en ernst van de overtreding af te wegen tegen de door de overheid reeds opgelegde straf
en daarbij voorts andere omstandigheden zoals de draagkracht te betrekken. Hoe groter de
ruimte is die de bestuursrechter zichzelf toemeet, hoe gelijkwaardiger de rechtsbescherming van
de justitiabele tegenover de bestraffende overheid in het strafrecht of punitieve bestuursrecht zal
zijn.
B. Bij het wegnemen van verschillen omtrent het heffen van griffierechten (in het strafrecht geen
griffierecht verschuldigd en in het bestuursrecht wel), zijn, volgens de Afdeling, ten minste twee
oplossingsrichtingen denkbaar. Enerzijds kan gedacht worden aan het heffen van griffierechten bij
verzet tegen een strafbeschikking. Anderzijds zou gedacht kunnen worden aan de mogelijkheid
om het griffierecht in het bestuursrecht speciaal voor de bestuurlijke boete af te schaffen.
, C. Wat betreft het verschil in de schorsende werking van rechtsmiddelen (in het strafrecht wel en
in het bestuursrecht in principe niet >> schorsende werking toegekend aan de fase van bezwaar.
Voorts komt het de Afdeling wenselijk voor cumulatie van de verplichting tot het betalen van
griffierechten en onthouding van schorsende werking in het bestuursrecht te voorkomen.
D. Wat betreft het verschil in de verjaringstermijnen, adviseert de Afdeling om deze te
uniformeren.
E. Ten aanzien van de hoorplicht en rechtsbijstand meent de Afdeling dat de hoorplicht vanaf
eenzelfde drempel zou behoren te gelden in beide handhavingssystemen.
F. Wat betreft het verschil in beroepstermijnen (bij de bestuurlijke boete zes weken en bij de
strafbeschikking twee weken) adviseert de Afdeling dit op te heffen.
G. Bij het wegnemen van het verschil op het terrein van justitiële documentatie (geen aantekening
in het bestuursrecht, wel in het strafrecht), zou volgens de Afdeling gedacht kunnen worden aan
een nieuwe drempel (dan die van € 100) of een ander systeem voor de registratie van geldboetes
om te voorkomen dat te veel informatie wordt gedocumenteerd en daarmee de waarde van de
justitiële documentatie vermindert.
Inwisselbaarheid na wegnemen verschillen: Een dergelijke aanpassing betekent dat het vaak uit
een oogpunt van rechtsbescherming niet zal uitmaken of voor het bestuursrecht dan wel voor het
strafrecht worden gekozen. Daarmee worden beide stelsels nog niet inwisselbaar. Daar waar het
wenselijk is dat waarheidsvinding en berechting in een openbare zitting plaatsvinden, de
normovertreding een inbreuk vormt op de lichamelijke of psychische integriteit van personen,
opsporingsbevoegdheden en ingrijpende dwangmiddelen uit het strafrecht nodig zijn of een
vrijheidsstraf of vrijheidsbeperkende maatregel nodig is, is de weg van het strafrecht in ieder
geval aangewezen. Voorts is de Afdeling van oordeel dat overtredingen die een zodanige inbreuk
maken op de belangen van burgers en bedrijven of een zodanig forse bedreiging vormen voor
het integer functioneren van (sectoren binnen) de samenleving dat het wenselijk is dat de
overtreder zich ten overstaan van de rechter verantwoordt, via het strafrecht zouden moeten
worden bestraft.
Lex Michiels, Strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving: zoek de verschillen in: Marc
Groenhuijsen e.a., Roosachtig strafrecht (liber amicorum Theo de Roos, Kluwer 2013, p. 447 – 462
Opportuniteitsbeginsel en beginselplicht tot handhaving
In het strafrecht kennen we het opportuniteitsbeginsel. Sinds begin jaren zeventig heeft dit een
‘positieve invulling’ gekregen, inhoudende dat het OM slechts tot vervolging overgaat als het
algemeen belang dat vereist > tal van beleidsregels ontwikkeld en vastgesteld om daaraan
invulling te geven. Het OM zelf bepaalt daarmee in welke (categorieën) gevallen er wel
respectievelijk niet wordt opgespoord, vervolgd en, in veel gevallen, sinds de invoering van de
Wet OM-afdoening, gestraft. Niet geheel onafhankelijk > de Minister van Justitie kan op grond
van art. 127 RO een aanwijzing geven als dit beleid hem niet zint of in een concreet geval in zijn
ogen niet juist wordt toegepast.
In het bestuursrecht kennen we ten aanzien van herstelsancties de beginselplicht tot handhaving.
Het uitgangspunt is niet ‘vervolgen als het algemeen belang dat vergt’, maar ‘handhaven tenzij in
een bijzonder geval een zwaarwegend belang daaraan in de weg staat’. Dit geldt echter alleen als
het om herstelsancties gaat, alsmede bij besluiten tot de tenuitvoerlegging daarvan (zoals
invorderingsbesluiten). Voorts merk ik op dat de beginselplicht niet voor niets beginselplicht heet,
want er zijn diverse categorieën gevallen waarin niet handhavend hoeft te of mag worden
opgetreden. Wellicht de belangrijkste uitzondering op de plicht betreft gevallen waarin er een
concreet zicht op legalisatie is.