Behandelingsmethodiek
Samenvatting – Deeltentamen 2
Bijeenkomst 9 en 10
Probleemgedrag: Analyse en behandeling
Voor dit deeltentamen gaat de stof voornamelijk over het afleren van storend gedrag en
probleemgedrag.
De kern van functionele gedragsanalyse:
Dit is het systematisch onderzoeken van de relatie tussen het probleemgedrag en de omgeving,
met als doel om de variabelen verantwoordelijk voor het gedrag te identificeren en te
concretiseerden en een hypothese op te stellen over de functie hiervan. Probleemgedrag is geen
persoonskernmerk maar een (geleerde) reactie op de omgeving, dat wordt beïnvloedt door
antecedenten en consequenten. Tijdens de behandeling wordt er niet gericht op de kernmerken
van het gedrag, maar op de functie hiervan.
De functionele gedragsanalyse bestaat uit een aantal stappen:
- Probleemgedrag definiëren: hierbij concretiseer je alleen het gedrag van de persoon zelf
en niet van de omgeving of de antecedenten
o Gedrag beschrijven in concreet waarneembare handelingen en benoem geen
interpretaties. Je kunt kijken of er eventueel een tijdsaspect toegevoegd moet
worden (hoe vaak/hoe lang). Je kunt dit doen door een gesprek aan te gaan of te
observeren.
- Organische oorzaken uitsluiten
o Je gaat kijken of het gaat om acute of chronische medische problemen. Dit kun je
aanpakken door literatuuronderzoek te doen of door een arts of paramedici
(ergotherapeuten/logopedisten/etc.) te raadplegen
- Functionele analyse uitvoeren
o Als stap 2 is uitgesloten ga je een descriptieve analyse of een experimentele
analyse uitvoeren:
Descriptieve analyse: hierbij kun je alleen iets zeggen over samenhang. De
observatie vindt in de natuurlijke omgeving van het kind plaats.
Indirecte observatie: anamnese, schriftelijke rapportage,
gestructureerd interview (FAI), gestructureerde vragenlijsten
(VFP/QABF/MAS). Je observeert niet zelf, je observeert via de
informatie van anderen. De indirecte observatie is vaak efficiënter
en goedkoper.
o FAI: klinisch gesprek met open vragen over kenmerken
van het probleemgedrag, gebeurtenissen die het gedrag
uitlokken (antecedenten) en wat er volgt op het gedrag
(consequenten)
o VFP/QABF: een 25-item vragenlijst over niet-sociale
bekrachtiging, tastbare bekrachtiging, aandacht,
ontsnapping en fysieke ongemakken
o MAS: 16 vragen over vier typen bekrachtigende factoren.
Resultaten van de MAS kunnen het optreden van
probleemgedrag in verschillende situaties goed
voorspellen. De MAS kan niet altijd gebruikt worden,
slechts bij midden- en hoogfrequent probleemgedrag, dat
, zich in bepaalde situaties voordoet, kan gebruikt worden
voor één vorm van nauwkeurig omschreven
probleemgedrag, moet door ten minste twee beoordelaars
worden ingevuld, moet ingevuld worden waar een
gedragsdeskundige bijzit
Directe observatie: patroonanalyse (is het gedrag
situatieafhankelijk), ABC-analyse, sequentiële analyse. Je bent als
diagnosticus zelf de persoon die de situatie ziet. Dit kost meestal
meer tijd, maar is vaak wel nuttig om informatie te vinden die niet
gevonden kan worden in de indirecte observatie. Je kunt dit
gebruiken voor de probleembeschrijving en ernsttaxatie en de
descriptieve analyse.
Experimentele analyse: je gaat stimuli manipuleren, waarbij je dus de A of
de C gaat manipuleren. Hierbij kun je iets zeggen over oorzakelijke
verbanden.
- Hypothese formuleren ten aanzien van functie van gedrag
o Functies van gedrag: postief/negatief – sociaal/niet sociaal
‘Het probleemgedrag van P. wordt in stand gehouden door positieve
bekrachtiging van sociale aard’
o Resultaten van de functionele analyse
o Kwadrant van de bekrachtigers
o Diagnostische hypothese: probleem – causale relatie – conditie
- Procedure kiezen op basis van hypothese
o Hypothese
Analyseafhankelijke procedure
Kwadrant van procedures
o Geen hypothese, dan procedure volgens:
Topografische kenmerken (in literatuur kijken naar soortgelijke
situaties/gedrag met dezelfde kenmerken en welke behandeling daarvoor
het vaakst wordt toegepast): wat voor soort probleemgedrag is het, je
kijkt niet naar de functie van het gedrag, maar naar de vorm van het
probleemgedrag.
Je gebruikt dan minst-naar-meest ingrijpend
- Hypothese toetsen door try-out procedure
o Succes: behandeling (blijven) toepassen
o Geen succes: opnieuw functionele analyse uitvoeren
Observatietechnieken
- Beschrijvende observatie
- Systematische observatie
o Event recording
o Interval recording (PIR, WIR, MTS)
o ABC-analyse (aan de hand van schriftelijke rapportage of video-opnames): je
geeft hier niet alleen aan of er ongewenst (B+) of gewenst gedrag (B-) optreedt,
maar ook een beschrijving van het concrete gedrag
ABC-model
Bij functionele gedragsanalyse heb je weer te maken met het ABC-schema. Gedrag (B) wordt in
stand gehouden door bepaalde stimuli in de omgeving (A en C). Daarvoor heb je het kwadrant