Aansprakelijkheidsrecht - Samenvatting
Inleiding
De wetgever heeft in het BW afgezien van het geven van een omschrijving van het rechtsbegrip ‘verbintenis’.
Gebruikelijk is de verbintenis te omschrijven als een vermogensrechtelijke rechtsverhouding tussen twee of
meer personen krachtens welke de een tot een prestatie verplicht is (schuldenaar (dader/aansprakelijke),
terwijl de ander (schuldeiser (benadeelde/slachtoffer) tot die prestatie gerechtigd is. Aan het bestaan van een
verbintenis (tot schadevergoeding) zijn ingrijpende consequenties verbonden. Een verbintenis is in beginsel
rechtens afdwingbaar, art. 3:296 BW, en de schuldeiser kan zijn vordering op alle goederen van zijn
schuldenaar verhalen, art. 3:276 BW. Gezien de ingrijpende rechtsgevolgen die de wet aan het bestaan van een
verbintenis verbindt, is voor het ontstaan van een verbintenis in beginsel een wettelijke basis vereist, art. 6:1
BW. Is iemand o.g.v. art. 6:162, lid 1 BW jegens een ander aansprakelijk, dan ontstaat dus een verbintenis tot
schadevergoeding. Bij het aansprakelijkheidsrecht kan onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds
aansprakelijkheid uit contract (contractuele aansprakelijkheid), waarbij men het oog heeft op aanspraken
wegens tekortschieten in contractuele verplichtingen (art. 6:74 BW e.v.) en anderzijds aansprakelijkheid uit de
wet (buitencontractuele, wettelijke of delictuele aansprakelijkheid), waarbij men het oog heeft op aanspraken
uit onrechtmatige daad en kwalitatieve aansprakelijkheden. Die aanspraken kunnen strekken tot
schadevergoeding, maar ook tot nakoming.
Verbintenissen uit de wet: inleiding en samenloop
Inleiding
De bronnen waar verbintenissen uit kunnen voortvloeien zijn overeenkomst en wet. Door het aangaan van een
obligatoire (verbintenis scheppende) overeenkomst verbindt een partij zich moedwillig door een
rechtshandeling. In een aantal gevallen verbindt de wet evenwel aan bepaald handelen of aan een bepaald
feitencomplex een verbintenis, ongeacht of partijen dit met hun handelen hebben beoogd. In dergelijke
gevallen wordt gesproken van verbintenissen uit de wet. Echter, door het toekennen van
verbintenisscheppende kracht aan de redelijkheid en billijkheid, art. 6:2 BW en aan een doen of nalaten in
strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt, zijn verbintenissen
die voortvloeien uit het ongeschreven recht eveneens als verbintenissen uit de wet aan te merken.
Overeenkomsten kunnen op verschillende wijzen een bron vormen van verbintenissen. In de eerste plaats kan
de overeenkomst zelf een verbintenis in het leven roepen, ‘primaire verplichtingen uit de overeenkomst’. In de
tweede plaats verplicht niet-nakoming van een dergelijke primaire verplichting volgens art. 6:74 BW onder
omstandigheden tot schadevergoeding. Deze laatste verplichting is, hoewel zij wortelt in de overeenkomst,
een verbintenis uit de wet. Bovendien bepaalt art. 6:1 BW dat de bron van de verbintenis uit de wet
voortvloeit. Dat laat toe dat, ook zonder dat een bron van een verbintenis met zoveel woorden in de wet wordt
genoemd, een verbintenis wordt aangenomen indien dit past in het stelsel van de wet en aansluit bij wel in de
wet geregelde gevallen (Te Poel).
Ontstaansbronnen van verbintenissen:
,De handeling op grond waarvan men tot een rechtmatige daad of onrechtmatige daad concludeert, kan niet
alleen een feitelijke handeling (bv. vernieling), maar ook een rechtshandeling zijn. De verbintenis die uit
rechtmatige of onrechtmatige daad voortvloeit zal meestal bestaan uit het betalen van schadevergoeding, maar
kan ook een andere inhoud hebben, zoals het voortzetten van een aangevangen belangenbehartiger.
Een verbintenis is een rechtsplicht waarmee een subjectief vermogensrecht correspondeert. Op wie door
toerekenbaar onrechtmatig handelen schade veroorzaakt, rust volgens art. 6:162 BW een verbintenis om de
schade te vergoeden (de passieve zijde van de verbintenis). Degene die door de onrechtmatige daad is
benadeeld heeft een, met de verplichting tot schadevergoeding corresponderende, aanspraak (de actieve zijde
van de verbintenis): het recht op schadevergoeding. Dat subjectieve recht is een goed (art. 3:1 BW) en een
vermogensrecht (art. 3:6 BW). Omdat het in de praktijk veelal gaat om het verhalen van schade nadat deze is
toegebracht, wordt ook wel gezegd dat het aansprakelijkheidsrecht vooral tot doel heeft om te bepalen in
welke gevallen en in welke mate schade moet worden verplaatst van de benadeelde naar degene die de schade
heeft veroorzaakt.
Het begrip rechtsplicht is veel breder dan het begrip verbintenis. Zo kan men zeggen dat een ander verplicht is
om zich te onthouden van het toebrengen van schade door onrechtmatig handelen. Men noemt dit wel ‘kale
rechtsplichten’, omdat er – zolang er geen schade is veroorzaakt – geen vermogensrecht tegenover staat. Van
rechtsplichten kan in beginsel – binnen de grenzen van art. 3:296 BW (6:27 BW), nakoming worden
gevorderd.
De verbintenissen uit de wet zijn geregeld in de art. 6:47 BW e.v. en art. 6:162 BW e.v. Omdat het hier gaat
om verbintenissen, zijn daarop telkens ook de algemene bepalingen inzake het verbintenissenrecht, art. 6:1-
6:161 BW, van toepassing. Dat is voor de verschillende verbintenissen uit de wet in het bijzonder van belang,
omdat zij strekken tot schadevergoeding. De regels over schadevergoeding zijn neergelegd in de art. 6:95 BW
e.v.
De verplichting tot het betalen van schadevergoeding o.g.v. onrechtmatige daad is na de overeenkomst de
belangrijkste bron van verbintenissen. Men kan o.g.v. onrechtmatige daad op twee manieren aansprakelijk
zijn:
a. persoonlijke aansprakelijkheid (Afd. 6.3.1 BW): degene die schade heeft veroorzaakt (de dader) is in
eigen persoon aansprakelijk;
b. kwalitatieve aansprakelijkheid (Afd. 6.3.2 BW): men is in een bepaalde kwaliteit/hoedanigheid
aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door:
o een persoon met wie men in een bijzondere verhouding staat, zoals ouder-kind (art. 6:169 BW) of
werkgever-werknemer (art. 6:170 BW);
o een zaak of dier ten opzichte waarvan men in een bepaalde verhouding staat, zoals bezitter-roerende
zaak (art. 6:173 BW) of bezitter-dier (art. 6:179 BW).
1. Samenloop van contractuele en wettelijke aansprakelijkheid
,De toerekenbare tekortkoming, art. 6:74 BW, is een species van de onrechtmatige daad, maar valt juridisch
niet onder de onrechtmatige daad. Schiet iemand tekort in de nakoming van een verbintenis uit overeenkomst,
dan zou men dat op zichzelf ook kunnen aanmerken als een onrechtmatige daad, bv. omdat men het
maatschappelijk onbetamelijk vindt om afspraken niet na te komen. De wetgever heeft evenwel voorzien in
een afzonderlijke regeling van de gevolgen van niet-nakoming van verbintenissen, art. 6:74 BW e.v. Dat
betekent dat bij eenzelfde feitencomplex verschillende wettelijke regels kunnen samenlopen. Indien er meer
rechtsregels tegelijkertijd toepasbaar zijn op eenzelfde gebeurtenis, dan spreekt men van samenloop.
Uitgangspunt bij samenloop van meer op zichzelf toepasselijke rechtsgronden is dat zij cumulatief van
toepassing zijn en dat, indien die rechtsgronden tot verschillende rechtsgevolgen leiden die niet tegelijkertijd
kunnen intreden, de eiser daaruit naar eigen inzicht een keuze mag maken, tenzij de wet anders voorschrijft of
onvermijdelijk meebrengt.
M.b.t. samenloop van wanprestatie en onrechtmatige daad kunnen de volgende vormen worden
onderscheiden:
a. Een handeling levert jegens de contractspartij zowel een toerekenbare tekortkoming als een onrechtmatige
daad op. Dit zal jegens de contractuele wederpartij slechts het geval zijn indien de gedraging
onafhankelijk van de schending van de uit de contractuele relatie voortvloeiende verbintenis een
onrechtmatige daad oplevert (bv. zaaksbeschadiging). – Boogaard-Vesta.
Voorbeeld: A repareert in opdracht van B diens auto. Tijdens een proefrit veroorzaakt A verwijtbaar een ongeval. De auto raakt
total-loss. Er is nu niet alleen sprake van wanprestatie in de contractuele relatie tussen A en B, maar ook van een onrechtmatige
daad van A jegens B
b. Een handeling levert ten opzichte van de wederpartij een toerekenbare tekortkoming op en jegens een
derde tevens een onrechtmatige daad.
Voorbeeld: A vervoert in opdracht van B goederen die in eigendom toebehoren aan C. Door onvoorzichtig rijden van A worden
de goederen beschadigd. A schiet tekort in de nakoming van een uit de vervoersovereenkomst voortvloeiende verbintenis jegens
B, hetgeen tevens een onrechtmatige daad jegens C oplevert.
c. Het door een derde gebruik maken of uitlokken van de toerekenbare tekortkoming van een contractspartij
kan een onrechtmatige daad jegens de andere contractspartij opleveren.
Voorbeeld: A en B zijn overeengekomen dat A aan B een partij roerende zaken zal verkopen tegen een prijs van € 3 per stuk.
Voordat de partij is geleverd, haalt C, die van de overeenkomst tussen A en B op de hoogte is, A over om de partij aan hem te
verkopen en te leveren voor een prijs van € 5 per stuk.
Als een feitencomplex ook los van de contractuele verhouding als onrechtmatige daad kan worden
aangemerkt, dan kan de benadeelde zijn vordering tevens op art. 6:162 BW baseren.
Voorbeelden:
De eigenaar van een woning die door een loodgieter werkzaamheden laat verrichten aan een toilet, heeft een vordering tot
schadevergoeding o.g.v. art. 6:74 BW e.v. als de loodgieter een pijp ondeugdelijk monteert waardoor lekkage ontstaat. Exclusiviteit
van de wettelijke regeling inzake tekortschieten laat een vordering o.g.v. art. 6:162 BW dan niet toe.
De eigenaar van een woning die door een loodgieter werkzaamheden laat verrichten aan een toilet, heeft behalve een vordering uit
art. 6:74 e.v. ook een vordering tot schadevergoeding o.g. art. 6:162 BW als de loodgieter tijdens zijn werkzaamheden een schilderij
steelt.
Wanneer A aan B letsel toebrengt en hij de daardoor o.g.v. art. 6:162 BW ontstane verbintenis vervolgens niet terstond nakomt (art.
6:83 sub b BW), is A ook aansprakelijk voor de schade die B lijdt door vertraging in de vergoeding van schade (art. 6:74 jo 6:119
BW). Er is dan namelijk sprake van niet-tijdige betaling van een geldsom, hetgeen verplicht tot betaling van wettelijke rente.
De vraag op welke grond de ‘dader/schuldenaar’ in geval van samenloop aansprakelijk moet worden gesteld is
van belang, omdat:
- de vereisten voor aansprakelijkheid verschillen, respectievelijk een verschillende betekenis hebben.
Aansprakelijkheid o.g.v. wanprestatie vereist dat de niet-nakoming aan de schuldenaar kan worden
toegerekend, dat wil zeggen dat de schuldenaar geen beroep op overmacht, art. 6:75 BW, kan doen.
Aansprakelijkheid o.g.v. onrechtmatige daad vereist dat er geen rechtvaardigingsgrond van het
onrechtmatig handelen aanwezig is, art. 6:162, lid 2 BW.
- de personen en criteria bij aansprakelijkheid voor zaken, dieren en producten komen bij onrechtmatige
daad en toerekenbare tekortkoming niet altijd overeen.
, - bij het vaststellen van de schade die aan de dader kan worden toegerekend, speelt de aard van de
aansprakelijkheid een rol, art. 6:98 BW.
- de stelplicht en bewijslast kunnen verschillen. ‘Wie stelt moet bewijzen’ vormt het uitgangspunt, art. 150
Rv. Daarop bestaan echter zowel bij wettelijke (zie bv. 6:188 BW) als bij contractuele aansprakelijkheid
uitzonderingen. Zo wordt bij een consumentenkoop vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de
overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn
van zes maanden na aflevering openbaart, art. 7:18 BW.
Opdracht: Patiënt P wordt geopereerd door arts A. Als gevolg van een medische blunder tijdens de operatie loopt P blijvend letsel op. Op welke
rechtsgrond(en) kan P van A schadevergoeding vorderen?
Het toebrengen van letselschade door A kan op zichzelf als een onrechtmatige daad jegens P worden gekwalificeerd. P kan derhalve A zowel ex art.
6:74 BW als o.g.v. art. 6:162 BW aansprakelijk stellen. Hier is namelijk sprake van een samenloop van een toerekenbare tekortkoming in de uit de
medische behandelingsovereenkomst voortvloeiende verbintenis van arts A tot goed hulpverlenerschap (art. 7:453 jo. art. 6:74 BW) en onrechtmatige
daad (art. 6:162 BW). De onrechtmatige daad bestaat uit het toebrengen van toerekenbare (verwijtbare) letselschade aan patiënt P. Er is in casu
sprake van een toerekenbare inbreuk op een subjectief recht (persoonlijkheidsrecht) van P; namelijk het recht op lichamelijke integriteit. Criterium aan
de hand waarvan moet worden bepaald of de contractuele dan wel een buitencontractuele/wettelijke aansprakelijkheidsgrond moet worden aangewend,
is of de schadetoebrengende handeling onafhankelijk van de tussen partijen bestaande contractuele verhouding, ofwel onafhankelijk van een schending
van contractuele verplichtingen een onrechtmatige daad oplevert (arrest Boogaard-Vesta). Het toebrengen van letselschade door A kan op zichzelf als
een onrechtmatige daad jegens P worden gekwalificeerd. P kan derhalve A zowel ex art. 6:74 BW als o.g.v. art. 6:162 BW aansprakelijk stellen.
NB: M.n. in de sfeer van beroepsfouten (arts, notaris, advocaat) wordt in de praktijk vrij snel deze keuzevrijheid aangenomen.
2. Grondslag van de wettelijke aansprakelijkheid
Wie schade lijdt, draagt deze zelf, tenzij hij erin slaagt om te beargumenteren en te bewijzen dat een ander de
schade moet dragen, en hij er bovendien in slaagt om de schadevergoeding daadwerkelijk te innen. De
grondslag voor aansprakelijkheid verschuift derhalve steeds meer naar een belangenafweging: bij wie dient de
schade maatschappelijk gezien het meest rechtvaardig/adequaat te worden neergelegd? Afwenteling van
schade leidt tot volledige vergoeding: de aansprakelijke dient namelijk de benadeelde zoveel mogelijk te
plaatsen in de situatie waarin deze zou hebben verkeerd indien de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid
berust niet zou hebben plaatsgevonden.
Het civielrechtelijke aansprakelijkheidsrecht regelt de privaatrechtelijke reactie op onrechtmatig gedrag – en
breder: op schade toebrengende gebeurtenissen waarvoor kwalitatieve aansprakelijkheid (een toestand die in
zekere zin het resultaat is van bepaald gedrag) bestaat – op initiatief van de benadeelde burger. Het strafrecht
regelt de publiekrechtelijke reactie op bij wet strafbaar gesteld gedrag op initiatief van het OM.
De rechtsgebieden verschillen op een aantal fundamentele punten:
- Aansprakelijkheidsrecht is privaatrecht, strafrecht is publiekrecht;
- Het ‘onrecht’ waarop wordt gereageerd wordt in het aansprakelijkheidsrecht (zeer) ruim opgevat en is in
het strafrecht beperkt tot in de wet omschreven specifieke verboden gedragingen;
- De reactie vindt op initiatief van de burger dan wel van de overheid plaats;
- Aansprakelijkheidsrecht strekt tot compensatie, strafrecht tot vergelding en waar mogelijk preventie;
- In het strafrecht geldt het legaliteitsbeginsel, art. 1 Sr, terwijl onrechtmatigheid in het privaatrecht niet
enkel wetsovertredingen omvat, maar ook gedragingen in strijd met ongeschreven recht;
- In het strafrecht is de mate van verwijtbaarheid veelal beslissend voor het type en de zwaarte van de
sanctie, terwijl in het privaatrecht daarvoor de omvang van de schade beslissend is.
Tussen de rechtsgebieden bestaan ook een aantal verbanden:
- Heeft de strafrechter de dader veroordeeld, dan kan dat oordeel in het civiele proces tot volledig bewijs
strekken, art. 161 Rv.
- Degene die door een strafrechtelijk vergrijp schade heeft geleden kan zich als ‘benadeelde partij’ met een
vordering tot schadevergoeding voegen in het strafproces, art. 51f Sv.
- Hoewel in het privaatrechtelijke aansprakelijkheidsrecht de omvang van de schade beslissend is voor de
omvang van de schadevergoeding, kan de ernst van de normschending ook een rol spelen, bv. indien de
aansprakelijke het oogmerk had om immateriële schade toe te brengen, art. 6:106 onder a BW.
3. Verzekering en aansprakelijkheid