Samenvatting Hoofdzaken belastingrecht
Hoofdstuk 7 Omzetbelasting
Paragraaf 7.1 Inleiding
De omzetbelasting is een algemene, indirecte verbruiksbelasting in de lidstaten van de EU.
Een algemene verbruiksbelasting betrekt in beginsel alle bestedingen van de particuliere consument
in de heffing.
- Accijnzen = bijzondere verbruiksbelastingen.
Rechtsgrond verbruiksbelastingen = Het treffen van draagkracht door bestedingen te belasten.
Doel van sommige verbruiksbelastingen = Om bepaald verbruik te ontmoedigen.
De OB is een indirecte belasting omdat de heffing op indirecte wijze plaatsvindt, namelijk niet bij de
consument zelf, maar bij degene bij wie de consument zijn bestedingen doet, de ondernemer.
De ondernemer is de belastingplichtige, maar hij berekent de btw door aan zijn klanten.
Paragraaf 7.2 Omzetbelastingsystemen
Twee groepen =
1. Eenmalige heffingsstelsels = De OB treft één fase van de bedrijfskolom.
Dit kan zijn de fabrikant, de groothandel of de kleinhandel.
2. Meermalige heffingsstelsels:
Cumulatieve stelsels = Elke schakel van de bedrijfskolom wordt opnieuw belast.
Niet-cumulatieve stelsels = Er wordt rekening gehouden met de OB die in de vorige
schakel is voldaan door aftrek van vooromzet of door aftrek van voorbelasting.
Paragraaf 7.3 Heffingstechniek
In art. 14 Wet OB staat dat de in een tijdvak verschuldigd geworden belasting op aangifte moet
worden voldaan. De OB is een voldoeningsbelasting.
Het tijdvak van heffing is op grond van art. 19 lid 2 sub a AWR jo. art. 25 lid 1 Uitv.reg. AWR het
kalenderkwartaal of, indien de inspecteur daartoe besluit, de kalendermaand.
Paragraaf 7.4 Harmonisatie binnen de EU
= gebaseerd op art. 113 VWEU.
De bedoeling van de harmonisatie was een gemeenschappelijke markt te schepen, waarin
belemmeringen bij grensoverschrijding en concurrentievervalsing worden voorkomen door
voorwaarden te scheppen soortgelijk aan een binnenlandse markt.
1. Eerste Richtlijn = De lidstaten moesten cumulatieve stelsels vervangen door een belasting
over de toegevoegde waarde met aftrek van voorbelasting.
2. Tweede Richtlijn = Hoe de OB er in grote lijnen uit moet zien.
3. Zesde Richtlijn = Verving de Tweede en harmoniseert de grondslag van heffing, de
vrijstellingen en ook de tarieven.
Vervangen voor de nieuwe btw-richtlijn.
Burgers kunnen geen beroep doen op de richtlijn (geen rechten ontlenen) als:
- De richtlijn aan de nationale wetgever de vrijheid heeft gelaten een bepaalde regeling niet
over te nemen of anderszins beleidsvrijheid aan de staten heeft gelaten.
- De ingeroepen bepaling uit de richtlijn zich naar aard, inhoud en bedoeling niet leent voor
rechtstreekse toepassing.
De ondernemer kan rechtstreeks bij zijn nationale rechter die richtlijn inroepen als hij daar belang bij
heeft, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- De uitvoeringstermijn van de richtlijn moet zijn verstreken.
- De betrokken bepaling is niet, niet tijdig of niet correct in het nationale recht verwerkt.
- De bepaling moet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, of rechten vastleggen die
een particulier tegenover de staat kan doen gelden.
Paragraaf 7.5 Gevolgen van het btw-systeem: inhaaleffect en cumulatie
Inhaaleffect = Doet zich voor wanneer een verlaagd tarief niet van toepassing is op de eindschakel,
maar op een tussenschakel. De consument, op wie de btw uiteindelijk drukt, heeft niets aan een
verlaagd tarief in een tussenschakel.
,Cumulatie van belasting = Er wordt btw over btw geheven, doordat niet-aftrekbare voorbelasting bij de
vrijgestelde ondernemer gaat werken als een kostenpost.
Treedt op als sprake is van een vrijstelling (zonder recht op aftrek) in een tussenschakel.
Paragraaf 7.6 Subjectieve belastingplicht
Paragraaf 7.6.1 Inleiding
Het is noodzakelijk vast te stellen of er sprake is van ondernemerschap. Alleen ondernemers dienen
btw in rekening te brengen en alleen zij hebben recht op aftrek van voorbelasting.
Art. 7 Wet OB = Ondernemer is ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent.
- Als er belastbare handelingen worden verricht en de plaats van de prestatie is Nederland, is
de Wet OB van toepassing.
Paragraaf 7.6.2 Ieder
Onder het begrip ‘ieder’ vallen niet alleen natuurlijke personen, maar ook rechtspersonen. Het gaat er
voor de OB om dat de entiteit zich naar buiten toe feitelijk als eenheid gedraagt.
Publiekrechtelijke lichamen nemen in de heffing van OB een bijzondere plaats in: Indien
publiekrechtelijke lichamen niet als overheid handelen, zijn zij belastingplichtig; handelen zij wel als
overheid, dan zijn zij in beginsel niet belastingplichtig.
- Zij handelen als overheid als zij taken uitvoeren die passen binnen een specifiek voor hen
geldend juridisch regime.
- Zij handelen als ondernemer in geval van levering van onroerende zaken en van rechten
waaraan deze zijn onderworpen.
Paragraaf 7.6.3 Bedrijf
Bedrijf = Een organisatie van kapitaal en arbeid die erop gericht is om in een duurzaam streven door
deelneming aan het maatschappelijke ruilverkeer maatschappelijke behoeften te bevredigen.
Winststreven is niet vereist.
Bedrijf = ook het zelfstandig uitgeoefende beroep (art. 7 lid 2 sub a Wet OB).
Kapitaal = alle materiële voorzieningen die nodig zijn voor het drijven van een zelfstandige
economische activiteit.
Arbeid = Op grond van art. 7 lid 2 sub b Wet OB is een natuurlijke persoon of rechtspersoon
ook ondernemer als een vermogensbestanddeel zelfstandig wordt geëxploiteerd om er
duurzaam opbrengsten van te verkrijgen.
Paragraaf 7.6.4 Zelfstandig
Zelfstandigheid zal aanwezig zijn als personen hun activiteiten voor eigen rekening en voor eigen
verantwoordelijkheid uitoefenen. Wanneer daarvan sprake is, zal aan de hand van de feitelijke
omstandigheden moeten worden beoordeeld.
- DGA = geen ondernemer voor zijn werkzaamheden die hij verricht binnen het kader van zijn
arbeidsrelatie met zijn BV.
Paragraaf 7.6.5 Geen ondernemerschap bij prestaties om niet
Prestaties om niet = prestaties waarvoor geen vergoeding wordt ontvangen en die ook niet in rekening
worden gebracht.
Art. 1 Wet OB = Leveringen en diensten zijn slechts belast als zij tegen vergoeding worden verricht.
Paragraaf 7.6.6 Fiscale eenheid
Art. 7 lid 4 Wet OB = natuurlijke personen en lichamen kunnen kwalificeren als één ondernemer als zij
in Nederland wonen of zijn gevestigd, dan wel aldaar een vaste inrichting hebben en als zij in
financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven, dat zij een eenheid vormen.
Een fiscale eenheid voor de OB ontstaat van rechtswege.
Van financiële verwevenheid is sprake als meer dan 50% van de aandelen in dezelfde handen
is.
Van organisatorische verwevenheid is sprake als er een gemeenschappelijke leiding is.
Economische verwevenheid houdt in dat verschillende onderdelen van de fiscale eenheid
hoofdzakelijk eenzelfde klantenkring hebben of dat een onderdeel van de fiscale eenheid
hoofdzakelijk activiteiten verricht voor een ander onderdeel van de fiscale eenheid.
, Paragraaf 7.6.7 Economisch verkeer
Prestaties die niet in het economische verkeer worden verricht, zijn niet onderworpen aan btw-heffing.
Dit geldt voor prestaties waarmee niet buiten de eigen kring getreden wordt, maar ook voor prestaties
die overal in de EU absoluut verboden zijn.
Paragraaf 7.7 Het object van heffing
Paragraaf 7.7.1 Inleiding: belastbare feiten (art. 1 Wet OB)
Vier belastbare feiten =
1. De levering van goederen
2. Het verrichten van diensten
3. De intracommunautaire verwerving van goederen
4. Invoer van goederen
Paragraaf 7.7.2 Levering van goederen (art. 3 Wet OB)
Paragraaf 7.7.2.1 Algemeen
Art. 14 lid 1 Btw-richtlijn = Levering van een goed is de overdracht of overgang van de macht om als
eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken.
Art. 3 lid 7 Wet OB = Goederen zijn: alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten,
alsmede elektriciteit, gas, warmte, koude en dergelijke.
Art. 3 lid 1 Wet OB = Handelingen die als levering worden aangemerkt en dus belastbaar indien
verricht door een ondernemer in Nederland.
- Art. 3 lid 3 Wet OB = Fictiebepaling > Belast het privégebruik door de ondernemer van
goederen uit zijn onderneming.
Paragraaf 7.7.2.2 Bijzondere gevallen van levering
Paragraaf 7.7.2.2.1 Zakelijke rechten
Art. 3 lid 2 Wet OB = Als levering van goederen wordt mede aangemerkt de vestiging, overdracht,
wijziging, afstand en opzegging van rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen, met
uitzondering van hypotheek en grondrente.
- Voorwaarde = De vergoeding, vermeerderd met de OB, mag niet minder bedragen dan de
waarde in het economische verkeer van die rechten.
- Bedraagt de vergoeding minder dan is er sprake van een dienst, die door de wetgever
gelijkgesteld wordt met verhuur (art. 11 lid 1 sub b ten 5 Wet OB).
Paragraaf 7.7.2.2.2 ABC-contracten
Art. 3 lid 4 Wet OB = Voor de OB zijn er twee leveringen: van A naar B en van B naar C.
Paragraaf 7.7.2.2.3 Veilingen
Art. 3 lid 5 Wet OB = Goederen die op een veiling worden verhandeld, worden geacht aan en door de
veilinghouder te zijn geleverd.
Twee leveringen voor OB:
1. Verkoper > Veilinghouder
2. Veilinghouder > Koper
Paragraaf 7.7.2.2.4 Commissionairs
Art. 3 lid 6 Wet OB = Voor tussenpersonen die overeenkomsten sluiten op eigen naam, maar in
opdracht en voor rekening van een ander, geldt de regel dat de goederen worden geacht te zijn
geleverd aan de tussenpersoon en vervolgens door hem.
Paragraaf 7.7.3 Het verrichten van diensten
Paragraaf 7.7.3.1 Inleiding
Diensten worden negatief omschreven. Art. 4 lid 1 Wet OB = Diensten zijn alle prestaties, niet zijnde
leveringen van goederen in de zin van art. 3 Wet OB.
Dergelijke diensten zijn belast indien zij tegen vergoeding worden verricht.
Wel is vereist dat er een rechtstreeks verband is tussen de betaling en de prestatie.
Paragraaf 7.7.3.2 Interne diensten
In art. 4 lid 2 Wet OB wordt bij fictie als dienst onder bezwarende titel aangemerkt het privégebruik van
goederen die door de ondernemer zakelijk zijn geëtiketteerd en waarvoor de ondernemer ter zake van
de aanschaf alle btw in aftrek heeft kunnen brengen.