Hoofdstuk 2 De verhouding tussen de AWR, de Awb, het EVRM en het
Unierecht
§2.1 Inleidende opmerkingen
De AWR functioneert niet in een vacuüm. Zij wordt in toenemende mate beïnvloedt door
andere wetten, verdragen en rechtsbeginselen.
§2.2 De verhouding tussen de AWR en de Algemene wet bestuursrecht
§2.2.1 De verhouding van de Awb tot andere wetgeving
In de Awb zijn 4 typen van rechtsregels opgenomen:
- Regels van dwingend recht
o Absoluut geformuleerd
o In hun formulering is niet voorzien in de mogelijkheid tot afwijking. Zij zijn
bedoeld om zonder uitzondering voor het gehele bestuursrecht te gelden.
o BV art 6:7 Awb
o Bij de invoering van de Awb zijn verschillende wetten aangepast om strijd met
de regels van dwingend recht te voorkomen. Zij hebben gelding boven in
lagere regelgeving voorkomende afwijkende bepalingen. In wetten in formele
zin kan van die regels worden afgeweken, maar dat moet dan volgende de
bedoeling van de wetgever uitdrukkelijk geschieden. In de AWR is dat op
diverse plaatsen gedaan. De reden daarvan is dat een aantal regels van de
Awb niet geschikt werd geacht om onverkort te gelden voor de fiscale praktijk.
BV art 26 AWR (“in afwijking van art 8:1 Awb”)
- Regels van regelend recht
o Hebben géén gelding boven lagere regelgeving (algemene maatregelen van
bestuur, ministeriële regelingen, verordeningen van lagere overheden).
o In de Awb is de hoofdregel opgenomen. Bij en krachtens wettelijk voorschrift -
dus niet bij beleidsregel- kan daarvan worden afgeweken.
o BV: Art 6:16 Awb
- Regels van aanvullend recht
o Zijn opgenomen in de Awb voor gevallen waarin geen voor alle gevallen
geschikte algemene regel kon worden bedacht.
o BV: art 4:13 eerste lid Awb
- Regels van facultatief recht
o Gelden alleen indien ze bij wettelijk voorschrift of bij (ander) besluit van een
bestuursorgaan van toepassing zijn verklaard.
o Bv: uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb
De Awb vertoont gelaagde structuren.
§2.2.2 De opbouw en de inhoud van de Awb
§2.2.2.2 De eerste gelaagde structuur
§2.2.2.2.1 Verkeer tussen burgers en bestuursorganen
Hoofdstuk 2 Awb handelt over het verkeer tussen burgers en bestuursorganen.
,§2.2.2.2.2 Algemene bepalingen over besluiten
In hoofdstuk 3 volgen algemene bepalingen over besluiten, die gelden zowel voor besluiten
van algemene strekking als voor beschikkingen. Voor het belastingrecht is met name van
belang de codificatie van de volgende beginselen van behoorlijk bestuur:
- Beginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid (art 3:2 Awb)
- Verbod van détournement de pouvoir (art 3:3 Awb)
- Beginsel dat de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen worden afgewogen
(art 3:4 lid 1 Awb)
- Verbod van willekeur, materiële zorgvuldigheidsbeginsel en het
evenredigheidsbeginsel (art 3:4 lid 2 Awb)
- Motiveringsbeginsel (art 3:46 t/m 3:50 Awb)
Verder van belang:
- Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt (art 3:40 Awb)
- Bepalingen over de wijze van bekendmaking (art 3:41 en 3:42 Awb)
- Rechtsmiddeleninstructie; voorschrift dat bij de bekendmaking wordt gewezen op de
mogelijkheid tegen het besluit een rechtsmiddel aan te wenden (art 3:45 Awb)
Het in rekening brengen van verhoudingsgewijs hoge vervolgingskosten behoeft dus niet in
strijd te komen met het in art 3:4 lid 2 Awb, neergelegde evenredigheidsbeginsel. In dit
verband is van belang dat de belastingmoraal ernstig onder druk zou kunnen komen te staan
als de overheid geen invorderingsmaatregelen zou mogen nemen als de in rekening te
brengen kosten de opbrengsten overtreffen. De belangenafweging strekt dus verder dan het
individuele geval.
§2.2.2.2.2.3 Bijzondere bepalingen over besluiten
De eerste gelaagde structuur wordt voltooid door hoofdstuk 4, dat bijzondere bepalingen
over besluiten omvat.
De aanvraag van een beschikking
- Het doen van aangifte is geen aanvraag in de zin van art 1:3 derde lid Awb (zie art 8
tweede lid Awr)
- De hoofdregel is dat de aanvraag schriftelijk moet worden ingediend bij het
bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (art 4:1 Awb)
- Voor het belastingrecht is met name van belang de uitzondering op de hoorplicht met
betrekking tot beschikkingen van financiële aard, indien tegen die beschikking
bezwaar kan worden gemaakt en de nadelige gevolgen na bezwaar volledig ongedaan
kunnen worden gemaakt (art 4.12 Awb). De inspecteur zal terughoudend
gebruikmaken van zijn bevoegdheid een belastingplichtige niet te horen; doorgaans
zal hij bij een correctie van de aangifte vooraf contact opnemen. Voor beschikkingen
waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt, zijn de bepalingen inzake de
hoorplicht sowieso van belang.
,Beslistermijn
Voor beschikkingen op aanvraag geldt de redelijke beslistermijn van ten hoogste acht weken
na ontvangst van de aanvraag (4:13 Awb). Ingevolge 4:15 eerste lid onderdeel a Awb, wordt
de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag waarop
het bestuursorgaan krachtens 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de
dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is
verstreken. Door (nadere) vragen te stellen kan de inspecteur derhalve de beslistermijn
oprekken. Deze termijnopschortregeling geldt alleen voor beschikkingen op een aanvraag,
maar niet voor de beslissing op bezwaar, omdat 7:14 Awb (onder meer) deze
termijnopschortregeling buiten toepassing verklaart.
Omdat (art 8 lid 2 Awr) een naar aanleiding van een aangifte vastgestelde belastingaanslag
niet een beschikking op aanvraag is, wordt de aanslagtermijn niet verlengd door het stellen
van nadere vragen.
Art 4:15 lid 1 onderdeel a en tweede lid Awb voor het belastingrecht is met name van
belang dat deze opschortingsregelingen ook gelden voor de beslissing op bezwaar, omdat
deze niet in art 7:14 Awb buiten toepassing zijn verklaard.
Dwangsom bij niet tijdig beslissen
De HR heeft 4:18 jo. 4:19 Awb zo uitgelegd dat bij een beroep inzake een
dwangsombeschikking uitsluitend de bestuursrechter bevoegd is die het beroep inzake het
onderliggende besluit behandelt. Voor gevraagde ambtshalve verminderingen in de zin van
art 65 AWR betekent dit dat de belastingrechter noch de algemene bestuursrechter
inhoudelijk kan kennisnemen van verzoeken om een dwangsom; slechts de burgerlijke
rechter kan hierover oordelen.
Beleidsregels
Volgens art 1:3 lid 4 Awb kunnen beleidsregels betrekking hebben op de afweging van
belangen, de vaststelling van feiten en de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik
van een wettelijke bevoegdheid van een bestuursorgaan. In het belastingrecht komen alle
drie soort van beleidsregels voor, en wel in de vorm van aanwijzingen (besluiten) van de
Staatssecretaris van Financiën aan de inspecteurs en de ontvangers met betrekking tot de
uitvoering van de belastingwetgeving.
§2.2.2.3 Het hoofdstuk over handhaving
Van dit hoofdstuk (5) zijn alleen van belang de algemene en bijzondere bepalingen die gaan
over de bestuurlijke boete.
§2.2.2.4 De tweede gelaagde structuur
Omvat hoofdstuk 6 tot en met 8.
§2.2.2.5 Klachtbehandeling
Hoofdstuk 9 verschaft eenieder het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich
in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te
dienen bij dat bestuursorgaan
, §2.2.2.6 Mandaat, delegatie en attributie
Mandaat is de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.
Mandaat is dus een vorm van vertegenwoordiging; een krachtens mandaat genomen besluit
geldt als een besluit van de mandaatgever.
Delegatie is het overdragen door een bestuursorgaan van zijn bevoegdheid tot het nemen
van besluiten aan een ander, die deze bevoegdheid onder eigen verantwoordelijkheid
uitoefent. De delegataris oefent de overgedragen bevoegdheid zelfstandig en op eigen naam
uit. Een krachtens delegatie genomen besluit geldt als een besluit van de delegataris en niet
als een besluit van de delegans. Delegatie is aan meer beperkingen gebonden dan mandaat.
Zo kan delegatie niet plaatsvinden aan ondergeschikten en geschiedt zij slechts indien de
bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
Van attributie is sprake indien een bevoegdheid tot het nemen van besluiten bij wettelijk
voorschrift is toegedeeld aan een persoon of college.
Voor het belastingrecht is van belang de regel dat mandaat tot het beslissen op een
bezwaarschrift of op een verzoek tot het overslaan van de bezwaarprocedure (prorogatie =
opschuiving van een geschil naar een hogere rechter, opdracht tot berechting aan een
rechter die dat normaal gesproken niet doet) niet wordt verleend aan degene die het besluit
waartegen het bezwaar zich richt krachtens mandaat heeft genomen.
§2.2.3 De betekenis van enkele kernbegrippen van de Awb voor het belastingrecht
§2.2.3.1 Bestuursorganen
Een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Als
bestuursorganen figureren in het belastingrecht de Minister van Financiën, de directeur, de
inspecteur en de ontvanger.
§2.2.3.2 Besluiten en andere handelingen
Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een
publiekrechtelijke rechtshandeling. Andere handelingen dan besluiten zijn bv mondelinge
beslissingen, feitelijke handelingen en rechtshandelingen naar burgerlijk recht.
Besluiten zijn onder te verdelen in besluiten van algemene strekking en beschikkingen.
§2.2.3.2.1 Besluiten van algemene strekking
Onder besluiten van algemene strekking vallen onder meer algemeen verbindende
voorschriften en beleidsregels.
Algemeen verbindende voorschriften zijn naar buiten werkende, voor de daarbij
betrokkenen bindende regels, die zijn uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid
daartoe aan de wet ontleent. BV: algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen
en verordeningen van lagere overheden zoals provincies, gemeenten en waterschappen.
Beleidsregels zijn bij besluit vastgelegde algemene regels, niet-zijnde algemeen verbindende
voorschriften, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van
wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.