100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Onderzoeksmethoden (9e druk) Scheepers, Tobi & Boeije (HST 3,4,5,6 & 9) €3,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Onderzoeksmethoden (9e druk) Scheepers, Tobi & Boeije (HST 3,4,5,6 & 9)

6 beoordelingen
 443 keer bekeken  7 keer verkocht

Samenvatting van de tentamenstof uit het boek Onderzoeksmethoden. Ik heb de nieuwste druk van het boek gebruikt (deze verschilt met de 8e druk qua schrijvers). Per hoofdstuk staan de leerdoelen beschreven, ter controle voor jezelf. De belangrijke tabellen, grafieken en modellen heb ik toegevoegd in...

[Meer zien]

Voorbeeld 4 van de 48  pagina's

  • Nee
  • H3 h4 h5 h6 h9 (overigens uit de nieuwste druk (9e) door schrijvers scheepers, tobi
  • 31 december 2017
  • 48
  • 2017/2018
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (5)

6  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: johandrenth2011 • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: wilkedrost • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: swamie • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: renate9327 • 5 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: gerrievanderveen • 5 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: maaikehoekstra98 • 6 jaar geleden

avatar-seller
willekesikken70

Beschikbare oefenvragen

Oefenvragen 15 Oefenvragen
€2,99 0 verkocht

Enkele voorbeelden uit deze set oefenvragen

1.

Beschrijf het deductief-nomologisch model.

Antwoord: Dit is een model waarbinnen specifieke uitspraken afgeleid kunnen worden uit algemene uitspraken -> komt overeen met de deductieve fase uit de empirische cyclus.

2.

Aan welke 4 voorwaarden moet het deductief-nomologisch verklaringsmodel, of te wel een syllogisme, aan voldoen?

Antwoord: 1. De uitspraken binnen de theorie zijn precies geformuleerd 2. De uitspraken kunnen worden geordend naar algemeenheid 3. Er moet een logisch verband zijn tussen de verschillende uitspraken binnen een theorie 4. De specifieke uitspraken van het model (de hypothesen) moeten in de empirie getoetst kunnen worden

3.

Hoe wordt het streven naar bevestiging van uitspraken genoemd? En bij welke traditie komt dit vaak voor?

Antwoord: Het streven naar bevestiging wordt verificationisme genoemd, en komt vaak voor binnen de empirisch-interpretatieve traditie.

4.

Hoe wordt het genoemd als een algemene uitspraak ondersteund wordt door specifieke uitspraken?

Antwoord: Inductie

5.

Noem een nadeel van falsificatie.

Antwoord: Falsificatie biedt zekerheid over het waarheidsgehalte van een theorie, maar het vertelt nog niet precies welk element in de theorie de onwaarheid bevat -> wordt ook wel onderbepaaldheid of determinatie genoemd.

6.

De eis van toetsbaarheid leidt er binnen de wetenschap toe dat bepaalde uitspraken of hypothesen buiten beschouwing worden gelaten. Welke vier soorten uitspraken of hypothesen zijn dit?

Antwoord: 1. speculatieve uitspraken 2. normatieve uitspraken 3. definities 4. uitspraken van een onscherpe tijds- en/of plaatsaanduiding

7.

Leg het begrip \'repliceerbaar\' uit.

Antwoord: Wat door onderzoeker A wordt gevonden, moet bij identieke herhaling van het onderzoek ook door onderzoeker B gevonden worden.

8.

Een definitie bestaat uit één of meer zinnen waarin het te definiëren begrip voorkomt. De omschrijving van een begrip moet aan een zestal criteria voldoen, noem deze zes criteria.

Antwoord: 1. de gebruikte begrippen in de omschrijving worden op hun beurt gedefinieerd; 2. het begrip zelf mag in de omschrijving niet voorkomen en ook geen synoniemen daarvan; 3. de omschrijving moet compleet zijn; 4. de omschrijving dient uit te sluiten wat men er niet onder wil verstaan (voorkomen van een te ruime definitie); 5. de omschrijving moet bij voorkeur niet afwijken van gangbare omschrijvingen; 6. de omschrijving mag geen normatief karakter hebben.

Oefenvragen 15 Oefenvragen
€2,99 0 verkocht

Enkele voorbeelden uit deze set oefenvragen

1.

Wat houden de begrippen \'onderdekking\' en \'overdekking\' in?

Antwoord: Onderdekking: sommige eenheden behoren wel tot de populatie, maar komen niet voor in het steekproefkader. Andersom: elementen die ten onrechte deel uitmaken van het steekproefkader, wordt overdekking genoemd.

2.

Leg uit hoe een gestratificeerde steekproef werkt.

Antwoord: De populatie wordt ingedeeld in belangrijke categorieën of strata (bijv. landsdeel). Vervolgens wordt er aselect uit elk stratum een steekproef getrokken, evenredig met de grootte van dat stratum in de populatie. Het gevolg is dat die steekproef wat betreft landsdelen representatief is voor de populatie

3.

Noem drie voorbeelden van niet-kanssteekproeven.

Antwoord: 1. Quotasteekproef 2. Sneeuwbalsteekproef 3. Gemakssteekproef

4.

Wat houdt responsvertekening in?

Antwoord: Wanneer respondenten geen correct antwoord geven, bijv. omdat ze een sociaal wenselijk antwoord geven.

5.

Wat houdt de \'mixed mode survey\' in?

Antwoord: Wanneer er meerdere benaderingen worden gebruikt (eerst worden mensen persoonlijk benaderd, gevolgd door bijvoorbeeld een CATI- en/of CAPI-enquête om degenen die niet reageren te bereiken.

6.

Een verklarende variabele kan nog op drie andere manieren worden omschreven. Welke drie begrippen zijn dit?

Antwoord: 1. Z-variabele 2. Mediërende variabele 3. Interpreterende variabele

7.

Noem een belangrijk kenmerk van de causale volgorde van het interpretatiemodel.

Antwoord: Er loopt een causale volgorde van X, naar Z, naar Y.

8.

Noem een belangrijk kenmerk van de causale volgorde van een schijnrelatie.

Antwoord: De Z-variabele beïnvloedt zowel de X- als de Y-variabele.

Hoofdstuk 3 - Benaderingen van onderzoek
Boek: Onderzoeksmethoden - Peer Scheepers, Hilde Tobi, Hennie Boeije – 9e druk

3.1 Inleiding en leerdoelen

Leerdoelen, aan het eind van dit hoofdstuk:
 weet je wat ontologische en epistemologische uitspraken zijn;
 ken je twee wetenschapsparadigma’s binnen de sociale wetenschappen;
 ken je de overeenkomsten en verschillen tussen de empirisch-analytische en
empirisch-interpretatieve benaderingen van onderzoek;
 kun je een aantal essentiële kenmerken van wetenschap weergeven;
 kun je fundamenteel en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek van elkaar
onderscheiden;
 ben je bekend met de verschillende fasen in de empirische cyclus en kun je deze
reproduceren;
 ben je bekend met de regulatieve cyclus en de wijze waarop deze samenhangt met de
empirische cyclus.

(3.2 geen informatie, alleen twee voorbeelden uitgeschreven van een onderzoek).

3.3 Benaderingen van onderzoek

Ontologische uitspraken: onderzoekers die ontologische uitspraken doen, houden zich bezig
met ontologie (zijnsleer, of studie van dingen die bestaan). Ontologische uitspraken ->
wanneer onderzoekers uitspraken doen over het al dan niet bestaan van sociale structuren en
beweren dat de sociale wereld op een bepaalde manier in elkaar steekt -> gebaseerd op de
manier hoe zij een beeld vormen van de sociale werkelijkheid. Voorbeeld ontologie: ‘hoe is de
sociale werkelijkheid opgebouwd?’ Met de antwoorden op die vragen geven onderzoekers
hun ontologische opvattingen weer en die opvattingen zijn leidend voor de manier waarop ze
als wetenschappers onderzoek verrichten.
Epistemologie (kennisleer) -> meningen van wetenschappers over wat als kennis telt en over
de wijze waarop kennis over de werkelijkheid vergaard moet worden. Dus de ontologie houdt
zich bezig met de vraag welke dingen er zijn in de werkelijkheid, en epistemologie houdt zich
bezig met de vraag hoe we kennis over de werkelijkheid kunnen opdoen -> niet alle
onderzoekers houden er de zelfde epistemologische opvattingen op na. Deze opvattingen
hebben grote gevolgen voor de kwaliteitseisen die wetenschappers aan hun eigen en aan
andermans onderzoek stellen.
Onderzoekers die binnen een onderzoeksgroep met elkaar samenwerken, delen over het
algemeen ongeveer dezelfde ontologische en epistemologische opvattingen. Deze opvattingen
bepalen de keuze van hun probleemstellingen en de aard van de vraagstellingen die ze
interessant vinden. Deze onderzoekers zijn het vaak eens over de bij de probleemstelling
passende onderzoeksontwerp en ze hanteren gelijke maatstaven op de opzet, uitvoering en
uitkomsten van onderzoek te beoordelen. In de geschiedenis zijn twee wetenschappelijke
benaderingen ontwikkeld: empirisch-analytische benadering (kwantitatieve benadering) en de
empirisch-interpretieve benadering (kwalitatieve benadering).

1. Empirisch-analytische benadering
Positivisme: door het gebruik van experimenten kon een nauwkeurigheid in de voorspelling
van fenomenen worden bereikt die tot dan toe ongekend was -> stroming in de wetenschap.
Positivisme gaat uit van een positieve ontwikkeling in de wetenschap -> wetenschap wordt

,steeds meer gebaseerd op ‘harde’ kennis: feiten waarvan de juistheid kan worden nagegaan
(Auguste Comte -> ontwikkeling sociale wetenschap). Belangrijke uitgangspunten bij een
succesvolle aanpak: herhaalbaarheid van het onderzoek en de controleerbaarheid van de
omstandigheden waaronder het onderzoek wordt uitgevoerd. Positivisme beroept zich
hierdoor op waarneembare feiten als basis van alle kennis (empirisme) -> de waarneembare
feiten zouden via het logische principe van inductie moeten worden gebruikt om tot theorieën
te komen en via het logische principe van deductie zouden hypothesen kunnen worden
afgeleid uit die theorieën. Deze hypothesen zouden vervolgens getoetst moeten worden.

In jaren 20-30 wordt het woord ‘logisch’ aan positivisme gekoppeld -> zintuiglijke
waarneembare feiten worden vertaald in een reeks van logisch samenhangende, heldere en
consistente uitspraken. Echter voerde Karl Popper (1945) bezwaren aan tegen het logisch-
positivisme:
 niet-zintuiglijk waarneembare begrippen kunnen ook belangrijk zijn, bijv. mentale
categorieën (zaken die mensen bedenken, bijv. intelligentie en armoede -> niet
zintuiglijk waarneembaar, maar kunnen wel zintuiglijk waarneembaar gemaakt
worden als onderzoekers onderling afspreken wat zij precies verstaan onder die
abstracte begrippen). Een begrip kan waarneembaar gemaakt worden door dit begrip
te definiëren en te operationaliseren.
 voor de geldigheid van een wetenschappelijke theorie is het niet voldoende dat deze
kan worden herleid op waarnemingen (empirie). Wetenschappers die een
wetenschappelijke theorie gebruiken om hypothesen af te leiden, moeten ook
aangeven welke waarnemingsfeiten ermee strijdig zijn -> de hypothesen moeten
falsifieerbaar zijn. Als geen enkel (theoretisch) waarneembaar feit strijdig kan zijn met
een theorie, dan is die theorie niet-falsifieerbaar -> hierdoor niet zinvol om nog
onderzoek naar te doen omdat ze steeds opnieuw zal worden bevestigd.
Neopositivisme (nieuwe positivisme) -> stroming die de eis van falsifieerbaarheid
toevoegt aan het positivisme -> vormt de meest invloedrijke stroming binnen de
empirisch-analytische benadering in de sociale wetenschappen.

Onderzoekers binnen het neopositivisme streven naar nomothetische kennis -> kennis
waarin ‘wetten’ geformuleerd worden, oftewel regelmatigheden zoals vaak voorkomende
menselijke of sociale patronen. Bevindingen dienen algemeen te zijn, of te wel: voor zo veel
mogelijk gevallen geldig. Voorkeur voor vraagstellingen en doelstellingen die op zo veel
mogelijk eenheden betrekking hebben -> komen tot generaliseerbare uitspraken die gelden
voor de gehele populatie. Dit geldt voor grootschalig veldonderzoek, maar ook voor
vraagstelling waarbij de causaliteit van relaties eenduidig kan worden vastgesteld
(experiment). Wanneer bij een kwantitatief onderzoek een oorzaak-gevolg vaker voorkomt,
draagt deze regelmatigheid bij aan nomothetische kennis. Hierbij worden vaak eerder
verkregen of gedocumenteerde theorieën weer als uitgangspunt genomen bij een nieuw
onderzoek om daaruit nieuwe hypothesen af te leiden die ze vervolgens weer toetsen.

Bij een vragenlijst is de zintuiglijke waarneming het antwoord op de vraag. Onderzoekers
informeren bij onderzoekseenheden naar een aantal zintuiglijke en daarmee meetbare
kenmerken -> variabelen. Het formuleren van kenmerken gebeurt op grond van een
sociaalwetenschappelijke theorie waarvan hypothesen worden afgeleid die in het betreffende
onderzoek worden getoetst. Reductionistische benadering: wanneer kenmerken die niet
kunnen worden gemeten bij voorkeur buiten beschouwing moeten blijven -> de kenbare
werkelijkheid wordt samengevat in de relaties tussen een beperkt aantal variabelen. Door het

,standaardiseren van de waarnemings- en analysemethoden wordt reductionistisch onderzoek
(makkelijker) herhaalbaar.

Derdepersoonsperspectief: onderzoeker stelt zich waardevrij op en kijkt en observeert van
buitenaf.
Consensus: wanneer er overeenstemming is bereikt -> streven naar consensus ook wel
intersubjectiviteit genoemd. Binnen het kwantitatieve onderzoek leeft de overtuiging dat het
herhalen van onderzoek door andere wetenschappers die met elkaar er over discussiëren er toe
leidt dat eventuele ‘persoonlijke’ vertekeningen verdwijnen. Door te eisen dat het onderzoek
herhaalbaar moet zijn, wordt de intersubjectiviteit vergroot.
Kwantitatieve onderzoekers veel kritiek gekregen. Nabootsing van de experimentele methode
en pogingen tot het doen van dergelijke metingen in de kwantitatieve benadering
ontoereikend -> er wordt gesproken van cargo cult wetenschap (Feynman, 1974). Het
zorgvuldigste cijfermateriaal in deze benadering zal nooit een volledige verklaring kunnen
geven voor al die waarnemingen. Volgens critici vereisen fenomenen verschillende
invalshoeken, terwijl het fenomeen zelf in zijn natuurlijke, sociale omgeving moet worden
bestudeerd. De verscheidenheid aan invalshoeken kan met gestandaardiseerde methoden als
een vragenlijst nooit volledig worden bereikt -> kwalitatieve methoden (minder
gestandaardiseerd) moeten worden ingezet -> vereist een onderzoeker die kijkt en observeert
van binnenuit (empirische-interpretatieve benadering).

2. Empirisch-interpretatieve benadering
Onderzoek in de sociale wetenschappen was een gevolg en oriëntatie op de
natuurwetenschappen. Bij natuurwetenschappen wordt een verklaring geboden, maar er is nog
geen sprake van begrip. Het begrijpen van de sociale werkelijkheid staat centraal bij de
interpretatieve benadering van onderzoek. Onderzoekers moeten volgens de interpretatieve
benadering als het ware door de ogen kijken van de mensen die ze bestuderen
(eerstepersoonsperspectief). Het is de context die maakt dat bepaalde betekenissen kunnen
worden toegekend aan observaties (Geerts, 1973).
De achtergrond van de empirisch-interpretatieve onderzoeksopvatting ligt in de filosofie van
de hermeneutiek (duiden of uitleggen van teksten door schriftgeleerden) en de fenomenologie
(wezenlijke van verschijnselen onderzocht) (Van Strien, 1986) -> in het
sociaalwetenschappelijk onderzoek moeten concrete mensen en gemeenschappen worden
geduid door hen van binnenuit te begrijpen en in hun context te plaatsen. Fenomenologen
beginnen net als hermeneutici met concrete waarnemingen, maar willen vervolgens vooral de
achtergronden van de verschijnselen naar voren halen. Onderzoekers proberen het unieke in
individuen te beschrijven, maar uit deze kennis worden ook meer algemene en abstracte
kenmerken gedestilleerd, die steeds met het concrete verbonden blijven.

Onderzoekers binnen de empirisch-interpretatieve benadering formuleren over het algemeen
probleemstellingen die specifiek van aard zijn, waarover we nog niet zoveel kennis ter
beschikking hebben en die met ongestandaardiseerde methoden worden benaderd. De
beschrijving van concrete, zichtbare gehelen zoals individuen of groepen vormt het
uitgangspunt -> voorkeur voor ontwikkeling van theorieën over maatschappelijke
verschijnselen waarover we nog weinig kennis hebben -> streven naar idiografische kennis:
kennis die het eigene ofwel unieke beschrijft. Idiografische kennis kan gecontrasteerd worden
met kennis van wetmatigheden die binnen de kwantitatieve traditie nagestreefd worden.
Onderzoekers binnen de empirisch-interpretatieve benadering zijn geïnteresseerd in de
variatie die zich in een onderwerp van studie voordoet -> concrete gehelen vormen
uitgangspunt van onderzoek, maar er wordt ook gekeken naar overeenkomsten of verschillen

, tussen individuen. Hiermee wordt het perspectief van de onderzochte (emic) bij observatie,
met dat van de onderzoeker die van buitenaf (etic) het gedrag interpreteert gecombineerd.
Bij de empirisch-analytische benadering wordt de werkelijkheid beschreven in termen van
variabelen. Bij de interpretatieve benadering worden er geen scores op een aantal (beperkte)
variabelen gegeven, maar worden de eenheden in hun geheel bestudeerd en worden meerdere
waarnemingsmethoden benut -> daarom is benadering ook wel holistisch.

Interpretatieve onderzoekers proberen de taal en het interpretatiekader van de betrokkenen te
verwerken in hun resultaten en conclusies. Interpretatieve onderzoekers gebruiken bij de
dataverzameling kwalitatieve (ongestandaardiseerde) methoden -> om gebeurtenissen vanuit
de visie van de betrokkenen te beschouwen. De onderzoeker zelf is dan het
onderzoeksinstrument. Vervolgens interpreteren onderzoekers de waarnemingen. Het zelf
interpreteren en het gebruik van ongestandaardiseerde methoden is een punt van kritiek door
aanhangers van de empirisch-analytische benadering. Kwantitatieve onderzoekers streven
naar het doen van intersubjectieve waarnemingen (waarmeningen die uitsluitend afhangen
van het gebruikte instrument en niet van de onderzoeker die het instrument hanteert).
Kwalitatieve onderzoekers pleiten voor waardeverheldering door onderzoekers -> dienen zich
bewust te zijn van expliciete en impliciete theorieën (meningen, ervaringen, attitudes) die hun
waarnemingen, interpretaties en analyses kunnen beïnvloeden en verstoren.
Waarde-explicitatie: een kerntaak van iedere onderzoeker om de waarden te expliciteren
(verhelderen van voor het onderzoek relevante waarden). Bij kwalitatief onderzoek speelt
waarde-explicitatie een grotere rol, maar bij kwantitatief onderzoek is het ook aanwezig.

Overbrugbare animositeit tussen de twee benaderingen
In de jaren 60-70 vond men dat onderzoek maar op één bepaalde manier gedaan kon worden:
kwantitatief of kwalitatief -> eindigde in een strijd: science wars (jaren 90). Aanhangers van
verschillende onderzoekstradities schetsten karikaturen van elkaar -> reductionisten contra
constructivisten (Gould, Klughuhn). Tegenwoordig hebben aanhangers van kwantitatieve en
kwalitatieve benadering zich teruggetrokken op eigen onderzoeksterreinen en nauwelijks
bereid of in staat tot nauwe samenwerking te komen. Maar er is ook productieve
samenwerking tussen beide benaderingen mogelijk en daadwerkelijk uitgevoerd.
Om controverses te kunnen oplossen moeten er gemeenschappelijke gronden worden
gevonden.
Gemeenschappelijke grond: beide benaderingen delen dat zij hun kennis baseren op
empirische bevindingen alsook dat elke wetenschappelijke hypothese een empirische basis
(gebaseerd op waarneming) vereist -> er kan discussie zijn over de volgorde waarin de
hypothese en de empirische basis moeten worden geproduceerd. In de kwantitatieve
benadering start men vanuit een vraagstelling vaak met een theorie waaruit hypothesen
worden afgeleid die vervolgens met empirische data worden getoetst (via de deductiefase in
de empirische cyclus). In de kwalitatieve benadering start men vanuit een vraagstelling en
formuleert men een theorie, maar pas nadat er empirische data wordt verzameld en
geanalyseerd (via de inductiefase in de empirische cyclus). Beide zijn het er over eens dat de
sociale wetenschappen empirisch moet zijn.

Het grootste verschil is dat in de empirisch-analytische benadering de toetsing van hypothesen
door middel van intersubjectieve waarnemingen centraal staat, terwijl onderzoekers binnen de
empirisch-interpretatieve benadering zich richten op de ontwikkeling van hypothesen door
middel van (deels) subjectieve waarnemingen en interpretaties in de werkelijkheid ->
verbeterde samenwerking tussen beide benaderingen zichtbaar. Kwantitatieve onderzoekers
kunnen zich beroepen op theorieën die door kwalitatieve onderzoekers werden ontwikkeld en

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper willekesikken70. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 77254 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,49  7x  verkocht
  • (6)
  Kopen