Vaderlandse Geschiedenis bladzijde 207 tot en met 235
Het Verenigd Koninkrijk (1815-1830)
Na Napoleon was er in heel Europa sprake van de Restauratie, er werd
teruggegrepen op de periode van voor de Franse Revolutie. Maar het gedachtegoed
van de Franse Revolutie en de Napoleonistische tijd was niet volledig verdwenen.
Want er kwam een nieuw staatsbestel dat teruggreep op de historische tradities,
maar ook fundamenteel van die vroegere politieke structuur verschilde. Nederland
werd een monarchie maar was dat vroeger nooit geweest. In de Staten-Generaal
zaten voortaan volksvertegenwoordigers in plaats van afgevaardigden uit de
provincies. Er werd voortgebouwd op de grondwetten uit de Bataafs-Franse tijd. In
die grondwet waren weinig democratische verworvenheden uit de Bataafse tijd en de
koning kon regeren zoals hij dat wilde, maar de basis van de politiek was wel heel
anders dan in de Republiek.
Van Hogendorp, had al tijdens de Bataafse tijd aan een grondwet gewerkt die ervoor
moest zorgen dat Oranje geordend terug kon keren. Toen het Franse imperium viel
en er geen bestuur meer was, riepen Van Hogendorp en orangisten Willem op om
terug te keren. In 1813 kwam hij terug en nam het Algemeen Bestuur over, hij werd
nog geen koning want hij wilde eerst zijn positie onder het volk versterken.
Nederland moest een constitutionele monarchie worden met een koning in het
centrum van de politieke macht. Dit om het vroegere, volgens hem niet werkende,
evenwicht tussen stadhouders en regenten te laten verdwijnen. Er moest weer
harmonie zijn tussen het volk en de vorst. Er ontstond dus iets nieuws uit
brokstukken van het verleden en recente moderne ervaringen. Wel een grondwet
maar geen volksouvereiniteit en gelijkheid.
1814 Nederland constitutionele monarchie. Vorst veel bevoegdheden. Ministers
verantwoording verschuldigd aan vorst. Staten-Generaal leden werden getrapt
gekozen door de Provinciale Staten, die waren samengesteld uit de standen. De
adel kwam in het bestuur sterker naar voren dan in de Republiek.
Willem I was vooral bezig met buitenlandse politiek. Hij wilde de koloniën terug en
het gebied uitbreiden. Ook Engeland speelde daarin een rol, want zij wilden een
sterke staat naast Frankrijk. In 1814 kwamen de Zuidelijke Nederlanden erbij en ook
Luxemburg. Dat hij belangrijk was liet Willem zien door na de ontsnapping van
Napoleon een leger te sturen en zichzelf koning te noemen.
Doordat Willem koning was en er nieuw gebied bij kwam, moest de grondwet in
1814 worden aangepast. De Staten-Generaal bestonden voortaan uit een Tweede
en een Eerste Kamer. De Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden kregen evenveel
afgevaardigden, die werden weer getrapt gekozen door de Provinciale Staten. De
koning kon zonder het parlement regeren. Wat modern was, was dat de
vergaderingen van de Tweede Kamer openbaar waren, er was vrijheid van drukpers
en het volk mocht petities aan de vorst aanbieden.
Maar het zuiden was niet tevreden over de zetelverdeling, de samenvoeging van de
staatsschulden, de gelijkstelling van alle godsdiensten en de pogingen van Willem I
om invloed te krijgen op de kerkelijke organisatie. Toen het zuiden over de grondwet
,mocht stemmen werd hij dus afgewezen. Door slimme trucs, de arithméthique
hollandaise, nam Willem de grondwet alsnog aan.
De burgers waren niet enthousiast over de nieuwe staat. Er was geen
samenhorigheid. De nieuwe staat werd geaccepteerd omdat men verlangde naar
rust. In het noorden kon Willem voortbouwen op ‘de nationale verzoening’ van 1800.
Politiek moest eenheid en gemeenschapszin bevorderen, dat deed Willem I ook.
In de jaren 1820 had de integratie van Noord en Zuid veel voortgang geboekt, een
stabiele nationale eenheid leek niet ondenkbaar. Op taalgebied werd aangestuurd op
vernederlandsing, daarover was niet veel verzet. Wat wel op verzet stuitte was dat in
de schoolpolitiek in 1821 het Noord-Nederlandse model ook in het Zuiden werd
ingevoerd. Dit had grote invloed op de verspreiding van de Nederlandse taal. Het
probleem voor het Zuiden was dat de christelijke deugden waarin lesgegeven werd
algemeen van aard en niet confessioneel gebonden moesten zijn. In het zuiden
waren er echter kleinseminaries, voorbereidende priesteropleidingen die ook door
kinderen die geen priester zouden worden werden bezocht. De regering sloot deze
scholen. Veel katholieken waren boos. Het hielp zeker niet bij de natievorming.
Kerken waren autonoom wat de leer betrof, maar dienden wel trouw te zijn aan de
regering en bij te dragen aan de opvoeding van het volk. In 1816 had Willem de
protestantse kerken samengebracht onder het Departement van Hervormde
Eredienst. Voortaan was er een uniforme hiërarchische organisatie. Officieel
bemoeide de staat zich niet met de leer maar toch stond er in het reglement dat de
christelijke zeden gehandhaafd dienden te worden en liefde voor vorst en vaderland
verspreid moesten worden. Dat lijkt wel op staatsinvloed.
Willem wilde ook een reglement voor de Rooms-Katholieke Eredienst instellen. Maar
daarvoor moest hij samenwerken met de paus, en die wilde dat niet. Eind van de
jaren 1820 beschuldigden katholieke de koning ervan een ‘landspaus’ te zijn en aan
te sturen op een scheuring in de katholieke kerk. De katholieken hadden het ook het
gevoel dat ze bij de vorming van een gemeenschappelijk vaderlands gevoel aan het
kortste eind trokken. De protestantse Noord-Nederlandse tradities domineerden
namelijk. Ook zag het Noorden en Zuiden als een uitbreiding en niet als gelijken in
een nieuw geheel. Dit alles speelde een factor bij het mislukken van het Verenigd
Koninkrijk.
Willem was geen absolute vorst. Hij moest rekening houden met de Staten-Generaal
en de Tweede Kamer die de regering moesten steunen maar toch soms kritiek
hadden. Zo moest de regering vanaf 1819 steeds een tienjarige begroting aan het
parlement voorleggen. In de Tweede Kamer was er onvrede over de geplande hoge
uitgaven voor het leger, de manier waarop de regering haar plannen presenteerde
en dat als ze de begroting goedkeurden ze tot 1829 buitenspel stonden bij de
controle op financiën. Ze wezen de begroting af. De koning en ministers stonden
tegenover het parlement. Normaal zou de regering worden ontslagen maar toen was
er geen ministeriële verantwoordelijkheid en had het parlement die macht niet.
Enkele maanden later kwam er een vrijwel identieke begroting, die werd wel
aangenomen want het parlement voelde zich verantwoordelijk voor een ‘vaderlandse
,politiek’ maar ook omdat de koning toe zei wijzigingen aan te brengen in het
belastingsysteem.
Willems systeem was uiteindelijk niet succesvol. Hij bleek niet in staat alle lijnen bij
elkaar te brengen en te houden, en in te gaan op kritische signalen vanuit de
bevolking.
Economisch gebied. Noorden verzwakt en grote staatsschuld. Zuiden minder schuld
en sterke infrastructuur. Beide landsdelen konden elkaar aanvullen als
handelstraditie uit het Noorden en nijverheidskracht van het Zuiden op elkaar
zouden worden afgestemd. Dan moest er eerst een uniform belastingstelsel
ontstaan. Moeilijk vanwege verschillende belangen Noord en Zuid. Jaren 1820 werd
vooral het Noorden bevoordeeld. Het Zuiden betaalde meer belasting maar de
staatsuitgaven waren er minder. Droeg bij aan de breuk in 1830.
De staatsschuld steeg tijdens zijn koningschap. Ook onttrok hij de financiële situatie
steeds meer aan iedere controle. Het amortisatiesyndicaat, bedoeld om de aflossing
van de staatsschuld te coördineren, werd een labyrint met geheime kassen en
fondsen, waarmee Willem I zijn eigen koers uitzette.
Zijn economisch beleid had meer succes. Investeringen in de infrastructuur dienden
de integratie van Noord en Zuid te bevorderen, maar ook de toegang tot
economische centra te verbeteren. Belangrijke waterwegen kwamen tot stand. Dat
ging snel door de koninklijke initiatieven en doordat Nederland nu een eenheidsstaat
was waardoor de besluitvorming sneller ging.
Het Fonds voor de Nationale Nijverheid stimmuleerde investeringen in de nijverheid
met lage rente. Was vooral gunstig voor het Zuiden. Het Noorden profiteerde van de
Nederlandsche Handel-Maatschappij. Kreeg geen monopolie in Azië en geen rol in
het koloniale bewind. Het doel was de Nederlandse handel versterken. De koning
stelde zich garant voor de winstuitkering en investeerde zelf ook. De aandelen waren
mede daardoor gewild.
Op economisch gebied was er aanvankelijk sprake van herstel, daarna terugslag.
Maar na 1819 was er economische dynamiek en structurele groei. Dit was
onderscheidend van de ‘stationaire economie’ van de 18e eeuw. Landbouw en
diensten waren belangrijk en de financiële sector verdween.
Het Cultuurstelsel, daar werden de inlandse boeren verplicht tot het verbouwen van
gewassen en daar kregen ze weinig voor betaald. Goed voor Nederland want de
handel nam toe, en er was ook meer bedrijvigheid in Nederland zelf. De netto-
inkomsten = het batig slot. De winsten van de NHM zorgden voor een
subsidiestroom voor bedrijven waarmee de koning mensen voor zich trachtte te
winnen. Op lange termijn was dit niet economisch zinvol. Het was een vorm van
protectionisme van de eigen handel en nijverheid, en leidde ertoe dat in sommige
bedrijfstakken onvoldoende werd geïnvesteerd.
De industriële ontwikkeling bleef achter. Het kwam uit het dal maar was gering
vergeleken omringende landen. De koloniale opbrengsten, handel en landbouw
waren de pijlers onder de Nederlandse economie.
, De daadkracht van de koning leidde tot successen en stijgende welvaart maar ook
was er geen stabiele basis voor economische modernisering. Doordat alles bij hem
samen kwam was er geen consistent beleid met brede steun.
Toch was de ondergang van het Verenigd Koninkrijk onverwacht. Begin jaren 20 was
een stabiele eenheid goed haalbaar. Maar eind jaren 20 was er onvrede over het
regeringssysteem en liberale krachten eisten hervormingen. De liberale pers drong
aan op een vorm van ministeriële verantwoordelijkheid en scheiding der machten. In
het Zuiden vonden liberalen en katholieken elkaar in hun kritiek op het gebrek aan
vrijheid. In 1828 en 1829 werden er steeds meer petities ingediend. Er was dus
politisering.
In 1829 was de tweede tienjarige begroting. Alle zuidelijke leden en de helft van de
noordelijke wezen de begroting af. Dit was een verontwaardiging over de geringe
bereidheid van de koning om te hervormen. Willem deed alleen kleine concessies.
Het Noorden schrok van een confrontatie met de koning maar het Zuiden bleef
kritisch.
1830, na een voorstelling over een opstand tegen het Spaanse gezag brak er onrust
uit. Vooral bij de arme mensen. Het was geen echte opstand maar actie-en-reactie
zorgde snel voor een politieke crisis. Om orde te herstellen kwam er een gewapende
burgermacht die de macht naar zich toetrok en eisen aan de koning ging stellen.
Deels algemeen liberaal, deels specifiek voor het Zuiden. De koning zei niet toe te
willen geven aan politieke eisen en militaire middelen in te willen zitten. Maar de
kroonprins, die koning van België wilde worden, zei voor een administratieve
afsplitsing van België te zijn. De Staten-Generaal zei voor een losser staatsverband
tussen Noord en Zuid te zijn.
De onlusten escaleerden, Frederik moest de rust herstellen. 1830 trokken de
troepen weg en er kwam een anti-Noord-Nederlandse stemming. Er kwam een
Voorlopig Bewind. Maar de Staten-Generaal was niet duidelijk en had niet genoeg
macht. Tegen het Voorlopig Bewind kon Willem weinig stellen. Hij zocht steun bij
grote mogendheden om in te grijpen, een staatscommissie moest veranderingen in
het politiek bestel voorbereiden en een deel van de regering ging naar Antwerpen. 4
oktober 1830 riep het Voorlopig Bewind de onafhankelijkheid van België uit, er
kwamen verkiezingen voor een Nationaal Congres. In 1831 was er een zeer liberaal-
democratische grondwet en een constitutionele monarchie. Eind 1830 kwam er een
Londense Conferentie om het uitbreken van een algehele Europese crisis te
voorkomen. De onafhankelijkheid van België werd geaccepteerd. De afscheiding van
België was dus de onbedoelde uitkomst van een politieke crisis.
Het verlangen naar liberale hervormingen werkte dus eerst verbindend maar toen de
crisis er echt kwam dreven de landsdelen juist uit elkaar. Nationalisme stond niet aan
de basis van de afscheiding maar vloeide daaruit voort.
Politieke stilstand en malaise (1830-1848)
De Staten-Generaal stemde in met de afscheiding want vonden Belgen ondankbaar.
Vraag of er in de grondwetsherziening politieke hervormingen moesten komen. In de
jaren 1830 kwam er een debat over ministeriële verantwoordelijkheid,