Hoorcollege 3A
Cognitieve ontwikkeling is de ontwikkeling van het denken.
Het is een verzamelnaam voor een aantal activiteiten waar we “ons hoofd voor moeten
gebruiken”, zoals redeneren, problemen oplossen, onthouden en herinneren, organiseren en
ordenen.
Kinderen doen ontdekkingen door actief met de omgeving om te gaan.
Kinderen worden geboren met aangeboren reflexen en aangeboren neiging om actief met de
omgeving om te gaan. Door interactie en genetische rijping ontstaat uit eerste reflexen steeds
complexere cognitieve vaardigheden.
Taal kan woorden geven aan ons denken, maar denken kan ook in de vorm van beelden en
symbolen.
Piaget is een Zwitserse bioloog die zich heeft verdiept in de cognitieve psychologie. Hij was
geïnteresseerd in het denken van kinderen en de ontwikkeling die erbij gebeurde. Hij ziet de
ontwikkeling als een zich ontvouwend proces dat wel afhankelijk is van input van buitenaf,
maar dat door die input niet echt wordt veranderd. Hij deed veel onderzoek, door middel van
observaties en experimenten, hoe zijn eigen kinderen denken en ontdekte dat kinderen in
hun ontwikkeling kwalitatief verschillende denkwijzen hanteren.
Hij is van mening dat kinderen ervaringen actief verwerken en dit naarmate zij ouder
worden steeds met een andere; betere denkwijze doet, de volgorde van de denkwijzen vast
ligt in stadia (de discontinue groei, de eerste maanden uitsluitend sensomotorische schema’s
(zuigschema, kijkschema, grijpschema) en rond de twaalf jaar ontstaat er een abstract
schema.
(6.1)
Schema’s zijn mentale structuren waarmee wij de wereld zien. Ze worden gebruikt voor
begrijpen van kenmerken en zien van samenhang. Het is meer dan een opeenstapeling van
losse ervaringen. Het zijn strategieën waarmee het kind de buitenwereld exploreert.
Adaptatie is de eigenschap om zich aan te passen aan de omgeving en betekenis te geven
aan waarmee je in aanraking komt en een proces van verandering in denken en gedrag om
effectiever te kunnen functioneren. Assimilatie is nieuwe informatie die wordt ingepast in
een bestaand schema, dit gaat vanzelf. Accommodatie is een schema dat verandert door
nieuwe gebeurtenissen, bijvoorbeeld een overlijden of een relatie.
Equilibratie is gericht op het terugbrengen van de balans tussen wat de omgeving vraagt en
wat het kind kan. Het is het zelfregulerend proces dat zorgt voor een steeds betere adaptie.
Het stadiamodel van Piaget heeft 4 universele stadia over de ontwikkeling van geboorte tot
adolescentie. De overgang naar het volgende stadia wordt bepaald door de fysieke rijping en
relevante ervaringen. Het tijdspad is kind afhankelijk.
, Het eerste stadium is het sensomotorische stadium. Het is van 0 tot 2 jaar en staat in het
teken van de sensorische en motorische acties. Het denken is geïnitieerd door het voelen
(sensorische en door het doen (motorische). Rond het eerste jaar weet het kind dat het
speelgoed niet weg is als het uit zicht is en het kind kan ergens een voorstelling van maken,
dit heet objectpermanentie. De eerste representatie gebeurt ook, dit is het plaatje wat hij in
zijn hoofd ziet zonder dat het er echt is. En indirecte imitatie is iets nadoen wat het kind niet
net pas gezien heeft, maar bijvoorbeeld een dag daarvoor.
Daarna komt het preoperationele stadium. Het is van 2 tot 7 jaar en is gericht op het
symbolisch denken. In dit stadium wordt er gebruik gemaakt van symbolisch denken, het
vermogen om te redeneren en het gebruik van begrippen neemt toe. Door middel van
representaties en statisch gedrag, maar nog niet door logisch en systematisch gedrag.
Vaardigheden die ontwikkeld worden tijdens deze tijd zijn de taakontwikkeling, het denken
gaat met behulp van taal en de fantasie, het doen alsof. Echter zijn er wel een paar
belemmeringen, bijvoorbeeld redeneringen en conclusie laten leiden door meest opvallende
kenmerk van het probleem, gekenmerkt door het hier en nu, gericht op de toestand en niet
op het proces dat tot die toestand leidde. Centratie is het onvermogen om op meer dan één
aspect van een stimulus te letten, oorzaak hiervan is het visuele beeld domineert. Nog geen
conservatie is het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan de opstelling en de uiterlijke
verschijningsvormen van objecten. Transformatie is het ene toestand verandert in de andere,
dit begrip is nog niet volledig ontwikkeling in dit stadium. En egocentrisme is het
onvermogen om zich te verplaatsen in een ander.
Het derde stadium is het concreet operationele stadium. Het is van 7 tot 12 jaar en staat in
het teken van het logisch redeneren met concrete voorbeelden. Kinderen leren actieve en
juiste gebruik van logica. Zij kunnen conservatietaken oplossen, zijn minder egocentrisch,
decentreren, hebben begrip van transformatie en reversibiliteit en begrijpt de relatie tussen
tijd en snelheid. Er is nog wel een beperking, het denken blijft concreet en niet abstract
redeneren en denken door middel van representaties. Vaardigheden die zij opdoen zijn
mentale operaties, bestaande uit gedachtehandelingen, mogelijkheden om terug te
redeneren, dus ook de aandacht voor het voorgaande proces en niet alleen het hier en nu, en
ze leren meerdere aspecten bij het probleem te betrekken bijvoorbeeld bij het vaststellen
wie het snelst is en niet alles het afgelegde traject, maar ook tijdstip van vertrek en
meenemen in de beoordeling. Belemmeringen zijn dat ze nog geen abstract vermogen
hebben, dit neemt wel steeds meer toe. Begrippen die kinderen zich beseffen in dit stadium
zijn reversibiliteit de omkeerbaarheid van handelingen, compensatie het probleem van twee
kanten belijken en identificatie het identiteitsprincipe.
Het laatste stadium is formeel operationele stadium en is vanaf 12 jaar. Het gaat om het
abstract redeneren met formele regels. Door middel van representaties, dynamisch en
abstract denken. Vaardigheden die zij zich eigen maken zijn abstractievermogen het kunnen
distantiëren van inhoudelijke aspecten van het probleem, hypothetisch en deductief
redeneren het mogelijke oplossingen inventariseren en vervolgens tot een oplossing komen
en regels laten prevaleren boven eigen ervaringen.