Samenvatting PSBK
Week 1 – pedagogiek van de hoop
Pedagogiek (de winter) perspectief, groei en handelen van volwassenen om groei te stimuleren
Pedagogiek aan het begin: opvang van kinderen
Pedagogische wetenschappen nu: wetenschappelijke bestudering van de ontwikkeling en opvoeding
van, en het onderwijs aan kinderen en jongeren in brede context / de preventie, diagnostiek en
behandeling van problemen die hierbij voor kunnen komen
Opvoeding: aanleren en onderwijzen van gedrag, vaardigheden, normen en waarden
Eerst: focus op problematiek, individueel (negatieve focus)
Nu: focus op groei en sociaal, participerend (pedagogiek van de hoop)
Optimisme: algemene verwachting van mensen over toekomstige uitkomsten
Hoop: vertrouwen in zichzelf ‘als we genoeg ons best doen dan’. Herkomst: geloof, biologie,
samenleving. John dewey hoop is instinctieve impuls tot groei die bij kinderen zal zorgen voor juist
gedrag om doel te bereiken.
Pedagogisch vertaald:
Jonge mensen stimuleren recht te doen aan sociale erfenis voorouders en belang volgende
generaties (overstijgt individu)
Intelligente enthousiaste toeweiding, hoop in leven van uitdaging, participatie, samen
perspectief ontdekken
H.O.O.P
- Handelingsperspectief cultiveren gemeenschappelijk handelen ‘shared agency’,
onderzoekende nieuwsgierige houding aanleren. Bvb: vreedzame school, democr.
burgerschapsvorming middelpunt
- Onderbreken van impulsieve oordelen en verlangens pedagogisch onderbreken ‘stop,
neem tijd om na te denken’. Verplaatsing in ander, collectief voordelige oplossingen
- Optimisme: motivator voor hoop en samenwerking
- Participatie bevorderen: actieve participatie om kinderen tot actieve, verantwoordelijke
burgers te maken. Niet alleen uitleg, preventie en interventie, maar ook skills aanleren en
leren vreedzaam te vechten.
Problemen dus samen met kinderen onderzoeken en oplossen om hoop te scheppen.
Pedagogiek van de hoop heeft kritiek op zowel geesteswetenschappelijke als empirisch analytische
stroming: teveel focus op problemen, individu, labels en medicalisering.
Socialisatie: proces waardoor individuen de kennis, vaardigheden en kenmerken verkrijgen zodat ze
effectief kunnen participeren in de samenleving
Cultuur sensitiviteit: bewustzijn dat eigen normen, waarden en behoeften niet voor iedereen gelden.
Bias in eigen blik gestuurd door eigen overtuiging, opvoeding, onderwijs en socialisatie.
,Stromingen in Pedagogische wetenschappen:
Geesteswetenschappelijke stroming: belevingswereld en gevoel van kind, kind moet kind zijn
en opvoeders zijn gids normatief. Onderzoek: anti-pestprojecten. Onderwijs: vrije school
Empirisch analytische stroming: gedrag van kind en omgeving, bewijs en meetbaarheid
belangrijk, onderzoekt overeenkomsten kinderen en voorspelbaarheid, link met
natuurwetenschappelijk onderzoek. Onderzoek: empirisch. Onderwijs: cito-toetsen.
Kritisch emancipatorische stroming: betrekt maatschappij, maatschappelijke engagement,
wat brengen situaties de maatschappij wat is invloed op kinderen. Onderzoek:
onderwijsachterstanden verkleinen, wat leren we van schoolsluiting. Onderwijs: inclusief
onderwijs.
Invalshoeken vroeger:
Deficit thinking: denkwijze van docenten en professionals, studenten hebben bepaalde gebreken
die achterstand verklaren. Benadrukt tekortkoming en is excuus voor ongelijkheid, schuld ligt bij
kind.
Medical model: focus ligt op stoornis of handicap, niet behoeften kind. Neemt niet brede spectrum
kind in beschouwing.
Nu: Positive youth development: positieve blik op ontwikkeling, focus diverse behoeften kinderen,
mogelijkheden en potenties.
Labels nodig voor juiste hulp maar uitgangspunt is kinderen jong en optimaal functioneren in
samenleving alle 3 stromingen samenwerken.
Week 2 – bio-ecologisch model en risico/beschermende
factoren
Nature- nurture debat: komen uitingen van mensen vanuit genen of opvoeding? Sterke effecten van
erfelijkheid op uiteenlopende eigenschappen: intelligentie, schoolsucces, persoonlijkheid,
beroepskeuze, deel eigenschappen effect van gedeelde omgeving.
Developmental manifold (probabilistic epigenesis) theorie die het heeft over de wederkerige
invloed van omgeving en genetische activiteit
Om te kijken of iets nature-of nurture is wordt onderzoek gedaan met tweelingen. Bvb invloed
erfelijkheid kan gemeten worden door correlatie intelligentie bij één of twee-eiige tweelingen
(gedeelde genen). Of door adoptiekinderen en hun biologisch niet verwante broertjes en zusjes
(gedeelde omgeving).
Erfelijkheid hangt ook af van land. In nederland is erfelijkheidscompontent hoger dan andere landen,
effecten gedeelde omgeving zijn klein. Effecten erfelijkheid groter in schoolsystemen die eerlijker zijn:
minder vroeg selecteren en minder niveaudifferentiatie.
Maatschappelijke componenten nature-nurture debat:
Head start: grootschalig programma gericht op verhoging IQ en taalvaardigheid nauwelijks
blijvende gevolgen voor IQ.
Artur jensen: IQ= nature. Headstart niet succesvol want IQ is genetisch, niet veranderbaar
dus. Stelt black-white gap in natuur.
, Genetica & intelligentie is een beladen debat. Deze rechtvaardigt namelijk onder andere
ongelijkheid (intelligentie is genetisch, dus logisch dat anderen achterlopen op slimmen)
o Debat vlaanderen: selectief karakter van onderwijs zorgt voor ongelijkheid, maar
onderwijssysteem zegt door genen.
Bezwaren gedragsgenetisch model: geen inhoudelijke theorie over manier waarop genen worden
omgezet in kenmerken/ afwijkende bevindingen / negeert epigenese (zie bronfenbrenner)
Flynn effect: stijging in de loop van de jaren van de gemiddelde scoren op intelligentietesten (stijgt
1,3 SD/ 17 punten elke 30 jaar) kinderen hoger iq dan ouders.
Flynn effect lijkt te verminderen: geen drastische culturele veranderingen/ veranderingen die
negatief uitpakken voor iq (sociale media?) / toegenomen differentiatie in onderwijs,
afnemende kwaliteit, toegenomen complexiteit van beroepen.
Andere argumenten voor nurture:
omgeving beinvloedt welke componenten van de nature tot uiting kunnen komen
Genetisch – biologisch determinisme:
o Stel je hebt talent, maar krijgt geen kans tot uiting hiervan gedrag mensen niet
enkel door genen bepaald maar ook door kansen
Gilbert gottlieb: experiment met eendenkuikens laat zien dat eerst nature rol speelt, maar na
veranderingen in normale omgeving volgen andere uitkomsten (nurture)
Developmental manifold: wederkerige invloed van genen en omgeving probabilistische
epiginese
Individuele benadering: kijken naar enkel de persoon en eigenschappen van de persoon om
ontwikkeling te verklaren
Contextuele benadering: kijken naar groep kinderen en relaties, omgeving om ontwikkeling te
verklaren.
Piaget: fasen van kindertijd
Baby / dreumes (0-2): begrijpen dingen door zintuigen en bewegingen
Peuters (3-5): beginnen relaties op intuitieve manier te begrijpen (veel fantasie)
Kinderen (6-11): kunnen logica gebruiken om concrete relaties te begrijpen
Adolescenten (12+): kunnen abstracte en hypothetische relaties begrijpen
Bronfenbrenner stelt dat sociale context van interactie en ervaring bepaalt hoe individuen
ontwikkelen: ecologisch model.
Ecologisch systeem van Bronfenbrenner: ontwikkelingsproces van kinderen over tijd rekening
houdend met 3 factoren:
1. Persoon: genetische basis, activiteiten en ervaringen van individu, verworven kennis,
vaardigheden en sociaal-emotionele competenties
2. Context: fysieke, sociale en culturele omgeving waarin kind opgroeit, ontwikkelt en kennis en
vaardigheden verwerft
3. Tijd: duur micro-interactie van persoon met object, herhaling of voortzetting interactie,
verandering in samenleving en cultuur op grotere schaal.