Samenvatting Anatomie en fysiologie
Leerstof: H7 (149-188), H8 (189-202), H9 (203-222), H11, H12,1,3,4.1,11
1. Pharynx Keelholte
2. Oesophagus Slokdarm
3. Diafragma Middenrif
4. Hepar Lever
5. Gaster Maag
6. Palatum Verhemelte/Gehemelte
7. Pancreas Alvleesklier
8. Duodenum Twaalfvingerige darm
9. Jejunum Middelste deel van de dunne darm
10. Ileum Laatste gedeelte van de dunne darm
11. Appendix Vermiformis Wormvormig aanhangsel
12. Caecum Blindedarm
13. Colon ascendens Middelste deel dikke darm
14. Colon transversum Dwarse deel van de dikke darm
15. Colon descendens Derde deel van de dikke darm
16. Colon sigmoideum Vierde deel dikke darm
17. Rectum Endeldarm
Spijsvertering:
Per dag moet je +/- 1,5 tot 2 liter water drinken. + Voedsel in de juiste hoeveelheid zijn nodig
om de organen goed te laten werken.
Groeien, weefselherstel, bewegen en temperatuur op pijl houden kan alleen als het lichaam
steeds wordt voorzien van voedingsstoffen en water.
Functie spijsverteringsstelsel: voedsel verteren (voedsel dusdanig bewerken dat
voedingsstoffen in het bloed kunnen worden opgenomen.
Voedingsstoffen:
- Suikers
- Vetten
- Mineralen
- Vitaminen
- Water
- Eiwitten
Te gebruiken als:
- Bouwstoffen
- Brandstoffen
- Hulpstoffen ter ondersteuning van de stofwisseling
,Organisch: Alle stoffen die gemaakt zijn in of door levende organismen.
Anorganisch: Hebben een niet levende natuur.
Voedingsstoffen Functies voor het lichaam
Koolhydraten (suikers) Brandstoffen; in mindere mate;
bouwstoffen
Lipiden (vetten) Bouwstoffen en brandstoffen, isolatie,
oplosmiddel voor bepaalde vitaminen
Proteïnen (eiwitten) Bouwstoffen en hulpstoffen; in
noodgevallen brandstoffen
Mineralen (zouten en sporenelementen) Bouwstoffen en hulpstoffen
Vitaminen Hulpstoffen
Water Oplosmiddel, transportmedium,
warmtebuffer, steunstof, vulmiddel
Organische moleculen Anorganische moleculen
Groot van formaat Klein van formaat
Energierijk (leveren bij verbranding energie Energiearm
op)
Komen voor in (resten van) organismen Komen zowel in levenloze als levende
dingen voor
Bevatten altijd de volgende atomen: Kunnen alle soorten atomen bevatten
- C (koolstof), H (waterstof), O
(zuurstof)
- Vaak ook: N (stikstof), S (zwavel en P
(fosfor)
Hebben een koolstofskelet Hebben geen koolstofskelet, de structuur
kan erg variëren
Belangrijke organische stoffen: Belangrijke anorganische stoffen:
- Koolhydraten (C, H en O) - Koolstofdioxide (CO2)
- Vetten (C, H en O) - Zuurstof (O2)
- Aminozuren (altijd: C, H, O soms S) - Water (H2O)
- Eiwitten (altijd: C, H, O soms S) - Keukenzout (NaCI)
- Nucleïnezuren, zoals DNA &RNA - Ammoniak (NH2)
- ATP - Waterstofcarbonaat (H2CO3)
- Vitaminen
,Koolhydraten:
- Vormen het grootste deel van je voedsel
- Verhouding koolstof: water = 1:1
- Belangrijkste energieleveranciers van je cellen
- Gebruikt als brandstof
- Gebruikt voor aanmaak van belangrijke organische verbindingen zoals DNA en RNA
(in beide zit het koolhydraat: Ribose ingebouwd.
- Bestaan uit ringvormige moleculen
- Elke ring heeft een koolstofskelet van vijf of zes koolstofatomen (C5, C6)
- 3 groepen koolhydraten aan de hand van aantal moleculen: Monosachariden,
disachariden en polysachariden
Monosachariden:
- Bestaat uit 1 ringvormig molecuul
- C6-ring (6 koolstofatomen per ring): Glucose (druivensuiker), fructose
(vruchtensuiker) en galactose. -> zelfde bouw (C6H12O6) maar ruimtelijke bouw is
verschillend
- Ribose = monosacharide met C-5 ring
- Monosachariden zijn kleine moleculen die via poriën in het celmembraan gemakkelijk
de cel in diffunderen.
- Alle koolhydraten in het voedsel worden afgebroken tot monosachariden.
- De brandstof voor de celstofwisseling bestaat vooral uit Glucose.
Disachariden:
- Koolhydraten die uit twee monosachariden zijn opgebouwd
- Molecuulformule: C12H22O11
- Meest voorkomende disachariden: Maltose (glucose + glucose), Lactose/melksuiker
(glucose + galactose) en Sacharose (glucose + fructose)
- Disachariden worden in het spijsverteringskanaal gesplitst in de monosachariden
waaruit ze bestaan.
Polysachariden:
- Bestaan uit veel tot zeer veel monosachariden
- Molecuulformule: (C6H12O5)n (de n geeft aan hoeveel monosachariden erin zitten)
- De belangrijkste polysachariden in ons voedsel zijn: zetmeel, glycogeen en cellulose.
Ze bestaan uitsluitend uit aan elkaar gekoppelde glucosemoleculen
- Zetmeel en cellulose zijn plantaardige polysachariden.
- Glycogeen is een dierlijke polysacharide. (Wordt in de lever en skeletspieren gevormd
en dient als glucose opslag)
- In spijsverteringskanaal worden glycogeen en zetmeel omgezet in glucose
- Cellulose is een plantaardige stof en kan door de mens niet worden verteerd, het zijn
de vezels in ons voedsel en zijn belangrijk omdat ze de darmperistaltiek en de
afscheiding van de darmsappen stimuleren.
Afbraak koolhydraten:
, - Mechanische afbraak is kauwen
- Bij chemische afbraak veranderd de moleculaire structuur onder invloed van
enzymen, deze worden door spijsverteringsklieren aan het darmkanaal afgegeven.
- Voor elke biochemische omzetting is er een ander enzym actief:
1. Amylase; ‘knipt’ het zetmeel in disachariden
2. Maltase; splitst de maltosemoleculen in twee glucosemoleculen
3. Lactase; splitst lactose in glucose en galactose
4. Sacharase; splitst sacharose in glucose en fructose
Lipiden:
- Vet en vetachtige stoffen
- Zijn niet in water op te lossen
- Kunnen als brandstof worden gebruikt
- Hoge energetische waarde (39 kJ per gram, 9,3 kcal/g)
- Cellen verbranden bij voorkeur glucose omdat dat een schonere verbranding is en
minder zuurstof bij nodig is.
- In het lichaam dienen lipiden verder als energiereserve (vetweefsel), of als bouwstof
(bijvoorbeeld in celmembranen), als oplosmiddel voor bepaalde vitaminen en als
elektrische isolatie rondom zenuwuitlopers.
- Op grond van molecuulstructuur worden lipiden in drie groepen verdeeld:
triglyceriden, fosfolipiden en steroïden
Triglyceride molecuul:
- Bestaat uit 1 molecuul glycerol en uit drie vetzuurmoleculen.
- De bouw van de vetzuren bepaalt met welk vet je te maken hebt.
Verzadigde vetzuren:
- Algemene formule: CnH2n+1COOH
- Er is in verzadigde vetzuren een maximaal aantal H-atomen gebonden.
- Voorbeelden verzadigde vetzuren: boterzuur (C17H35COOH), palmitinezuur,
stearinezuur
- Bij kamertemperatuur gestold
- Dierlijke vetten bevatten veel verzadigde vetzuren
Onverzadigde vetzuren:
- Minder H-atomen gebonden omdat er tussen een of enkele C-atomen een dubbele
binding zit.
- Oliezuur is een enkelvoudig onverzadigd vetzuur: op één plaats is er een dubbele
binding waardoor er geen H-atoom meer gebonden kan worden (C17H33COOH)
(pagina 151 AF)
- Linolzuur is een meervoudig onverzadigd vetzuur omdat het twee dubbele bindingen
heeft. (C17H31COOH)
- Meestal vloeibaar bij kamertemperatuur: oliën
- Plantaardige vetten zijn voor merendeel onverzadigd