p. 170 – 218
Descriptieve en structurele psychologische diagnostiek in de GGZ
H6 Derksen: psychologische tests
Psychologische test:
Een instrument bedoeld om psychologische processen en patronen in kaart te brengen en
beschikt over adequate normen in het taalgebied waarin deze test wordt gebruikt, over voldoende
betrouwbaarheids- en validiteitsgegevens.
Er werd en wordt nog veel gebruik gemaakt van drie soorten tests
1) Cognitieve tests (WAIS): vaak goed-fout tests.
2) Vragenlijstmethoden (MMPI): gebaseerd op zelf-beoordeling
3) Projectieve tests (Rorschach): databron is hier indirect; cliënt is vaak niet bewust van wat
hij prijsgeeft. Dit geeft dan ook vooral inzicht in dieperliggende motieven en strevingen.
Deze drie tests hebben gemeenschappelijk dat ze op een geheel eigen wijze en onafhankelijk
van een classificatiesysteem zoals de DSM informatie over de persoon, diens sterke en zwakke
kanten, pathologie en behandelmogelijkheden produceren. Deze tests zijn dan ook niet op een
theoretische achtergrond gebaseerd. Dergelijke tests hebben wel veel empirie, en vaak
validerings of betrouwbaarheidsondersteuning.
Doelen van het gebruik van psychologische instrumenten
Het gebruik van psychologische tests voegt op geheel eigen wijze diagnostische informatie over
de patiënt toe en kan leiden tot het verbeteren van de hypothese die de behandeling gidsen. Bij
descriptieve diagnostiek, bij vaak mildere klachten, zijn extra metingen niet dringend noodzakelijk
en worden vanwege tijdsbesparing vaak ook achterwege gelaten. Structurele diagnostiek, vaak
bedoeld voor complexe casuïstiek, vereist vaak aanvullend onderzoek.
Doelen van psychologische testdiagnostiek komen in de klinische praktijk vaak op het volgende
neer
1. Het beschrijven van de actuele toestand van de patiënt (welke aandoeningen; welke
gezonde patronen; functioneren; cognitieve capaciteiten; mogelijkheden behandeling)
2. Impressies uit de observatie en onderzoeksgesprekken met tests bevestigen of aanvullen
3. Het verhelderen van de noodzaak en de behoefte aan behandeling
Testkeuze
Internationaal gebruikte tests hebben vaak het voordeel van de beschikbaarheid van veel
valideringsonderzoek.
Gebruik nooit een test om tot een diagnostische hypothese te komen. Meerdere databronnen
zouden in hun overlap in dezelfde richting moeten wijzen en dus niet een databron. En dan nog:
de uitkomst van multi-methodisch werken (incl. observaties en observatiegesprekken) kan
uitsluitend tot diagnostische hypothesen leiden, die met name tijdens de erop volgende
interventiefase pas echt kunnen worden getoetst.
Soorten psychologische tests
Inhoudelijk gezien zijn de volgende psychologische tests te onderscheiden
1. Persoonlijkheidstests: hieronder vallen uitdrukkelijk niet de DSM checklists. Dit zijn
vaak zelfrapportagevragenlijsten, waaruit scores op verschillende schalen worden
gegeven en een zo breed mogelijk beeld geven van iemand zijn persoonlijkheid (niet de
ROM instrumenten of gestructureerde interviews dus!)
2. Intelligentietests: tests die een manier bieden om cognitieve capaciteiten te
onderzoeken, vaak de bredere instrumenten, die intelligentie op allerlei gebieden meten.
3. Neuropsychologische tests: tests die een manier bieden om cognitieve capaciteiten te
onderzoeken, tests gericht op specifieke cognitieve functies, zoals geheugen.
4. Projectieve tests: indirecte manier om onbewuste patronen en verlangens aan de
oppervlakte te brengen.
1
, p. 170 – 218
Descriptieve en structurele psychologische diagnostiek in de GGZ
Valkuilen van testpsychologische onderzoek
- Thuis vragenlijsten invullen: psychodiagnostisch contact begint met het zien van de
patiënt, een hand geven, observeren, empathisch en respectvol contact maken en de
hulpvraag onderzoeken, NIET met het meegeven van wat papierwerk [je weet niet wie de
test maakt en hoe].
- PO graag…: het komt vaak voor de na onduidelijkheid aan de kant van de intaker snel
een psychologisch onderzoek wordt aangevraagd om meer duidelijkheid te krijgen over
de klachten. Het is goed om niet direct in test-actie te schieten, maar een gesprek aan te
gaan met de intaker en te analyseren wat er in het intakegesprek niet duidelijk is
geworden en hoe dit gekomen kan zijn. Vraag dus altijd een overlegmoment met de
aanvrager aan en vergeet niet alle databronnen [ook observaties en
onderzoeksgesprekken] mee te nemen.
o Speciale aandacht is nodig bij aanvragen van arbodienst, bedrijfsartsen en
verzekeringsgeneeskundigen: vraag je goed af of rapporteren niet strijdig is met
de behandelrelatie.
o Maatwerk is aan te bevelen: kijk goed wat je vraag is en stem de instrumenten
daarop af
- Depressie? BDI! : de cliënt vult deze in op dat specifieke moment. Wil je echt informatie
over een toestandsbeeld, dan spreek je de cliënt, observeer je hem en onderzoek je in
het klinisch contact, waarna je nog de BDI kunt afnemen.
- Testafname: check altijd de psychische toestand van de patiënt [is de stemming gelijk
aan hoe die doorgaans is?]; dit geldt ook voor klachtendruk, stress, angst, psychotische
symptomen etc. Lees altijd goed de handleiding door. Beschrijf de context van afname en
de situatie van de cliënt [veel of weinig geslapen].
Normering, betrouwbaarheid, validiteit
De COTAN beoordeeld testen op verschillende punten, de belangrijkste zijn
1. Normering: dit zegt iets over hoe de resultaten geïnterpreteerd dienen te worden. Een
testnormering wordt voorgelegd aan verschillende normgroepen met verschillende
eigenschappen [zoals leeftijd, geslacht etc]. Per normgroep worden scores berekend op
item, schaal, of totaalniveau van de test. Eenzelfde score op een schaal kan voor een
mannelijke patiënt dus iets anders betekenen dan voor een vrouwelijke patiënt.
2. Betrouwbaarheid: de mate waarin de test onder verschillende condities dezelfde
resultaten geeft [test-hertest betrouwbaarheid, r/kappa;
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid; interne consistentie, cronbach’s alpha].
3. Validiteit: in hoeverre de test meet wat hij zou moeten meten [begrips, face, convergent,
divergent, criterium]
Speciale groepen in onderzoek
Veel mensen in Nederland vallen in de LVB/zwakbegaafdheid groep. Let altijd goed op
woordkennis, woordgebruik en vraag schoolopleiding en cito-score goed uit. De kans op
psychopathologie is in deze groep 3-4 keer zo hoog.
- In het 1e gesprek is woordenschat op peil. Opvallend is dat in het 2e gesprek de
woordenschat hetzelfde is en weinig afwisselingen bevat;
- Kenmerkend is dat ze vaak de dagelijkse problemen niet aankunnen en makkelijk
beïnvloedbaar zijn.
- Bij onzekerheid: altijd testen. Begin met een korte screener en neem daarna bijvoorbeeld
een WAIS af. Vooral in forensische sector en verslavingszorg is extra alertheid geboden!
- Onderzoek naar cognitieve functies dient te gebeuren voor zelfbeoordelingsvragenlijsten
worden ingezet. Als VBI van IQ < 85 is dan zijn vragenlijstmethoden niet meer zinvol!
Observaties en heteroanamneses worden dan belangrijker. Projectieve testen kunnen
dan wel voorzichtig worden gebruikt. Persoonlijkheidstesten zijn er niet. Bij veel ervaring
kan MMPI worden gebruikt. SWAP biedt ook optie (geen zelfbeoordeling, wel
dimensionaal i.p.v. categoriaal model).
2